1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het volgende vast:
a. [eiser] heeft sinds 1 januari 1987 een eenmanszaak welke thans handelt onder de [naam] . Kerntaken van de onderneming van [eiser] zijn het adviseren over diervoeding en gezondheid van dieren, maar ook de productie, import/export en verkoop van hondenvoeding en kauwproducten voor honden. [eiser] levert op afroep hondenvoer aan groothandelaren en dierenspeciaalzaken.
b. [eiser] heeft op 20 augustus 1987 een overeenkomst met Technomeer B.V. gesloten betreffende de exclusieve aankoop van het door Technomeer aangeboden hondenvoer. Deze overeenkomst is op 13 februari 1989 nader uitgewerkt. Op 1 mei 2001 heeft [eiser] van zowel Technomeer België B.V.B.A. als Techomeer p/a Langeindsestraat 1 te 4032 NC Ommeren overgedragen gekregen het recht op het merk Farm Food H.E.
c. Eind juli 2001 heeft [eiser] [gedaagde] benaderd in verband met een geschil met Technomeer B.V.
[eiser] hield Technomeer B.V. jegens hem aansprakelijk, omdat [eiser] wegens slechte kwaliteit van het diervoer klanten was kwijtgeraakt en hierdoor omzet en winst was misgelopen. Daarnaast stelde [eiser] dat sprake was van schending van het alleenverkooprecht van [eiser], waardoor een opeisbare boete zou zijn verbeurd.
d. Nadat de door de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser], Arag Rechtsbijstand, ingeschakelde advocaat mr. Van der Perk een negatief procesadvies had uitgebracht, heeft [eiser] te kennen gegeven van [gedaagde] advies te willen.
e. Bij brief van 3 augustus 2001 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven een eventuele procedure ‘zeker niet kansloos’ in te zien en heeft [gedaagde] [eiser] geadviseerd ‘het er, zeker gelet op de omvang van de door u gestelde schade, niet zondermeer bij te laten zitten.’
f. Bij brief van 25 september 2001 heeft [gedaagde] aan Arag Rechtsbijstand onder meer het volgende bericht:
“Op grond van het bovenstaande blijf ik van mening dat kan worden aangetoond dat Technomeer toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ten opzichte van de heer [eiser]. Partijen zijn naar mijn mening nimmer overeengekomen dat de heer [eiser] af zou zien van het doorzetten van zijn schadeclaim. Daarnaast ben ik van mening dat de door de heer [eiser] gestelde schade, onderbouwd met de nodige bewijsstukken, kan worden aangetoond, zodat ik mede op basis van mijn bespreking met de heer [eiser] van mening ben dat een procedure tegen Technomeer een reële kans van slagen heeft.
Ik vertrouw erop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd, en verneem gaarne spoedig van u of de stappen richting Technomeer in gang kunnen worden gezet. Zoals u ongetwijfeld zult hebben vernomen, heeft de heer [eiser] er belang bij dat de zaak niet te lang blijft rusten en in gang kan worden gezet.”
g. Bij brief van 15 februari 2002 heeft [gedaagde] namens [eiser] jegens Technomeer België B.V.B.A aanspraak gemaakt op betaling van de vordering van [eiser] en heeft ingebrekestelling plaatsgevonden.
h. Bij brief van 22 januari 2003 schrijft [gedaagde] aan Arag Rechtsbijstand het volgende:
“In de onderhavige kwestie, die inmiddels geruime tijd duurt, speelt reeds enige tijd de kwestie omtrent het aanbrengen van de procedure. De wederpartij is Technomeer België B.V.B.A. Weliswaar biedt het internationaal privaatrecht aanknopingspunten om de procedure desalniettemin in Nederland aanhangig te maken, doch productie van het voer vind op verschillende locaties plaats, op weer een adres werd afgeleverd terwijl de facturen, behoudens enkele kasbetalingen in België, werden voldaan op de rekening van Technomeer bij de ING Bank te Tiel. Het aanbrengen van de procedure in Nederland brengt dus wel de nodige risico’s met zich mede inzake een mogelijk niet-ontvankelijkheidsverweer. Vriendelijk verzoek ik u mij te berichten of het aanhangig maken van de procedure in België eventueel ook onder de dekking van de verzekeringspolis valt.
(…)”
i. [eiser] heeft [gedaagde] onder meer bij brief van 2 maart 2004 in gebreke gesteld, gezien het gebrek aan voortgang in de zaak.
j. Bij brieven van 12 maart 2004 aan zowel Arag als [eiser] zendt [gedaagde] een door hem opgestelde concept-dagvaarding, waarbij als gedaagde partij is genoemd Technomeer België B.V.B.A, gevestigd te Koksijde België.
h. Op 19 april 2004 bevestigt Arag aan [gedaagde] dat [gedaagde] haar heeft meegedeeld dat het onverstandig lijkt ‘een Nederlandse rechter als forum te nemen’ en dat het niet de bedoeling van [gedaagde] was om in België te procederen, maar om dit aan een Belgische advocaat over te laten. Arag noemt mr. Paul Brondel, te Brugge als haar bekende advocaat aldaar.
i. Op 5 juli 2004 bericht Arag evenwel aan [gedaagde] dat een procedure in België buiten haar verzekeringsgebied valt en dat ‘nu de Nederlandse rechter niet bevoegd is te oordelen over dit geschil, Arag geen verdere rechtsbijstand kan verlenen.’
j. Bij brief van 16 september 2004 schrijft [gedaagde] in verband met het onder i. hiervoor bepaalde aan Arag dat hij zich ‘goed kan voorstellen dat cliënt er alsnog voor kiest om in Nederland te procederen.’
k. Op 15 december 2004 schrijft Arag aan [naam], kantoorgenoot van [gedaagde], onder meer het volgende:
“(…) Inzake deze kwestie heb ik van uw cliënt/onze verzekerde een brief ontvangen waaruit blijkt dat hij in het totaal niet te spreken is over de behandeling van deze zaak door zowel de ARAG als uw kantoor. Sterker nog uw cliënt stelt dat met name door de traagheid in de behandeling van deze voor hem financieel en emotioneel belangrijke zaak, deze zaak, buiten zijn schuld, op een fiasco dreigt uit te draaien.
Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens moet ik inderdaad erkennen dat wij beiden in deze zaak niet de schoonheidsprijs hebben verdiend. Op dit moment lijkt er nog steeds geen actie te zijn ondernomen met betrekking tot een eventueel in België op te starten procedure. Dit heeft zo te zien met name te maken met de vraag of en zo ja er voor een dergelijke procedure überhaupt verzekeringsdekking is, waardoor de terzake van deze procedure te maken kosten door ARAG vergoed worden.
(…)
Teneinde de verdere voortgang van deze zaak niet verder op te houden kan ik u bij deze meedelen dat ARAG alle aan de in België op te starten procedure betaalt. (…)
Wel wil ik er nadrukkelijk op wijzen dat op de door uw cliënt afgesloten rechtsbijstandverzekering voor de te vergoeden externe kosten een algemene dekkingslimiet van € 22.689,01 van toepassing is. (…)
Bij deze verzoek ik u derhalve met klem om in het belang van uw cliënt en onze verzekerde direct alle door u dan wel. [gedaagde] geachte noodzakelijke juridische stappen te ondernemen, waaronder het eventueel opstarten van een procedure in België. Ik laat aan u over om (eventueel in overleg en afstemming met uw cliënt) welk advocatenkantoor u hiervoor inschakelt. Ik ga er wel van uit dat uw kantoor hierbij de “leidende rol” zal houden en de betreffende Belgische advocaat zal begeleiden en zonodig zal bijsturen.
(…)”
l. Op 18 februari 2005 bericht [gedaagde] aan BVBA Advocatenkantoor Paul Brondel:
“Inmiddels heb ik van de ARAG begrepen dat men geen enkel bezwaar heeft tegen het overnemen van de gehele behandeling van deze kwestie door u. Conform de ARAG mij heeft verzocht deel ik u dat langs deze weg mede. Tevens zal de ARAG in persoon van meester F. van Schaik op zeer korte termijn contact met u opnemen omtrent de wijze van communicatie, afrekening en de te nemen juridische stappen in deze kwestie.
(…)”
m. Bij brief van 12 april 2005 schrijft [gedaagde] aan Arag dat hij enige tijd geleden heeft meegedeeld dat mr. Brondel de zaak heeft overgenomen en verzoekt hij namens mr. Brondel om een rechtstreekse bevestiging van Arag dat zijn kosten onder de dekking van de polis vallen, welke bevestiging Arag bij brief van 14 april 2005, via [gedaagde], aan mr. Brondel doet toekomen. Arag verzoekt mr. Brondel daarbij mr. Doornink van Arag ‘op de hoogte te houden van de stand van zaken c.q. zonodig met haar af te stemmen over eventuele nieuw te nemen juridische acties’.
n. Bij brief van 30 mei 2007 brengt mr. Brondel advies uit aan [gedaagde], waarbij hij concludeert ‘dat een vordering weinig of geen kans op slagen maakt.’
Mr. Brondel schrijft onder meer het volgende:
“(…) 1.2. Indien terzake een vordering dient gesteld te worden ter vergoeding van de door [eiser] geleden schade wegens de levering van gebrekkig hondenvoer meen ik dat er zich op twee punten problemen stellen:
1.2.1 Vooreerst gaat het om een internationale overeenkomst waarbij de B.V.B.A. TECHNOMEER zich er toe verbond/verbindt hondenvoer onder de naam “Farm Food” te leveren aan een Nederlandse firma, zijnde [EISER]..
(…)
Art. 4 EVO stelt dat, voor zover geen keuze is gemaakt overeenkomstig art. 3, de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.
Het tweede lid van art. 4 EVO meldt dat wordt vermoed, behoudens lid 5 van datzelfde artikel (in casu niet van toepassing), dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats of haar hoofdbestuur heeft (in geval van een vennootschap).
Indien de overeenkomst evenwel in de uitoefening van het beroep of het bedrijf van deze partij werd gesloten, is dit het land waar zich haar hoofdvestiging bevindt.