ECLI:NL:RBALM:2010:BM6234

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 611 WET V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
  • M.W. Hulsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergelijking van planologische regimes bij planschadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo zich gebogen over een verzoek om planschadevergoeding van eiseres, die eigenaar is van een perceel in Borne. Eiseres had een bouwvergunning verkregen voor een woning en garage, maar stelt dat zij planschade lijdt door een wijziging in het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borne, bij de beoordeling van de planschade ten onrechte alleen de maximale mogelijkheden van het oude bestemmingsplan 'Veldkamp' heeft meegenomen en geen rekening heeft gehouden met de verleende bouwvergunning, die meer mogelijkheden bood. De rechtbank benadrukt dat de planologische situatie niet alleen door het bestemmingsplan wordt bepaald, maar ook door de bouwvergunning. De feitelijke situatie is niet relevant; het gaat om wat vergund is.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit van verweerder. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 648,80 worden vastgesteld, en moet verweerder het griffierecht van € 150,00 vergoeden. De rechtbank wijst erop dat de handhaving van de bouwvergunning geen rol speelt in de beoordeling van de planschade en dat eiseres de mogelijkheid had om het legaliseren van de woning in de bestemmingsplanprocedure aan te kaarten, maar dit niet heeft gedaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige vergelijking van de planologische regimes bij het toekennen van planschadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 611 WET V1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiseres]
wonende te [woonplaats] eiseres,
gemachtigde: mr.drs. M. Wullink, wonende te Borne,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borne,
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 2 juni 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres om planschadevergoeding toe te kennen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 januari 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van het planschadeverzoek gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen dat besluit bij beroepschrift van 15 juni 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 10 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 april 2010, waar [eiseres] zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Kruit en mr. A.G.J. Polman.
3. Overwegingen
De rechtbank neemt de volgende door partijen niet betwiste, feiten als vaststaande aan.
Eiseres is eigenaar en bewoner van het perceel met woonhuis en garage aan de [adres] te Borne (hierna: het perceel). Die woning en garage zijn gebouwd op grond van een op
6 januari 1994 aan [vader eiseres] verleende bouwvergunning. Op dit perceel was voorheen het bestemmingsplan “Veldkamp” van toepassing en na een bestemmingsplanwijziging het bestemmingsplan “De Veldkamp”, dat op 21 december 2007 onherroepelijk is geworden. Eiseres stelt ten gevolge van die bestemmingsplanwijziging planschade te lijden.
Op 2 december 2008 heeft Maandag ® Planschadeadvies B.V. op verzoek van verweerder advies uitgebracht. Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerder het planschadeverzoek afgewezen en bij het bestreden besluit heeft verweerder die afwijzing gehandhaafd.
Eiseres voert, kort samengevat, aan dat verweerder bij de planvergelijking ten onrechte geen rekening houdt met de feitelijke ligging van de aanwezige bebouwing en dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat die bebouwing niet onder het overgangsrecht van het nieuwe bestemmingsplan valt omdat de woning, in afwijking van de verleende bouwvergunning, buiten het op de bouwtekening aangegeven bouwvlak is gerealiseerd.
Eiseres stelt dat, weliswaar door verweerder wordt gesteld dat het bouwvlak onder het oude planologische regime slechts 56,25 m2 bedraagt, doch dat in de bouwvergunning een woning van 135m2 is vergund met een aangebouwd bijgebouw van 41m2 en een garage/berging van 80m2. Daarnaast wijst eiseres erop dat het bouwvlak destijds is bepaald door de ambtenaar bouw- en woningtoezicht, de heer Weghorst, de heer [vader eiseres] en de heer Oosterveld van bouwbedrijf Wilmink & Oosterveld.
Ook stelt eiseres dat de heer Weghorst op 11 maart 2008 heeft aangegeven dat de gemeente op enig moment bekend was met het feit dat de bestemmingsplantekening niet in overeenstemming was met de feitelijke plaats van de woning, maar toen heeft besloten dit zo te laten. Eiseres stelt dat de gemeente nadien heeft verzuimd om de bestaande situatie te legaliseren. Ook is volgens eiseres in het gemeentelijke handhavingsbeleid opgenomen dat niet handhavend wordt opgetreden tegen overtredingen van het bestemmingsplan die voor 1999 hebben plaatsgevonden. Eiseres stelt dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel en dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel is genomen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning bepalend zijn voor de juiste locatie van het bouwvlak en dat de woning niet conform de verleende bouwvergunning is opgericht.
Daarnaast stelt verweerder dat het al dan niet handhaven geen rol speelt bij een planschadeverzoek en wijst zij er op dat de keuze om niet te handhaven nog niet met zich meebrengt dat de illegale bebouwing daardoor legaal wordt.
Verweerder wijst er op dat eiseres het wel of niet legaliseren van de woning in de bestemmingsplanprocedure van “De Veldkamp” had kunnen inbrengen, maar destijds geen beroep heeft ingesteld. Bij de beoordeling van planschade dient er een vergelijking te worden gemaakt tussen de “nieuwe planologische situatie”(bestemmingsplan “De Veldkamp”) en de “oude planologische situatie” (het bestemmingsplan “Veldkamp”).
Ten aanzien van het beroep op het gemeentelijk handhavingsbeleid merkt verweerder op dat de handhaving geen onderdeel uitmaakt van de beoordeling van het planschadeverzoek. Om die reden wordt niet toegekomen aan een oordeel over de gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Verweerder stelt dat het besluit zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd is.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Gelet op artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wro blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor 1 juli 2008. De aanvraag om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO is in het onderhavige geval ingediend op 19 juli 2007; gelet hierop is op deze aanvraag de WRO van toepassing.
Bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO moet worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime die ertoe leidt dat omwonenden in een nadeliger positie komen te verkeren waardoor zij schade lijden of zullen lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het voordien en nadien geldende regime maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden
Niet in geschil is dat het op 16 februari 2006 vastgestelde en op 17 oktober 2006 door gedeputeerde staten goedgekeurde bestemmingsplan “De Veldkamp” op 13 december 2006 in werking is getreden en op 21 december 2007 onherroepelijk is geworden door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Evenmin is in geschil dat daardoor voor eiseres een gewijzigde planologische situatie is ontstaan.
Het enige geschilpunt is of verweerder wel is uitgegaan van een juiste vergelijking van de planologische regimes.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in navolging van het aan hem uitgebrachte advies van een onjuiste vergelijking is uitgegaan. Verweerder heeft als uitgangspunt genomen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan “Veldkamp”. Verweerder heeft geen acht geslagen op de aan eiseres verleende bouwvergunning waarin meer is vergund dan op basis van het bestemmingsplan “Veldkamp” mogelijk was. Dat is onjuist. Immers de planologische situatie van het perceel wordt niet alleen bepaald door het bestemmingsplan “Veldkamp” maar in het bijzonder door de verleende bouwvergunning. Dat wat krachtens de bouwvergunning mag worden gebouwd dient derhalve bij de vergelijking van de planologische maatregelen te worden betrokken indien die vergunning meer mogelijkheden biedt dan het bestemmingsplan. Dat het bouwplan in afwijking van de bouwvergunning is gerealiseerd, is niet van belang. Niet de feitelijke situatie is immers maatgevend maar hetgeen is vergund.
Verweerder heeft bij voorbaat te kennen gegeven niet mee te willen werken aan de zogenaamde bestuurlijke lus (artikel 8:80a e.v. van de Algemene wet bestuursrecht). Daarom zal de rechtbank volstaan met het doen van een uitspraak.
Het beroep is gegrond, het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke wordt bepaald op € 644,- vermeerderd met de reiskosten € 4,80.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres te nemen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 648,80, door verweerder te betalen aan eiser;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad € 150,00 vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, rechter, en door deze en M.W. Hulsman, griffier ondertekend
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.
Afschrift verzonden op
IL