ECLI:NL:RBALM:2010:BN2894
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.H. van Rhijn
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van achterstallige reiskostenvergoeding en wettelijke verhoging
In deze zaak vorderde eiser, die als administrateur werkzaam was bij SES Nederland B.V., betaling van achterstallige reiskostenvergoeding over de periode van 2004 tot en met 2009. Eiser stelde dat hij recht had op een vergoeding op basis van de fiscale wetgeving die per 1 januari 2004 was gewijzigd, waarbij werkgevers de mogelijkheid kregen om een maximale belastingvrije reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer toe te kennen. Eiser had echter gedurende zijn dienstverband een lagere vergoeding ontvangen, die in overeenstemming was met de oude regeling. De werkgever, SES, voerde aan dat de vordering van eiser verjaard was en dat hij zijn rechten had verwerkt door niet eerder aanspraak te maken op de hogere vergoeding.
De rechtbank oordeelde dat er geen wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst was opgenomen, waardoor de werkgever niet eenzijdig de voorwaarden kon wijzigen. De rechtbank verwierp het verweer van SES dat eiser zijn aanspraak had verwerkt, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het vertrouwen van SES rechtvaardigden dat eiser zijn aanspraak niet meer geldend zou maken. Desondanks werd de vordering van eiser afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de door SES uitgekeerde vergoedingen niet in strijd waren met de geldende wetgeving en het arbeidsvoorwaardenreglement. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van SES, die op € 600,00 werden begroot.
De uitspraak werd gedaan door kantonrechter M.H. van Rhijn op 27 juli 2010 in Enschede, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak benadrukt de noodzaak voor werknemers om tijdig aanspraak te maken op hun rechten en de gevolgen van wijzigingen in fiscale wetgeving voor arbeidsvoorwaarden.