ECLI:NL:RBALM:2010:BM6052

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107868 / FA RK 09-1678 (sw)
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na beëindiging arbeidscontract

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 21 april 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De verzoekster, de vrouw, heeft verzocht om vaststelling van partneralimentatie, omdat haar arbeidscontract bij De Vries Non-Ferro gieterij B.V. was beëindigd. In het echtscheidingsconvenant van 16 oktober 2008 was overeengekomen dat beide partijen geen behoefte aan partneralimentatie hadden, maar de vrouw stelde dat door de wijziging van omstandigheden, namelijk haar ontslag, deze afspraak niet langer geldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een WW-uitkering ontving en dat haar behoefte aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud was toegenomen. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 640,36 bruto per maand, rekening houdend met haar huidige inkomen en de omstandigheden van het geval. De man, de belanghebbende, betwistte de behoefte van de vrouw en stelde dat zij in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelde echter dat de vrouw voldoende aannemelijk had gemaakt dat haar situatie was veranderd en dat zij recht had op een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en de man verplicht om vanaf 16 december 2009 een bedrag van € 640,36 bruto per maand aan de vrouw te betalen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
Zaaknummer: 107868 / FA RK 09-1678 (sw)
Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 21 april 2010, in de zaak van:
[verzoekster]
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [adres]
verzoekster,
advocaat: mr. S.J.M. Masselink,
tegen
[belanghebbende]
verder ook de man te noemen,
wonende te [adres]
belanghebbende,
advocaat: mr. W.A. van Leijden.
Het procesverloop
Bij op 16 december 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de vrouw verzocht om partneralimentatie vast te stellen.
Op 11 februari 2010 is (per fax) een verweerschrift met bijlage ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
Op 8 maart 2010 heeft de vrouw aanvullende stukken in het geding gebracht. De man heeft vervolgens op 15 maart 2010 aanvullende stukken in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 maart 2010. Ter zitting zijn partijen verschenen, vergezeld door hun raadslieden. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.
De vaststaande feiten
De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2008 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 oktober 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In het echtscheidingsconvenant van 16 oktober 2008, aangehecht aan de beschikking van 22 oktober 2008, zijn partijen - voor zover hier van belang - de volgende regeling overeengekomen:
"Artikel 1.1: Partijen verklaren op dit moment over en weer geen behoefte aan partneralimentatie te hebben. Partijen voorzien ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant ieder in hun eigen kosten van levensonderhoud. De vrouw geniet een bruto maandinkomen van € 2.059,20. De man geniet een bruto maandinkomen van
€ 2.327,47, zij voorzien ieder in hun eigen kosten van levensonderhoud.
Het grootste gedeelte van het inkomen van de vrouw genereert zij middels een contract voor bepaalde tijd bij De Vries Non-Ferro gieterij B.V. te Enter. De vrouw verdient aldaar een bruto salaris van € 1.684,81 bruto per maand op basis van een contract voor bepaalde tijd welke eindigt op 31 december 2008. Indien en zodra haar werkgever voornoemd besluit het contract voor bepaalde tijd niet te verlengen zal alsdan opnieuw moeten worden bezien of de vrouw mogelijkerwijze behoefte heeft aan partneralimentatie.”
De standpunten van partijen
De vrouw stelt dat hetgeen partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen ten aanzien van de partneralimentatie door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Deze wijziging van omstandigheden bestaat er uit dat het arbeidscontract van de vrouw voor bepaalde tijd bij haar werkgever De Vries Non-Ferro gieterij B.V. verlengd is tot 1 juli 2009 waarna het van rechtswege is beëindigd. De vrouw is thans voor dit inkomen aangewezen op een WW-uitkering gelijk aan 70% van haar laatstverdiende loon bij De Vries Non-Ferro gieterij B.V., hetgeen neerkomt op een nettobedrag van € 910,80. De vrouw heeft sinds juli 2009 tot op heden getracht weer een passende baan te accepteren. Dit is nog niet gelukt. Uitgaande van de Trema-normen volgt dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud per maand ten tijde van het huwelijk € 1.920,-- bedroeg. Thans is de vrouw in staat om met een bedrag ad € 1.163,10 in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft derhalve behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (afgerond)
ad € 760,-- bruto per maand. De vrouw verzoekt vaststelling partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2009, danwel per datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking, danwel per datum welke de rechtbank in goede justitie meent te bepalen.
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw en betwist primair dat de vrouw behoefte heeft aan de verzochte bijdrage. In het echtscheidingsconvenant hebben partijen afgesproken dat er geen behoefte is aan partneralimentatie. De man acht de vrouw nog steeds in staat om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Subsidiair is de man van oordeel dat de behoefte van de vrouw zijn grondslag vindt in de door de vrouw ten tijde van de ondertekening van het echtscheidingsconvenant genoten inkomsten nu in deze overeenkomst uitdrukkelijk is gesteld dat ieder voorziet in zijn eigen kosten van levensonderhoud. Zodoende ligt het in de reden om het omschreven inkomen ad € 2.059,20 per maand als uitgangspunt te hanteren. Meer subsidiair stelt de man dat zijn draagkracht - gezien de bestaande inkomsten en uitgaven - aan de door de vrouw verzochte bijdrage in de weg staat.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
wijziging van omstandigheden
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling mogelijk maakt van de partneralimentatie. Tijdens de zitting heeft de man gesteld dat in het convenant tussen partijen duidelijk overeengekomen is dat er geen behoefte is aan partneralimentatie.
Vaststaat dat in het convenant is bepaald dat indien en zodra de werkgever van de vrouw besluit het contract voor bepaalde tijd niet te verlengen alsdan opnieuw zal moeten worden bezien of de vrouw mogelijkerwijze behoefte heeft aan partneralimentatie. Bij de uitleg van het convenant komt het erop aan welke betekenis partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van het convenant mochten toekennen en op hetgeen zij ter zake redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Bij het opnemen van de zinsnede: “indien en zodra haar werkgever voornoemd besluit het contract voor bepaalde tijd niet te verlengen zal alsdan opnieuw moeten worden bezien of de vrouw mogelijkerwijze behoefte heeft aan partneralimentatie”, hebben partijen naar elkaar toe uitgesproken dat zij zijn overeengekomen dat hetgeen is afgesproken kan worden doorbroken indien het contract voor bepaalde tijd van de vrouw niet wordt verlengd. Deze situatie heeft zich thans voorgedaan.
de behoefte van de vrouw
Volgens de man kan de vrouw geacht worden een zelfstandig inkomen te genereren nu de vrouw een goede opleiding heeft genoten en werkervaring heeft. Bovendien, zo wordt gesteld, kan de vrouw eventueel via een uitzendbureau gaan werken of proberen haar bestaande werkzaamheden bij ’t Brodshoes Restaurant en Partycentrum uit te breiden. De vrouw heeft het een en ander gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat zij druk doende is om ander werk te vinden en hier ook alles aan doet, maar dat dat zeer moeilijk is, mede gelet op haar leeftijd en de huidige arbeidsmarkt. Voorts stelt de vrouw dat het helaas niet mogelijk is om haar werkzaamheden bij ’t Brodshoes Restaurant en Partycentrum uit te breiden. Daarbij voert de vrouw nog aan dat zij ook verplicht is om te solliciteren vanuit haar WW-uitkering.
Nu de man zijn stellingen niet althans niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw op dit moment haar behoefte aan een bijdrage aannemelijk heeft gemaakt en dat zij er alles aan doet en heeft gedaan om meer inkomsten te genereren.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte. De vrouw voert aan dat op basis van de 60%-regel haar behoefte € 1.920,-- netto per maand (inclusief vakantietoeslag) bedraagt. Nu de vrouw thans voor een bedrag ad € 1.163,10 netto per maand in haar behoefte voorziet, blijft er een resterende behoefte van afgerond € 760,-- per maand bestaan. Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat er verzocht is om een bedrag ad € 760,-- bruto per maand maar dat dit bedrag feitelijk hoger dient te zijn nu zij hierover nog belasting dient te voldoen. Desalniettemin heeft de vrouw aangegeven haar verzoek niet aan te passen aangezien zij beseft dat het voor de man niet mogelijk is om € 760,-- per maand netto te voldoen.
De man betwist dit bedrag en stelt dat niet uitgegaan dient te worden van een behoefte van
€ 1.920,-- netto per maand maar van een behoefte van € 2.188,72 zijnde het in het echtscheidingsconvenant genoemde inkomen van de vrouw € 2.059,20 bruto per maand, geïndexeerd. De vrouw heeft thans een inkomen van € 1.550,36 bruto per maand, hetgeen betekent dat er een aanvulling dient te komen van afgerond € 640,36 bruto per maand.
De behoefte van de alimentatiegerechtigde wordt in het algemeen gerelateerd aan de mate van welstand gedurende het huwelijk. De mate van welstand wordt onder meer bepaald aan de hand van het netto gezinsinkomen, het uitgavenpatroon van partijen ten tijde van het huwelijk en de omstandigheden van het geval. Hierbij merkt de rechtbank op dat de zogenaamde 60% regel slechts een hulpmiddel betreft om de huwelijksgerelateerde behoefte globaal te berekenen. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
In dit kader is de rechtbank, met de man, van oordeel dat het in dit geval redelijk is om het in het echtscheidingsconvenant omschreven bedrag ad € 2.188,72, zijnde het in het echtscheidingsconvenant genoemde inkomen van de vrouw € 2.059,20 bruto per maand
- geïndexeerd - als uitgangspunt te hanteren. In deze overeenkomst is immers nadrukkelijk gesteld dat partijen ieder afzonderlijk voorzien in de eigen kosten van levensonderhoud en heeft de vrouw uitdrukkelijk verklaard geen behoefte aan partneralimentatie te hebben. Het komt de rechtbank dan ook redelijk voor dat de behoefte van de vrouw wordt gerelateerd aan de mate van welstand gedurende haar werkzaamheden voor De Vries Non-Ferro gieterij B.V.
Nu de vrouw thans een inkomen van € 1.550,36 bruto per maand geniet, gaat de rechtbank er vanuit dat er bij de vrouw nog een behoefte resteert van € 640,36 bruto per maand.
de draagkracht van de man
Bij de berekening van de draagkracht aan de zijde van de man gaat de rechtbank uit van de jaaropgave 2009, waaruit een bruto salaris blijkt van € 34.671,--. De inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever over 2009 bedroeg € 2.234,--.
De man heeft de volgende lasten opgevoerd:
- een bedrag van 809,38 per maand aan hypotheekrente,
- de WOZ-waarde van de woning bedraagt € 229.000,--,
- een premie zorgverzekering van € 116,--.
De man heeft voorts een jaaropgave 2009 van zijn huidige partner, met wie hij samenwoont, overgelegd waaruit een bruto salaris van € 18.394,-- blijkt. Voorts heeft de man ter zitting gesteld dat zijn huidige partner € 420,-- per maand aan kinderalimentatie ontvangt van haar ex partner.
De rechtbank passeert de stelling van de man ter zitting dat rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat het inkomensniveau van zijn huidige partner net boven bijstandsniveau is, dat zijn huidige partner de zorg heeft voor drie schoolgaande kinderen die allen nog thuis wonen en het feit dat de woning van zijn huidige partner te koop staat. De rechtbank is van oordeel dat de huidige partner van de man - gelet op haar inkomsten - in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man zal de rechtbank dan ook de bijstandsnorm voor een alleenstaande toepassen. Gelet hierop zal de rechtbank de door de man opgevoerde woonlasten halveren. De rechtbank zal derhalve rekening houden met een hypotheekrente van € 405,-- per maand en een forfait overige eigenaarslasten van € 48,-- per maand. Voorts dient op de woonlast de gemiddelde basishuur ad €207,-- per maand in mindering te worden gebracht
Tegen de opgevoerde ziektekostenpremie is van de zijde van de vrouw geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Wel dient op de ziektekostenpremie in mindering te strekken het nominale deel dat begrepen is in de bijstandsnorm. Ook het opgevoerde eigen risico ad € 14,-- per maand dient buiten beschouwing te blijven, nu niet althans niet voldoende aannemelijk is geworden dat de man deze kosten daadwerkelijk maakt.
Uitgaande van bovenstaande en de norm voor een alleenstaande resteert bij de man een draagkrachtruimte van € 857,-- per maand. Gelet hierop wordt de man in staat geacht een bedrag van € 640,36 bruto per maand bij te dragen aan partneralimentatie.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. Ten aanzien van de verzochte ingangsdatum overweegt de rechtbank dat het redelijk is de datum waarop het verzoekschrift is ingediend te hanteren. De rechtbank passeert de stelling van de vrouw dat 1 oktober 2009 aangehouden zou moeten worden, omdat zij in oktober 2009 de voormalige raadsvrouwe van de man heeft aangeschreven om inzage te verkrijgen in de maandelijkse inkomsten en uitgaven van de man. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de man reeds sinds oktober 2009 rekening heeft kunnen houden met het verzoek zoals dit op 16 december 2009 is ingediend. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een andere ingangsdatum te hanteren dan de datum waarop het verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend, zijnde
16 december 2009.
Omdat partijen echtelieden zijn geweest, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.
De beslissing
De rechtbank:
I. Wijzigt het echtscheidingsconvenant van 16 oktober 2008, aangehecht aan de beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2008, in die zin dat de man vanaf
16 december 2009 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 640,36 (zeshonderdveertig 36/100 euro) bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
II. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
III. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
IV. Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. T.M. Blankestijn en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010 in tegenwoordigheid van mr. S.A. Westerbeek-Nette, griffier.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem:
a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.