ECLI:NL:RBALM:2010:BN6266

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112650 HA ZA 10-679
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bottenberg – van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schikking en herplaatsing van civiele procedure na royement

In deze civiele procedure tussen [verzoeker] en B.V. Machinefabriek B.S.T. heeft de rechtbank Almelo op 1 september 2010 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek van de eisende partij om herplaatsing op de rol en voortzetting van de comparitie, nadat eerder een schikking was bereikt en de zaak was doorgehaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat herplaatsing alleen mogelijk is als het geschil niet definitief beëindigd is. Uit het proces-verbaal van de schikking blijkt dat partijen hun geschil definitief wilden beëindigen, zonder voorbehoud of andere partijbedoelingen. De rechtbank concludeert dat de schikking een definitieve beëindiging van het geschil inhoudt, waardoor herplaatsing op de rol niet mogelijk is. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af en compenseert de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

De procedure begon met een vordering van [verzoeker] tot betaling van facturen voor werkzaamheden die hij als zzp-er had verricht voor Machinefabriek BST. Tijdens een comparitie op 5 februari 2010 bereikten partijen een schikking, waarbij [verzoeker] een VAR-verklaring moest overleggen en Machinefabriek BST € 5.000,00 zou betalen. Na de schikking verzocht [verzoeker] de rechtbank om de comparitie voort te zetten, omdat Machinefabriek BST de schikking niet nakwam. Machinefabriek BST betwistte dat de zaak niet definitief was beëindigd en weigerde betaling.

De rechtbank overweegt dat het royement geen definitieve beëindiging van de procedure is, maar dat de intentie van partijen bij de schikking bepalend is. Aangezien partijen expliciet hebben verklaard het geschil definitief te beëindigen, kan de zaak niet opnieuw op de rol worden geplaatst. [verzoeker] moet een nieuwe procedure starten om nakoming van de schikking te vorderen. De rechtbank benadrukt dat de voorwaarden van de schikking zijn nageleefd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de belastingdienst [verzoeker] als werknemer zal aanmerken. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 112650 HA ZA 10-679
datum vonnis: 1 september 2010 (hbvo)
Incidenteel vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het incident,
verder te noemen verzoeker,
advocaat: mr. J. Vestering te Hengelo (Ov.),
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MACHINEFABRIEK B.S.T.,
gevestigd te Hengelo (Ov.),
verweerder in het incident,
verder te noemen Machinefabriek BST,
advocaat: mr. M.A. Visser te Amsterdam.
Het procesverloop
Tussen partijen heeft een procedure plaatsgevonden onder rolnummer 105002 HA ZA
09-940. In die zaak is op 9 december 2009 een tussenvonnis gewezen en heeft op 5 februari 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben geschikt.
Bij brief van 28 juni 2010 heeft (de raadsman van) [verzoeker] de rechtbank verzocht om de comparitie van partijen voort te zetten. Hierbij zijn acht bijlagen gevoegd.
Bij brief van 5 juli 2010 heeft Machinefabriek BST reeds laten weten zich daarmee niet te kunnen verenigen. De rechtbank heeft haar daarop in de gelegenheid gesteld een akte in het incident te nemen, hetgeen zij op 21 juli 2010 heeft gedaan. Hierbij is één productie overgelegd.
Vonnis in het incident is bepaald op heden.
De overwegingen
1. In de eerdere procedure werd onder meer door [verzoeker] betaling van een aantal facturen gevorderd. De facturen zagen op werkzaamheden die hij in 2009 als zzp-er in opdracht van Machinefabriek BST had verricht.
Tijdens de comparitie van 5 februari 2010 hebben partijen een schikking getroffen. Partijen hebben afgesproken dat [verzoeker] alsnog een VAR-verklaring over 2009 zou overleggen aan Machinefabriek BST danwel een verklaring van de belastingdienst dat en waarom een dergelijke verklaring niet meer afgegeven kon worden. Daarna zou Machinefabriek BST € 5.000,00 aan [verzoeker] betalen. Partijen hebben doorhaling van de procedure verzocht.
2. In zijn brief van 25 juni 2010 stelt [verzoeker] dat hij de belastingdienst om een VAR-verklaring 2009 heeft gevraagd (bijlage 1) en dat de belastingdienst hem heeft laten weten dat die niet meer verstrekt kan worden omdat een VAR verklaring niet over een verstreken tijdvak wordt verleend (bijlage 2). Verder wordt in deze brief van de belastingdienst opgemerkt dat de voordelen die [verzoeker] heeft genoten uit de werkzaamheden als zzp-er zullen worden aangemerkt als winst uit onderneming. De feitelijke beoordeling zal plaatsvinden bij de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2009, aldus de reactie van de belastingdienst.
Deze brieven zijn aan Machinefabriek BST doorgestuurd met het verzoek de overeengekomen € 5.000,00 te voldoen. Machinefabriek BST heeft bij brief van 19 maart 2010 echter geweigerd het overeengekomen bedrag te voldoen en geeft als reden: “De belastingdienst geeft cliënte namelijk onvoldoende zekerheid dat de belastingdienst niet alsnog zal bepalen dat er sprake is van inkomsten uit arbeid in plaats van winst uit onderneming”.
Na enige verdere correspondentie, die niet tot betaling van het overeengekomen bedrag heeft geleid, heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht de zaak weer op de rol te plaatsen en de comparitie voort te zetten. Naar de mening van [verzoeker] is het wel degelijk mogelijk om de comparitie voort te zetten.
3. Machinefabriek BST heeft aangevoerd dat de zaak door middel van de schikking definitief is beëindigd. Om die reden kan de comparitie niet worden voortgezet. Subsidiair verzoekt Machinefabriek BST de zaak schriftelijk voort te zetten.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Het enkele royement (doorhaling) is geen definitieve wijze van beëindiging van een procedure (artikel 246, lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In beginsel is herplaatsing op de rol dus mogelijk (zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam, 6 november 1997, NJ 1998, 682).
Of een royement een definitieve beëindiging van het geschil betekent of slechts een voorlopige, wordt bepaald door wat partijen met het royement hebben beoogd. Beslissend is de wederzijdse kenbare bedoeling van partijen die aan het royement ten grondslag lag. Als partijen hebben bedoeld de procedure definitief te beëindigen, kan de zaak niet meer op de rol wordt herplaatst (J.E. Bosch-Boesjes: voortijdige beëindiging van civiele procedures (serie Rechtspleging in balans), 1998, hoofdstuk 6; Losbladige Kluwer, commentaar bij afdeling 13 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aantekening 2 (2008)).
Is de zaak geëindigd in een schikking, dan wordt in het algemeen aangenomen dat partijen de bedoeling hadden hun geschil definitief te beslechten (Losbladige Kluwer, commentaar bij artikel 246, aantekening 3 (2008); Van Mierlo en Van Dam-Lely: Procederen bij dagvaarding in eerste aanleg (serie Burgerlijk procesrecht en praktijk) 2003, paragraaf 3.6.1). Indien één van partijen niet de bedoeling had de zaak definitief te doen eindigen, dient hij daarvan uitdrukkelijk te doen blijken (HR 3 december 1999, NJ 2000, 235).
In het proces-verbaal van de zaak tussen [verzoeker] en Machinefabriek BST staat:
Partijen verklaren de geschillen in conventie en in voorwaardelijke reconventie in de zaak onder zaaknummer 105002 ha za 940 van 2009 te beëindigen door navolgende vaststellingsovereenkomst.
B.V. Machinefabriek B.S.T. voldoet aan. [verzoeker] binnen 14 dagen nadat [verzoeker] de VAR-verklaring 2009 heeft overgelegd aan B.V. Machinefabriek B.S.T. danwel een verklaring van de Belastingdienst dat de VAR-verklaring 2009 niet meer verstrekt kan worden en de reden daarvan, de somma van euro 5.000,- (…)
Na voldoening hiervan zullen partijen finaal jegens elkaar gekweten zijn terzake de onderwerpen van dit geschil. (…)
Deze overeenkomst is niet vatbaar voor ontbinding wegens toerekenbare niet nakoming.
Partijen verzoeken doorhaling van de procedure in conventie en in reconventie, ieder met behoud van de eigen kosten.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit proces-verbaal dat partijen de bedoeling hebben gehad het geschil definitief te beëindigen. Er staat immers met zoveel woorden in dat zij het geschil willen beëindigen, dat partijen finaal jegens elkaar gekweten zijn (behoudens een bepaald, expliciet omschreven onderdeel van het geschil) en dat ze doorhaling van de procedure vragen. Zelfs over de proceskosten is een definitieve afspraak gemaakt. Er is geen voorbehoud of opschortende voorwaarde afgesproken, de zaak is definitief geëindigd met de schikking.
[verzoeker] heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een andere, voor de wederpartij kenbare, partijbedoeling zou kunnen blijken. De zaak kan derhalve niet opnieuw op de rol worden geplaatst (vergelijk Hof Amsterdam 30 maart 1995, NJ 1997, 707) en [verzoeker] rest niets anders dan opnieuw een procedure te starten met als insteek nakoming van de schikkingsovereenkomst.
5. Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. In de schikkingsovereenkomst staat niet meer dan dat [verzoeker] een verklaring van de belastingdienst zal overleggen waaruit blijkt dat de VAR-verklaring 2009 niet meer verstrekt kan worden en de reden daarvan. In de brief van de belastingdienst van 25 februari 2010 (bijlage 2 bij het verzoek van [verzoeker]) staat dat de VAR-verklaring 2009 niet verstrekt kan worden omdat het jaar 2009 reeds verstreken was. Over een verstreken tijdvak kan geen VAR-verklaring meer worden verstrekt, aldus deze brief. Daarmee is zowel gezegd dat de verklaring niet wordt afgegeven, als is de reden daarvan gegeven. Aan de voorwaarden die in de schikkingsovereenkomst zijn geformuleerd, is derhalve voldaan.
Machinefabriek BST stelt dat voor haar nog niet vast staat dat de belastingdienst [verzoeker] niet alsnog als werknemer zal aanmerken. De rechtbank overweegt daarover dat deze voorwaarde niet in de schikkingsovereenkomst staat. Bovendien kan naar het oordeel van de rechtbank uit de correspondentie met de belastingdienst niet worden afgeleid dat het gevaar bestaat dat deze [verzoeker] alsnog als werknemer zal aanmerken. In de brief van 25 februari 2010 staat immers dat de belastingdienst de voordelen die [verzoeker] heeft genoten uit de werkzaamheden als zzp-er, zal aanmerken als winst uit onderneming. De feitelijke beoordeling zal plaatsvinden bij de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting. Vervolgens ontstaat tussen de belastingdienst en [verzoeker] een discussie over de vraag of [verzoeker] aangifte heeft gedaan over 2009. [verzoeker] heeft daarover een – naar het oordeel van de rechtbank: plausibele – verklaring gegeven (bijlage 8 bij het verzoek). De rechtbank kan uit de correspondentie niet afleiden dat er enig gevaar bestaat dat de belastingdienst de werkzaamheden van [verzoeker] als zzp-er zal aanmerken als werk in loondienst.
6. De rechtbank ziet aanleiding de kosten tussen partijen te compenseren in die zin dat elke partij zijn of haar eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank:
I. wijst af het verzoek van [verzoeker] om de zaak weer op de rol te plaatsen om voort te procederen;
II. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij zijn/haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren en op 1 september 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.