RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
Zaaknummer: 107331 FT RK 1021/2009
Datum uitspraak: 26 januari 2010
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[Verzoeker sub 1],
Geboren [geb.jaar] te [geboorteplaats],,
[verzoeker sub 2],
geboren [geb.jaar] te [geboorteplaats],
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekers, verder ook [verzoekers] te noemen.
[Verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zijn op 24 januari 2007 op eigen aangifte failliet verklaard. Op 24 november 2009 is een verzoek van [verzoeker sub 1] ontvangen tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 12 januari 2010. Ter zitting zijn [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], mr. Garrels, advocaat van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], en mr. F. Kolkman, de curator, verschenen.
[Verzoeker sub 2] heeft op 14 januari 2010 telefonisch medegedeeld dat zij eveneens een verzoek doet tot opheffing van haar faillissement onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling en de rechtbank verzoekt tegelijkertijd te beslissen op het verzoek van haar echtgenoot en haarzelf.
[Verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. [Verzoeker sub 1] was bestuurder en, via de Stichting Administratiekantoor Eliot, certificaathouder van Eliot B.V.. Eliot B.V. was bestuurder van Old Fox I B.V. (voorheen geheten: Golden Oldies B.V.). Eliot B.V. was eveneens bestuurder van [X] B.V.. Voorts was [verzoeker sub 1], in privé, bestuurder van Mikado Import B.V.. Old Fox I B.V. is failliet verklaard op 7 februari 2007. Eliot B.V. en [X] B.V. zijn failliet verklaard op 14 februari 2007. Mikado B.V. verkeert vanaf 6 juni 2007 in staat van faillissement.
Old Fox I B.V. hield zich bezig met detailhandel in meubilair. In [X] B.V. en Mikado Import B.V. werden groothandels in meubilair geëxploiteerd. Eliot B.V. was een beheermaatschappij.
[Verzoeker sub 1] heeft in privé en met Eliot B.V. bij diverse natuurlijke personen leningen afgesloten, waarvan het totaalbedrag nu € 4.833.000,-- bedraagt. De grootste leningen zijn aangegaan bij:
- de heer [A] en de heer [B] ad € 1.979.470,20, inclusief rente;
- de heer en mevrouw [C] ad € 627.196,94 en;
- mevrouw [D] ad € 256.500,10.
De totale ingediende schuldenlast op naam van [verzoeker sub 1] bedraagt € 3.488.976,75. Op naam van [verzoeker sub 2] is een € 2.572,02 aan schulden ingediend.
Op 30 juni 2006 is ten behoeve van de heer [A], de heer [B] en mevrouw [E] een pandrecht gevestigd op de aandelen van Old Fox I B.V.. tot meerdere zekerheid voor de voldoening al hetgeen Eliot B.V. verschuldigd is aan de pandhouders.
Op 9 december 2006 hebben de heren [A] en [B] en mevrouw [E] de pandrechten uitgewonnen, waardoor diverse activa zijn overgegaan van Old Fox I B.V. naar G.O. Ootmarsum B.V., een B.V. van de heren [A] em [B]. G.O. Ootmarsum B.V. heeft het personeel van Old Fox I B.V. een dienstverband aangeboden. De heren [A] en [B] hebben de exploitatie van de detailhandel in meubels overgenomen in het pand waar voorheen Old Fox I B.V. gevestigd was.
Op 24 januari 2010 is het faillissement van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] uitgesproken.
Op 8 maart 2007 is [verzoeker sub 1] op grond van de Faillissementswet gegijzeld. De gijzeling is op 5 juli 2007 geëindigd.
De curator heeft aangifte gedaan van het niet nakomen van de boekhoudplicht. Het openbaar ministerie vervolgt [verzoeker sub 1] voor valsheid in geschrifte en faillissmentsfraude. Voorts is er sprake van een onderzoek door de Fiod.
De toelichting van verzoekers
[Verzoeker sub 1] heeft verklaard dat hij een groothandel en een detailhandel in grenen meubelen heeft geëxploiteerd. Volgens [verzoeker sub 1] is de handel in grenen meubelen rond 2002 landelijk ingestort. [Verzoeker sub 1] had 15 personen in dienst, die hij, naar eigen zeggen, juridisch gezien, zeer moeilijk kon ontslaan. Mr. Swennen heeft hem destijds geadviseerd zijn faillissement aan te vragen, echter hiertoe was [verzoeker sub 1] niet bereid. Hij heeft, naar eigen zeggen, ‘doorgemodderd’. Het personeel van de groothandel is uiteindelijk met uitkering van een gouden handdruk ontslagen. Volgens [verzoeker sub 1] bedroegen de gouden handdrukken in totaal € 300.000,--. [Verzoeker sub 1] heeft verklaard dat daarna het geld op was. [Verzoeker sub 1] is geld gaan lenen van natuurlijke personen. [Verzoeker sub 1] heeft verklaard dat een faillissement niet nodig was geweest, omdat hij met al zijn schuldeisers betalingsregelingen had getroffen, die werden nagekomen. [Verzoeker sub 1] verrichtte in het kader van de betalingsregelingen wekelijks betalingen. [Verzoeker sub 1] werd echter, naar eigen mening, door de heren [A] en [B] onder druk gezet om ‘zaken te tekenen’. Volgens [verzoeker sub 1] heeft hij aandelen in zekerheid gegeven aan de heren [A] en [B], waarna ze hem in december 2006 op staande voet hebben ontslagen en de toegang tot het pand hebben ontzegd.
[Verzoeker sub 1] heeft verklaard dat hij achteraf gezien in 2002 zijn faillissement had moeten aanvragen.
[Verzoeker sub 2] heeft verklaard dat ze heeft meegetekend voor de lening van de heren [A] en [B]. Volgens [verzoeker sub 2] wist ze niet waarvoor ze tekende, omdat ze zich niet met de onderneming bemoeide.
Volgens [verzoeker sub 1] werd de boekhouding gedurende de laatste jaren van de onderneming gemanipuleerd om de onderneming voor het oog winstgevend te laten lijken. De voorraden werden te hoog gewaardeerd en er was sprake van vervalste facturen voor carrousels. [Verzoeker sub 1] heeft verklaard dat hij wist dat de boekhouding niet klopte. Volgens [verzoeker sub 1] hebben, van de particuliere geldschieters, alleen de heren [A] en [B] gevraagd om inzage in de jaarstukken.
[Verzoeker sub 1] heeft verklaard dat hij in 2004 heeft geleend van de heren [A] en [B].
Volgens [verzoeker sub 1] heeft hij in 2003 en/of 2004 geleend van de heer en mevrouw [C] en heeft hij in 2004 geleend van mevrouw [D].
De toelichting van de curator
Volgens de curator heeft [verzoeker sub 1] geld geleend van natuurlijk personen om gaten te dichten. Het geld werd rondgepompt. Er werd geleend om wekelijks aflossingen te kunnen verrichten. Volgens de curator waren de wekelijkse betalingen niet afdoende om de rente te voldoen, laat staan de aflossingen. De curator heeft verklaard dat de uitbetaalde gouden handdrukken in totaal ongeveer € 150.000,-- bedroegen.
De curator heeft verklaard dat de gijzeling van [verzoeker sub 1] een aantal keren is verlengd, omdat er op grond van de boekhouding veel meer geld voorhanden zou moeten zijn en [verzoeker sub 1] geen verklaring aflegde over waar het geld zich bevond. Uiteindelijk bleken de jaarcijfers al jaren niet te kloppen.
Uit de boekhouding is volgens de curator niet op te maken dat de van natuurlijke personen geleende bedragen in de onderneming terecht zijn gekomen. Het kasboek is, naar het oordeel van de curator, overgeschreven. Het kasboek is gedurende een langere periode in één handschrift met één pen ingevuld. Volgens de curator werden de jaarcijfers gemanipuleerd om handhaving van de bankfinanciering te verzekeren.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. De schulden zijn immers, volgens [verzoeker sub 1], ontstaan en onbetaald gelaten doordat [verzoeker sub 1] een niet levensvatbare onderneming heeft voortgezet, waarvan hij wist dat deze niet levensvatbaar was, omdat hij de jaarstukken moest manipuleren om winstgevendheid voor financiers te creëren. Bovendien had hij reeds in 2002 het advies ontvangen om zijn faillissement aan te vragen. [verzoeker sub 1] wist aldus, volgens zijn eigen toelichting, bij het aangaan van zijn schulden reeds dat hij ze niet zou kunnen afbetalen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het verhaal van [verzoeker sub 1], omtrent de oorzaak van de financiële problemen, zoals hierboven weergegeven, haar niet aannemelijk voorkomt. De rechtbank vraagt zich namelijk af hoe het kan dat dermate grote persoonlijke financiële verplichtingen moesten worden aangegaan, terwijl er sprake was van een personeel probleem waarmee tussen € 150.000,-- en € 300.000,-- was gemoeid.
De rechtbank overweegt voorts dat het vervalsen van jaarcijfers een strafbaar feit is en het plegen van strafbare feiten zich niet verhoudt tot de beginselen van de schuldsaneringsregeling. Schulden die ten gevolge van het plegen van deze strafbare feiten zijn ontstaan, zijn, naar het oordeel van de rechtbank, op grond daarvan reeds niet te goeder trouw ontstaan.
Ook [verzoeker sub 2] heeft, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat ze te goeder trouw is geweest ten aanzien van het aangaan en onbetaald laten van haar schulden, nu zij zich er, voordat zij verplichtingen van omvang van bijna twee miljoen euro aanging, van had moeten vergewissen of zij en haar echtgenoot de leningen zouden kunnen terugbetalen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inlichtingenplicht naar behoren zal nakomen, nu hij tijdens het faillissement vier maanden gegijzeld is geweest omdat hij niet afdoende informatie verstrekte.
Gewezen door mr. T.M. Blankestijn, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 26 januari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.