RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Zaaknummer : 330031 CV EXPL 1157/10
Uitspraak : 31 augustus 2010
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij, hierna ook wel [eiser] te noemen
gemachtigde: mr. C.M.C. Hendriks, verbonden aan D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.
de besloten vennootschap JOHMA SALADES B.V., voorheen genaamd UNIQ NEDERLAND LOSSER B.V.
gevestigd te Losser
gedaagde partij, hierna ook wel Johma te noemen
gemachtigde: mr. N.L.H.M. Laane, advocaat te Enschede
1. Het verloop van de procedure:
1.1 Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 januari 2010;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2.1 Johma is een onderneming die zich voornamelijk bezighoudt met de productie van en de handel in salades, sauzen, quiches en visgerechten.
2.2 [eiser], geboren op [geboortedatum], is op 15 oktober 2001 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Johma. Hij heeft de functie van Operator A Afvul/Inpak. Zijn salaris bedraagt laatstelijk € 2.476,06 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een 3% eindejaarsuitkering.
2.3 Bij Johma werkten in april 2009 om en nabij 279 medewerkers. In 2006 maakt Johma een aanzienlijke winst, maar die wordt in 2007 en 2008 minder en in het eerste kwartaal van 2009 is er sprake van een verlies van € 783.000,00. Johma gaat reorganiseren. In april 2009 verschijnt een reorganisatiepan dat aan de Ondernemingsraad wordt voorgelegd. (Door Johma bij antwoord in het geding gebracht) De Ondernemingsraad adviseert op 13 mei 2009 positief over de voorgenomen reorganisatie. De reorganisatie voorziet erin dat het personeelsbestand met 52 werknemers wordt verminderd. Voor 42 van die werknemers zal Johma bij het UWV-Werkbedrijf toestemming vragen de arbeidsovereenkomsten met hen op te zeggen. Johma voldoet aan de verplichtingen die zijn neergelegd in de Wet melding collectief ontslag.
2.4 Bij brief van 14 mei 2009 wordt het UWV bedrijf gevraagd de arbeidsovereenkomst met onder meer [eiser] wegens bedrijfseconomische redenen ( de reorganisatie) op te zeggen. [eiser] voert in de BBA-procedure verweer. Bij beslissing van 25 juni 2009 wordt Johma toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen. Aan de toestemming is de 26 weken voorwaarde verbonden. Deze is als volgt geredigeerd:
Aan deze toestemming wordt de voorwaarde verbonden dat de werkgever binnen 26 weken na bekendmaking van deze toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard dan nadat hij degene voor wie de toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding wordt verleend, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten. Onder in dienst nemen is in dit verband tevens te verstaan de aanstelling van partime medewerkers of het inlenen van uitzendkrachten. (Rb Assen 31 oktober 1997, Prg 1997/4714, 1997/4862; Rb Leeuwarden 2 mei 1001, JAR 2001/139; HR 16 november 2001. JAR 2001/258). Niet naleving van de gestelde voorwaarde heeft tot gevolg dat de beëindiging van de arbeidsverhouding wordt geacht zonder mijn toestemming te zijn geschied.
2.5 Johma maakt van de toestemming gebruik en zegt de arbeidsovereenkomst op tegen 1 oktober 2009.
2.6 Inmiddels, te weten op 20 mei 2009, weet Johma met de vakorganisaties FNV Bondgenoten en De Unie overeenstemming te bereiken over een Sociaal Plan. Het Sociaal Plan beoogt de gevolgen van de reorganisatie voor de werknemers die moeten vertrekken te verzachten. Toegespitst op [eiser] voorziet het Sociaal Plan erin dat hem onder de titel van beëindigingsvergoeding een bedrag wordt toegekend van € 15.439,63 bruto. Dit bedrag is bij gelegenheid van het einde van het dienstverband aan [eiser] uitgekeerd. Het uitgekeerde bedrag is gebaseerd op de “kantonrechtersformule”, met dien verstande dat de correctiefactor 0,5 is toegepast. Daarnaast in ingevolge het Sociaal Plan een outplacementtraject aangeboden voor de duur van negen maanden met een mogelijke verlenging van drie maanden.
2.7 In verband met de 26 weken voorwaarde schrijft Johma op 27 augustus 2009 aan [eiser]:
Zoals reeds meerdere malen gemeld en geschreven zijn wij bij een eventuele vacature in de functiegroepen waarin de ontslagen zijn gevallen verplicht te voldoen aan de wederindiensttredingsvoorwaarde die het UWV WERKbedrijf stelt.
In verband daarmee bieden wij u hiermee een tijdelijk 0-uren contract aan voor de periode van 1 september 2009 tot en met 24 december 2009. Op het moment dat wij een piek (parttime/fulltime) hebben zullen wij u dan – volgens de regels van het UWV – telefonisch benaderen
Volgens de algemene regels van het UWV WERKbedrijf hoeft u het eerste half jaar alleen op banen te solliciteren op uw eigen niveau van opleiding, ervaring en salaris. Dit betekent dat wanneer wij een vacature op een lager niveau of met een lager salaris u deze wellicht niet hoeft te accepteren.
Bij de brief is gevoegd een concept 0-urencontract. Daarin wordt vermeld dat [eiser] kan worden opgeroepen voor “passend lager werk in de functie van Medewerker Operations”’ op verschillende afdelingen, zulks tegen een salaris dat behoort bij de functie Medewerker Operations ad € 1950,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Het salaris is gebaseerd op een feitelijke arbeidsduur van 36 uur per week, versus een gemiddeld arbeidsduur van 37,7 uren per week als bedoeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Gemaksvoedingsindustrie. [eiser] gaat niet in op het aanbod een nul-uren overeenkomst te sluiten.
3.1 Na zijn vorderingen te hebben verminderd vordert [eiser] dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht wordt verklaard dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
b. Johma wordt veroordeeld aan hem te betalen de somma van € 15.200,37 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juli 2009, of vanaf 1 september 2009, althans vanaf 1 oktober 2009 zulks tot de dag van de voldoening;
c. als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten het bedrag van
€ 1.000,00.
De vorderingen zijn gebaseerd op de feiten en op de volgende stellingen:
3.2 De opzegging van de arbeidsovereenkomst is kennelijk onredelijk. Wanneer in aanmerking worden genomen de door Johma voor [eiser] getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden ander passend werk te vinden zijn de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig in vergelijking met het belang van Johma bij de opzegging. [eiser] is geboren in 1958 en daarom zal het voor hem, gelet op zijn leeftijd, moeilijk zijn ander passend werk te vinden. Het had op de weg van Johma gelegen een passende financiële voorziening te treffen. Zij heeft dat nagelaten, terwijl niet onderbouwd is, dat zij daartoe niet in staat is.
3.3 Het gaat financieel goed met Johma hetgeen wordt geïllustreerd door het gegeven dat zij werknemers met wie het dienstverband is geëindigd, vervolgens, binnen 26 weken, na 25 juni 2009, een nul-uren contract aanbiedt. Een aantal ontslagen werknemers zijn op dit aanbod ingegaan. Van [eiser] kan niet worden gevergd om op een dergelijke basis weer bij Johma in dienst te treden. Als hij dat had gedaan was hij minder gaan verdienen dan tijdens zijn eerdere dienstverband en zijn aantal dienstjaren bij Johma werd niet verder opgebouwd. Er worden nog altijd uitzendkrachten ingezet. De uitzendkrachten doen weliswaar niet het werk dat [eiser] heeft gedaan, maar Johma heeft werknemers, die voorheen een lagere functie hadden dan die van Operator A Afvul/Inpak, doorgeschoven naar deze functie.
3.4 Op grond van het voorgaande dient Johma aan [eiser] een schadevergoeding te betalen van € 15.200,37 bruto.
4.1 Johma is van mening dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat deze dienen te worden afgewezen.
Het volgende is naar voren gebracht:
4.2 Het ontslag van [eiser] was niet kennelijk onredelijk. De verliessituatie, waarin Johma al in 2007 en 2008 dreigde terecht te komen en die in het eerste kwartaal van 2009 zich daadwerkelijk voordeed, noopten Johma te reorganiseren. Met de belangen van de werknemers die als gevolg van de reorganisatie zouden worden ontslagen is in voldoende mate rekening gehouden door met FNV Bondgenoten en De Unie een Sociaal Plan overeen te komen. De uitgekeerde beëindigingsvergoeding van € 15.493,63 bruto en het aanbod van outplacement, is alleszins redelijk. Het belang van Johma bij de reorganisatie is kort samen te vatten: Zij wilde de continuïteit van haar onderneming niet verder in gevaar brengen en daarom moest het personeelsbestand aanzienlijk worden verminderd. Alvorens [eiser] voor ontslag in aanmerking te laten komen is er onderzocht of hij herplaatsbaar bij Johma was. Dat bleek niet het geval.
4.3 Johma heeft zich aan de 26 weken voorwaarden gehouden. Het aanbieden van een nul-uren contract doet daaraan niet af. [eiser] had volgens dit contract tegen een lager salaris en in een lagere functie in piektijden kunnen komen werken. In de 26 weken voorwaarden wordt gesteld dat het moet gaan om de “vroegere werkzaamheden van de werknemer op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden”. Daarvan is bij de nul-urencontractanten geen sprake. Johma heeft geen werknemers doorgeschoven naar de functie Operator A Afvul/Inpak. Deze functie is bij de reorganisatie opgeheven. Het gestelde niet voldoen aan de 26 weken voorwaarde dient niet in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure aan de orde te komen.
5. De beoordeling van het geschil:
5.1 De kantonrechter is van oordeel dat Johma in voldoende mate heeft aangetoond dat zij wegens bedrijfseconomische redenen in het voorjaar van 2009 is gaan reorganiseren en dat in het kader van die reorganisatie zij haar personeelsbestand moest verminderen. Waarom moest worden gereorganiseerd is duidelijk. Johma was in een verliessituatie terecht gekomen en het tij moest worden gekeerd. Niet is gesteld noch is anderszins gebleken dat Johma bij het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [eiser] het afspiegelingsbeginsel heeft geschonden.
5.2 Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag ingevolge het gevolgencriterium van artikel 7: 681 lid 2 aanhef , sub b BW kennelijk onredelijk is dienen alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen. Wat betreft de omvang van de vergoeding refereert de kantonrechter aan hetgeen daarover is bepaald in aanbeveling 6 van de kring van kantonrechters die kan worden gehanteerd in ontbindingsprocedures ex artikel 7: 685 BW. Die aanbeveling komt erop neer dat bij een ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens een reorganisatie de kantonrechter een vergoeding zal toekennen overeenkomstig een ter zake gemaakt Sociaal Plan, mits dat Plan schriftelijk door de werkgever is overeengekomen met voldoende representatieve vakorganisaties, tenzij onverkorte toepassing leidt tot een evident onbillijke uitkomst voor de betrokken werknemer. FNV Bondgenoten en De Unie zijn representatieve vakorganisaties. De kantonrechter is van oordeel dat bij het in aanmerking nemen van alle omstandigheden van het geval vorenbedoelde aanbeveling een relevante omstandigheid is. Het feit dat de beëindigingsvergoeding in overeenstemming is met het Sociaal Plan is een aanwijzing dat deze vergoeding toereikend is, waarbij is aangetekend dat de rechter zich niet kan onttrekken aan de beoordeling van de redelijkheid van de vergoeding als die wordt betwist. (HR 14 juni 2002, NJ 2003 nr 324.) In zijn arrest van 12 februari 2010 (JAR 2010,72) wordt door de Hoge Raad overwogen dat ook het aantal dienstjaren en de leeftijd van de benadeelde (betrokken werknemer) factoren zijn waarmee de rechter bij de schade rekening kan houden. De kantonrechter stelt vast dat dit (ook) in het Sociaal Plan is gedaan. De omstandigheid dat geen hogere vergoeding is toegekend dan € 15.439,63 bruto met desgewenst een outplacementtraject, heeft niet tot het gevolg dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Niet uit het oog mag worden verloren dat de enkele omstandigheid dat zelfs indien de werknemer zonder toekenning van een vergoeding wordt ontslagen, dit in het algemeen onvoldoende is om een ontslag als kennelijk onredelijk te kunnen kwalificeren. Daarvoor is meer nodig. Het moge zo zijn dat ten tijde van het opzeggen van de arbeidsovereenkomst [eiser] 51 jaar was, maar dat betekent niet dat zijn kansen op de arbeidsmarkt op voorhand kansloos zijn. Gelet op de noodzaak van Johma om te reorganiseren en bij de ontslagen het afspiegelingsbeginsel moest worden gehanteerd, heeft tot gevolg dat de leeftijd van [eiser] en zijn kansen op de arbeidsmarkt in de belangenafweging van voormeld wetsartikel betrekkelijk weinig gewicht in de schaal legt. Daarenboven is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] te weinig heeft gesteld over de omvang van zijn schade als gevolg van de opzegging. De kantonrechter komt tot de slotsom, als het om vorenbedoeld gevolgencriterium gaat, dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was.
5.3 Indien de 26 weken voorwaarde is vervuld had [eiser] zich op het standpunt kunnen stellen dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd zonder de daarvoor vereiste toestemming en dat daarom de opzegging nietig is. Hij heeft dat niet gedaan. Desalniettemin is de kantonrechter van oordeel dat, anders dan Johma naar voren heeft gebracht, deze kwestie dient te worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of de opzegging kennelijk onredelijk was. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord, omdat:
a. De nul-urencontracten betrekking hebben op functies van een lager niveau dan de functie Operator A Afvul/Inpak en de nul-uren contractanten een lager salaris (uurloon) gingen verdienen dan het salaris dat bij deze functie hoort.
b. De uitzendkrachten niet, zoals [eiser] zelf aangeeft, ander werk dan [eiser] hebben gedaan;
c. Indien werknemers van Johma zijn “doorgeschoven” deze werknemers niet binnen 26 weken na 25 juni 2009, door Johma in dienst zijn genomen.
5.4 De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van Johma begroot op € 600,00 wegens salaris van haar gemachtigde.
Verklaart dit vonnis, voor zover betrekking hebbend op de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Enschede door mr. M.H. van Rhijn, kantonrechter, en op 31 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.