3. ABNAMRO verweert zich, kort weergegeven, als volgt.
ABNAMRO heeft niet meer of anders gedaan dan het toepassen van een geoorloofde bodemverhuurconstructie. Dit is een normale manier om bezitloos verpande zaken in vuistpand te nemen. ABNAMRO verwijst met name naar HR 12 april 1985, NJ 1986, 808 (Timmerfabriek Verlinde) waarin is bepaald dat een (bodem)verhuurovereenkomst een geoorloofde oorzaak heeft omdat de verhuur aan de zekerheidsgerechtigde tot gevolg heeft dat de betreffende zaken niet direct na bedrijfsbeëindiging weggevoerd behoeven te worden en mogelijk elders tegen hogere kosten moeten worden opgeslagen.
Wegens aanhoudende verliezen bij [naam] heeft ABNAMRO op 12 oktober 2007 het verleende krediet opgezegd (tegen 24 oktober 2007) en heeft zij op dezelfde dag de aan haar verpande voorraden en inventaris in vuistpand genomen (door het aangaan van de huurovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand van [naam]). Dit is een gebruikelijke en legitieme handelwijze in dit soort gevallen.
ABNAMRO betwist dat er sprake is van een onverplichte handeling: de verplichting berust op artikel II.8 van de Algemene Bepalingen van verpanding zoals tussen ABNAMRO en [naam] zijn overeengekomen. Door het aangaan van de huurovereenkomst heeft [naam] voldaan aan haar verplichtingen, te weten de voorraden en inventaris over te brengen in de macht van de bank op een door de bank te bepalen plaats. ABNAMRO heeft het bedrijfspand van [naam] bepaald als plaats van de in vuistpandneming.
Ook betwist ABNAMRO dat er sprake is van benadeling van crediteuren. Er dient te worden gekeken naar de (hypothetische) situatie waarin de crediteuren zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling. Volgens ABNAMRO moet er dan worden vergeleken met de situatie waarin zij de aan haar verpande zaken had weggevoerd. In dat geval zouden er hogere kosten zijn gemaakt (de voorraad bestond voornamelijk uit auto’s en de opslag daarvan zou tot hogere kosten hebben geleid). ABNAMRO is separatist, zij kan haar rechten uitoefenen alsof er geen faillissement is, zodat (ook) het niet bijdragen in de faillissementskosten niet als benadeling kan worden aangemerkt.
ABNAMRO betwist dat zij wetenschap van benadeling van crediteuren heeft gehad. Nog los van dat dit criterium niet speelt omdat er geen sprake is van een onverplichte rechtshandeling, is van belang dat de huurovereenkomst is aangegaan op een moment dat [naam] haar faillissement nog niet had aangevraagd. Ook was het aangaan van de huurovereenkomst niet het gevolg van overleg als bedoeld in artikel 47 Fw. De huurovereenkomst is uitsluitend aangegaan om ABNAMRO in staat te stellen haar rechten als separatist te kunnen uitoefenen met zo min mogelijk kosten en met een zo hoog mogelijke opbrengst en dat is een legitiem doel.
ABNAMRO betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Voor het in vuistpand nemen van de verpande zaken hoefde ABNAMRO niet te wachten tot [naam] in verzuim was. Zij hoefde derhalve niet te wachten tot 24 oktober 2007, daar zij goede gronden had aan te nemen dat [naam] niet aan haar terugbetalingsverplichting kon voldoen en [naam] verplicht was de zaken terstond in de macht van ABNAMRO te brengen. Ook het feit dat [naam] het verbod tot onderverhuur heeft geschonden, maakt niet dat ABNAMRO onrechtmatig jegens [naam] of haar crediteuren heeft gehandeld.
Over de verrekening van de huurpenningen stelt ABNAMRO dat het vereiste van goede trouw niet geldt ingeval de bij de bank binnengekomen bedrage betrekking hebben op vorderingen die aan de bank zijn verpand. In dat geval kan de bank de door haar ter zake van deze betalingen te crediteren bedragen wel verrekenen, zowel vóór als na het faillissement.
ABNAMRO is van mening dat de huurovereenkomst op 5 december 2007 mondeling is opgezegd. Indien geoordeeld wordt dat zulks bij aangetekend schrijven had moeten gebeuren, is de overeenkomst in ieder geval per 17 december 2007 ten einde gekomen.