ECLI:NL:RBALM:2010:BN2831

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08.710243-10
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld op de openbare weg door meerdere verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 29 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van het in vereniging plegen van een straatroof op 4 april 2010 in Den Ham, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd beroofd van zijn mobiele telefoon, portemonnee, geldbedrag, ID-kaart, bankpas en sleutels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer hebben overvallen, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist wat de bedoeling was van de stop in Den Ham en dat hij actief betrokken was bij de overval. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en het slachtoffer als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte als medepleger van de diefstal met geweld moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich te houden aan de voorschriften van de Reclassering Nederland, inclusief deelname aan een CoVa-training. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 820,- aan het slachtoffer toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, voor zover dit bedrag niet door een mededader is voldaan. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels gegrond verklaard en de verdachte veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor rechtsbijstand.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de diefstal heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan een laffe en berekenende daad, die niet alleen het slachtoffer, maar ook de samenleving in zijn geheel heeft geraakt.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710243-10
datum vonnis: 29 juli 2010
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in PI Almelo, HvB “De Karelskamp”.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2010. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Flos en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw
mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen [slachtoffer] op straat heeft beroofd van zijn mobiele telefoon, portemonnee met inhoud, een geldbedrag, een ID-kaart, een bankpas en sleutels.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 04 april 2010,
te Den Ham, gemeente Twenterand, op of aan de openbare weg de "Nienenhoek", in
elk geval op of aan de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele
telefoon (Samsung D900) en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een (of meer)
geldbedrag(en) (totaal 150 euro) en/of een id-kaart en/of een bankpas
(Rabobank) en/of een (of meer) sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtofer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een (of
meer) van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (onverhoeds) van achteren is/zijn genaderd en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) tegen de grond heeft/hebben gewerkt en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen de onderrug en/of de zij, althans het
lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/op tegen gezicht en/of het hoofd
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] bij de keel/hals heeft/hebben (vast)gegrepen;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij vordert de officier van justitie als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een CoVa-training. Daarnaast vordert de officier van justitie toewijzing van de civiele vordering.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
In de nacht van 3 op 4 april 2010 heeft in Den Ham een straatroof plaats gevonden waar
[slachtoffer] het slachtoffer van is. Verdachte is bij deze straatroof aanwezig geweest.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Over de betrokkenheid van verdachte bij de roof voert hij het volgende aan. Verdachte wist wat de bedoeling van de stop in Den Ham was, hetgeen hij ter terechtzitting heeft bevestigd. Daarnaast heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij nieuwsgierig was en daarom actief zijn medeverdachten tijdens het plegen van het feit heeft opgezocht en zich op geen enkele wijze van het feit gedistantieerd heeft. Daarnaast hebben de medeverdachten verklaard dat zij het feit met zijn vieren hebben gepleegd.
De verdediging stelt zich allereerst op het standpunt dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken, omdat er twijfel bestaat of het feit als een diefstal met geweld of als een afpersing te kwalificeren is. De aangever heeft op pagina 160 van het dossier verklaard dat hij de pincode heeft afgegeven. Ook kan het “kennelijk wegnemen” waarover aangever in zijn aangifte spreekt ook afpersing opleveren.
Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaring van de medeverdachten niet voor het bewijs gebezigd mogen worden, nu deze medeverdachten bij de rechter-commissaris zwijgzaam waren. De verdediging is in de belangen geschaad, doordat zij deze verdachten nu geen kritische vragen hebben kunnen stellen.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Bewijsuitsluiting
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van de medeverdachten moet worden verworpen, nu dit verweer geen steun vindt in het recht, gelet op het feit dat de raadsvrouw bij de verhoren bij de rechter-commissaris aanwezig is geweest en in de gelegenheid is gesteld vragen te stellen. Dat de medeverdachten niet op de vragen hebben willen antwoorden doet daaraan niet af.
Diefstal met geweld of afpersing?
Zakelijk weergegeven heeft verdachte tegenover de politie alsook ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Toen we richting Den Ham reden kwamen [medeverdachte sub 1] en ik erachter wat de andere twee van plan waren. In Den Ham zijn we uit de auto gestapt. Ik liep samen met [medeverdachte sub 2] en [medeverdachte sub 3] en [medeverdachte sub 1] liepen samen. Op een gegeven moment zag ik een jongen lopen aan de andere kant van de weg. Wij kwamen toen weer met zijn vieren bij elkaar. De drie anderen zijn toen naar de jongen toegelopen en ik bleef eerst op een paar meter afstand. Opeens zag ik dat ze met zijn drieën met die jongen bezig waren. [Medeverdachte sub 2] had de jongen vast, gaf hem een knietje en heeft hem naar de grond gewerkt. De andere twee zaten hier omheen. Ik ben er toen ook naar toe gelopen. Op een gegeven moment had [medeverdachte sub 3] de portemonnee van de jongen en [medeverdachte sub 1] de telefoon. Ik heb vervolgens € 20,- gepind met de pinpas van die jongen.
Eveneens zakelijk weergegeven, heeft [medeverdachte sub 1] tegenover de politie ondermeer verklaard:
De jongen is door [verdachte] of [medeverdachte sub 2] tegen de grond gewerkt. De jongen lag wat schuin op zijn zij. [Verdachte] en [medeverdachte sub 2] zaten bovenop de jongen en hielden hem in bedwang. Ik zag wat handen heen en weer gaan. Ik denk dat dat was, terwijl zij zochten naar zijn portemonnee.
Eveneens zakelijk weergegeven, heeft [medeverdachte sub 3] tegenover de politie onder meer verklaard:
Nadat we de man zijn telefoon en portemonnee afhandig hadden gemaakt zijn we teruggerend naar de auto.
Daarnaast heeft de aangever, eveneens zakelijk weergegeven, tegenover de politie onder meer verklaard:
Op zondag 4 april 2010 liep ik over de Nienenhoek in Den Ham. Op een gegeven moment kwamen van achteren 3 of 4 personen aangelopen. Ik werd tegen de grond gewerkt. Ik voelde toen dat er een knie in mijn nek werd gelegd. Ik voelde dat ik geschopt werd in mijn zij en op mijn onderrug. Ook kreeg ik een klap op mijn hoofd. Ik had in de zakken van mijn kleding onder andere een telefoon (Samsung D900), een portemonnee, mijn ID-kaart, een bankpas van de Rabobank. Deze werden kennelijk opzettelijk en met kracht van mij weggenomen. Ik zag dat één van de mannen een bierflesje in de handen had en ik was bang om hiermee geslagen te worden. Ik heb toen in paniek ook mijn pincode horende bij mijn bankpas afgegeven. Op het moment dat de daders mijn portemonnee/bankpas zochten werd mijn keel dichtgeknepen. Mijn fietssleutels zijn ook door de daders weggenomen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten, mede gelet op hun intentie slechts geduid kunnen worden als diefstal met geweld en niet als afpersing. Naar het oordeel van de rechtbank kan de voor diefstal karakteristieke eigenmachtige wegnemingshandeling van de daders uit voornoemde verklaringen worden afgeleid.
Hoewel afpersing van de pincode verdachte niet is telastegelegd, merkt de rechtbank over de pincode het volgende op.
Uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer de pincode behorende bij zijn bankpas heeft afgegeven. Met betrekking tot de feitelijke gang van zaken omtrent het verkrijgen van deze pincode is de rechtbank van oordeel dat dit in principe als afpersing gekwalificeerd zou kunnen worden, ware het niet dat een pincode geen goed is conform artikel 317 Sr en het (onvrijwillig) noemen van een pincode niet kan worden aangemerkt als afgifte conform dit artikel, omdat de rechthebbende de beschikking over de pincode niet verliest. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Gelet op voorgaande verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van de diefstal met geweld is aan te merken. [Slachtoffer] is, gelet op voorgaande verklaringen, met geweld overvallen. Niet aannemelijk is geworden dat, zoals verdachte heeft gesteld, hij heeft geprobeerd de jongens met wie hij die avond optrok van de gewelddadigheden af te houden of zich zelfs maar van de gewelddadigheden te distantiëren. Integendeel, verdachte is juist, naar eigen zeggen, naar de overval toegelopen en heeft met de gestolen pinpas €20,= gepind.
5.4 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 04 april 2010 te Den Ham, gemeente Twenterand, op de openbare weg de "Nienenhoek", tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung D900) en een portemonnee (met inhoud) en een geldbedrag en een id-kaart en een bankpas
(Rabobank) en sleutels, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd
voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en een of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (onverhoeds) van achteren zijn genaderd en
- die [slachtoffer] (vervolgens) tegen de grond hebben gewerkt en
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen de onderrug en de zij hebben geschopt en
- die [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht hebben geslagen en
- die [slachtoffer] bij de keel hebben vastgegrepen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een laffe en berekenende diefstal met geweld gepleegd op de openbare weg. Het slachtoffer heeft ’s nachts zijn huis verlaten in de veronderstelling dat hij een meisje genaamd [naam] zou ontmoeten. Dit was echter een vooropgezet plan van verdachte en zijn medeverdachten, die door zich voor te doen als [naam] het slachtoffer naar een afgelegen plek hebben gelokt.
Daar is het slachtoffer door verdachte en zijn medeverdachten overvallen en van onder meer zijn gsm en portemonnee met inhoud beroofd. Vervolgens is door verdachte € 20,-- gepind met de pinpas van het slachtoffer.
Het spreekt voor zich dat een dergelijke laffe daad voor het nietsvermoedende slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachten veel impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt onder meer uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Hieruit komt naar voren dat hij zich op straat niet meer veilig voelt. Hij heeft slaapproblemen, is extra oplettend geworden en durft in het donker niet meer alleen de straat op, hetgeen zijn weerslag heeft op zijn sociale leven. Door aldus te handelen zijn verdachte en zijn medeverdachten volledig voorbijgegaan aan de gevolgen voor het slachtoffer en waren zij slechts uit op financieel gewin om zodoende hun directe financiële behoefte te bevredigen. Naar de ervaring leert, zijn delicten als de onderhavige veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het directe slachtoffer. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Zeer verontrustend vindt de rechtbank het gemak waarmee verdachte en zijn medeverdachten tot het plegen van het feit zijn overgegaan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging en bij het bepalen van de hoogte hiervan allereerst rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting betrokken, voor zover die voor het onderhavige feit zijn vastgesteld. Deze geven aan als uitgangspunt voor een eenvoudige tasjesroof, die gepaard gaat met verbale dreiging en/of een enkele ruk, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken. Gelet op de omstandigheden waaronder en de manier waarop verdachte en zijn medeverdachten gehandeld hebben, is de rechtbank van oordeel dat de gevangenisstraf die in het landelijk oriëntatiepunt straftoemeting is vastgesteld onvoldoende uiting geeft aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van een hogere gevangenisstraf, waarbij de rechtbank de strafoplegging in vergelijkbare zaken in haar overwegingen betrekt.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer onder begeleiding van het Leger des Heils in [woonplaats] woonachtig is. Aangenomen mag worden dat het slachtoffer in een aantal opzichten als kwetsbaarder had te gelden dan gemiddelde burgers. Daarnaast houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheden dat verdachte documentatie heeft op het gebied van geweldsincidenten, dat hij zich na het incident tot aan de zitting er niet van op de hoogte heeft gesteld hoe het met het slachtoffer is, dat hij, ondanks dat hij wist van de plannen met betrekking tot de straatroof, niets heeft gedaan om zijn vrienden ervan te weerhouden het plan door te zetten en dat hij zich niet heeft gedistantieerd van het plegen van het feit hoewel verdachte daartoe voldoende mogelijkheden heeft gehad.
Voorts houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met zijn jonge leeftijd.
Over de verdachte is op 16 juni 2010 door L.B.J. van der Kolk, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland, een reclasseringsadvies uitgebracht. De rechtbank heeft hiervan kennis genomen. Mede gelet op de inhoud van het rapport is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf eveneens een voorwaardelijk deel met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringstoezicht en een CoVa-training moet worden opgelegd.
9. De schade van benadeelden
[Slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 950,-- (negenhonderdenvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- Contant geld € 150,--
- Smartengeld € 800,--.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist. Van de post contant geldbedrag is een bedrag van € 20,-- toewijsbaar, nu van dit bedrag is komen vast te staan dat dit na de overval is gepind met de gestolen pinpas van de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 820,-- vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu zij van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat die schade door het bewezenverklaarde feit veroorzaakt is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 Sr.
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het deelnemen aan een CoVa-training;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 820,-- vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 820,-- ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 16 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D. Blomhert, voorzitter, mr. L.T. Vogel en
mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2010.