ECLI:NL:RBALM:2010:BN6266
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Bottenberg – van Ommeren
- Rechtspraak.nl
Schikking en herplaatsing van civiele procedure na royement
In deze civiele procedure tussen [verzoeker] en B.V. Machinefabriek B.S.T. heeft de rechtbank Almelo op 1 september 2010 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek van de eisende partij om herplaatsing op de rol en voortzetting van de comparitie, nadat eerder een schikking was bereikt en de zaak was doorgehaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat herplaatsing alleen mogelijk is als het geschil niet definitief beëindigd is. Uit het proces-verbaal van de schikking blijkt dat partijen hun geschil definitief wilden beëindigen, zonder voorbehoud of andere partijbedoelingen. De rechtbank concludeert dat de schikking een definitieve beëindiging van het geschil inhoudt, waardoor herplaatsing op de rol niet mogelijk is. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af en compenseert de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.
De procedure begon met een vordering van [verzoeker] tot betaling van facturen voor werkzaamheden die hij als zzp-er had verricht voor Machinefabriek BST. Tijdens een comparitie op 5 februari 2010 bereikten partijen een schikking, waarbij [verzoeker] een VAR-verklaring moest overleggen en Machinefabriek BST € 5.000,00 zou betalen. Na de schikking verzocht [verzoeker] de rechtbank om de comparitie voort te zetten, omdat Machinefabriek BST de schikking niet nakwam. Machinefabriek BST betwistte dat de zaak niet definitief was beëindigd en weigerde betaling.
De rechtbank overweegt dat het royement geen definitieve beëindiging van de procedure is, maar dat de intentie van partijen bij de schikking bepalend is. Aangezien partijen expliciet hebben verklaard het geschil definitief te beëindigen, kan de zaak niet opnieuw op de rol worden geplaatst. [verzoeker] moet een nieuwe procedure starten om nakoming van de schikking te vorderen. De rechtbank benadrukt dat de voorwaarden van de schikking zijn nageleefd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de belastingdienst [verzoeker] als werknemer zal aanmerken. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af en compenseert de proceskosten tussen partijen.