ECLI:NL:RBALM:2010:BM8532

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111241 KG ZA 10-111
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woonplaatsbegrip en beslagvrije voet in kort geding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Marmel Holding B.V., statutair gevestigd te Hengelo. Eiser vorderde de opheffing van het in opdracht van Marmel gelegde derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank, met als argument dat hij sinds 30 september 2008 weer woonachtig is in Nederland en recht heeft op een beslagvrije voet conform artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiser stelde dat hij naast zijn AOW-uitkering en een Belgisch rustpensioen van € 193,70 geen andere inkomsten of vermogen heeft.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 11 juni 2010, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P.J.W.M. Govers, en de heer [X] namens Marmel, bijgestaan door mr. J. Vestering. Eiser heeft zijn woonplaats in Nederland niet voldoende aannemelijk gemaakt, ondanks dat hij stukken heeft overgelegd die zijn inschrijving in de GBA ondersteunen. De rechtbank overweegt dat inschrijvingen in de GBA geen dwingend bewijs opleveren voor de werkelijke woonplaats. Eiser heeft niet aangetoond dat hij per 30 september 2008 of 23 december 2009 daadwerkelijk in Nederland woonde.

De voorzieningenrechter concludeert dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 20 oktober 2009 zouden kunnen weerleggen. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 18 juni 2010 door mr. M. Vermeulen, voorzieningenrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 111241 KG ZA 10-111
datum vonnis: 18 juni 2010 (j)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
verder te noemen: [eiser]
advocaat: mr. M.P.J.W.M. Govers te Prinsenbeek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Marmel Holding B.V.,
statutair gevestigd te Hengelo,
gedaagde,
verder te noemen: Marmel,
advocaat: mr. J. Vestering te Hengelo.
Het procesverloop
[Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
Voorafgaand aan het geding zijn door Marmel en [eiser] een aantal stukken in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 11 juni 2010. Ter zitting zijn verschenen: [eiser] vergezeld door mr. Govers en de heer [X] namens Marmel vergezeld door mr. Vestering. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De feiten en de standpunten van de partijen
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
Bij vonnis van deze rechtbank van 30 mei 2001 is [eiser] veroordeeld tot betaling aan Marmel van fl. 550.177,49, vermeerderd met rente, een bedrag van fl. 7.278,10 en een bedrag van fl. 22.050,00. Ter executie van dat vonnis heeft Marmel executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Sociale Verzekeringsbank op alle gelden die de Sociale Verzekeringsbank verschuldigd mocht blijken aan [eiser], in het bijzonder op de AOW-uitkering. Op het moment van beslaglegging woonde [eiser] in België en daardoor gold er geen beslagvrije voet. [eiser] heeft in maart 2005 via een verzoekschrift het kantongerecht in Enschede verzocht om een beslagvrije voet vast te stellen. Dat verzoek is bij beschikking van 1 juni 2005 afgewezen. In januari 2009 heeft [eiser] bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevorderd alsnog per 30 september 2008 een beslagvrije voet vast te stellen, wegens zijn verhuizing naar Nederland. Bij vonnis van 9 februari 2009 is deze vordering afgewezen, omdat [eiser] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij naast zijn AOW-uitkering geen andere inkomsten had. Op 4 maart 2009 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en bij memorie van antwoord heeft Marmel incidenteel hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In het arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 oktober 2009 is het principaal hoger beroep verworpen en het incidenteel hoger beroep bekrachtigd. Hierbij werd overwogen dat [eiser] zijn woonplaats in Nederland niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
2. [eiser] vordert – kort gezegd – dat de voorzieningenrechter primair met ingang van
30 september 2008, subsidiair per 23 december 2009 het in opdracht van Marmel gelegde derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank opheft tot de beslagvrije voet van artikel 475d Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Daarnaast vordert [eiser] oplegging van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag dat Marmel in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van Marmel in de kosten van deze procedure. [eiser] stelt daartoe dat hij sinds 30 september 2008 weer woonachtig is in Nederland. Sinds 30 september 2008 woonde hij aan de [adres] en vervolgens woonde hij per 19 december 2008 aan [adres]. Voorts stelt hij dat hij sedert 23 december 2009 woonachtig is [adres]. Daarnaast stelt hij dat zijn in België wonende kinderen zijn bankrekening beheren, omdat hij nauwelijks inkomsten heeft en dat daarom zijn bankrekening een postadres in [plaats] heeft en zijn zorgverzekeraar correspondeert via een Belgisch e-mailadres.
[eiser] stelt dat nu hij in Nederland woonachtig is Marmel op grond van artikel 475d Rv per 30 september 2008, danwel per 23 december 2009 rekening dient te houden met de beslagvrije voet. [eiser] stelt dat hij naast de AOW-uitkering en een Belgisch rustpensioen ad € 193,70 geen inkomen of vermogen heeft. [eiser] stelt een belang te hebben bij een voorziening in kort geding nu hij geen andere inkomsten meer heeft dan zijn AOW-uitkering en het Belgisch rustpensioen.
3. Marmel heeft verweer gevoerd tegen hetgeen is gevorderd. Marmel stelt dat voor de vordering van [eiser] geen grondslag bestaat nu hij geen nieuwe feiten en omstandigheden aandraagt en hij geen cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van 20 oktober 2009 van het gerechtshof te Arnhem. Voorts stelt Marmel dat [eiser] tot op heden niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij per 30 september 2008, danwel 23 december 2009 in Nederland woonachtig is. De enkele inschrijving in de GBA is niet doorslaggevend voor de bepaling van de woonplaats van [eiser]. Tevens stelt Marmel dat de door [eiser] overgelegde “huurafspraak” tussen hem en de heer [Y] ongeloofwaardig is gelet op de niet reële huurprijs van € 75,-- en tevens niet ondertekend is door [Y]. Het feit dat de door [eiser] overgelegde post naar het adres in [woonplaats] wordt gestuurd impliceert geenszins dat [eiser] daar ook woont. Marmel stelt dat dit adres in [woonplaats] slechts een postadres is. Daarnaast stelt Marmel dat niet bekend is of [eiser] nog (steeds) aandelen houdt in een of meerdere (Belgische) vennootschap(pen), in het bijzonder in [naam] vastgoed bvba en [naam] bvba. Voorts stelt Marmel dat [eiser] nog steeds actief is voor [naam]bvba, hetgeen blijkt uit het feit dat hij in het verkooplastenboek van 4 februari 2010 vermeld staat als contactpersoon. Tevens stelt Marmel dat de door [eiser] berekende beslagvrije voet op grond van artikel 475d lid 3 verminderd dient te worden.
De beoordeling
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] zijn woonplaats in Nederland niet voldoende aannemelijk gemaakt. Nagenoeg alle van de door [eiser] op dit punt overgelegde stukken zijn direct te relateren aan inschrijvingen in de GBA. De rechtbank overweegt dat de inschrijvingen in de GBA op de door [eiser] genoemde adressen in [woonplaats], [woonplaats] en [woonplaats]niet doorslaggevend zijn voor de vraag of hij op deze adressen zijn woonplaats heeft (gehad). Informatie uit de GBA levert immers geen dwingend bewijs op, maar kan slechts bij onduidelijkheid een aanwijzing vormen voor de werkelijke woonplaats van iemand. Gelet hierop en het feit dat [eiser] in de onderhavige procedure bevestigt dat hij ten behoeve van zijn bankrekening een postadres heeft in [woonplaats] en de zorgverzekeraar onder andere met hem correspondeert via een Belgisch emailadres, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen waardoor [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich relevante nieuwe feiten voordoen waarmee het gerechtshof te Arnhem bij het arrest van
20 oktober 2009 geen rekening heeft kunnen houden. Met name is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door [eiser] in het geding gebrachte post evenmin bevestigt dat hij per 23 december 2009 in [woonplaats] woont of verblijft, nu deze post deels verstuurd wordt aan de hand van gegevens uit de GBA en deze post tevens niet uitsluit dat hij het adres in [woonplaats] slechts als postadres gebruikt. Daarbij heeft de voorzieningenrechter meegewogen dat [eiser] ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat hij de heer [Y] “via via” kende, hij een opvallend lage kamerhuurprijs is overeengekomen en het feit dat de door hem overgelegde “huurafspraak” niet door [Y] is ondertekend. Derhalve geldt op grond van artikel 475e Rv voor [eiser] geen beslagvrije voet, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij ten gevolge van het beslag op zijn AOW-uitkering in een noodtoestand komt te verkeren. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten zijn AOW-uitkering over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Hierbij heeft de voorzieningenrechter meegewogen dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij zijn aandeel in [naam] bvba heeft geleverd aan zijn dochter, hij in het verkooplastenboek van 4 februari 2010 genoemd wordt als contactpersoon en hij bij dagvaarding verwijst naar aanslagen van de belastingdienst welke hij niet heeft overgelegd. De vordering van [eiser] zal derhalve worden afgewezen.
5. Nu deze procedure in kort geding zich niet leent voor bewijslevering, is de voorzieningenrechter voorbijgegaan aan het aanbod van [eiser] zijn stellingen te bewijzen.
6. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst af de vordering van [eiser].
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Marmel begroot op € 263,-- aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.