RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 113638 / KG ZA 10-198
datum vonnis: 15 september 2010 (gww)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. R.F.A. Rorink te Enschede,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. E. Nijhoff te Almelo.
[Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
[Gedaagde] heeft op 27 augustus 2010 een eis in reconventie aangekondigd.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 1 september 2010. Ter zitting zijn verschenen: [eiser], vergezeld door mr. Rorink en [gedaagde], vergezeld door mr. Nijhoff. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
De feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
[Eiser] en [gedaagde] zijn broers van elkaar. [Eiser] en [gedaagde] zijn vennoot in hun vennootschap onder firma. Het is hen tot op heden niet gelukt om de beëindiging van de vennootschap onder firma vorm te geven door middel van een verdeling, dan wel een uitkoop van de ene vennoot door de andere. Tot de vennootschap onder firma behoren onder meer een woonhuis en het agrarisch bedrijf, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
Op dit moment bewoont alleen [gedaagde] de woning en bestiert hij het agrarisch bedrijf. [Eiser] woont elders.
[Eiser] en [gedaagde] zijn eerder in procedures tegen elkaar verwikkeld geweest.
De eerste procedure is geëindigd met het vonnis van de voorzieningenrechter van
6 augustus 2009. De voorzieningenrechter heeft – kort samengevat weergegeven – [gedaagde] veroordeeld om [eiser] weer toegang tot het bedrijf te verschaffen en in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld om [broer sub 1] en zijn gezinsleden de toegang tot het bedrijf te ontzeggen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts is [gedaagde] veroordeeld om zich te houden aan de bepalingen van de firma akte en de op 14 oktober 2008 gemaakte aanvullende afspraken. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zijn afgewezen.
Nadat de situatie opnieuw escaleerde, hebben de broers opnieuw tegen elkaar geprocedeerd.
In die procedure waren (aan de zijde van [eiser]) ook nog [broer sub 2] en [broer sub 3] betrokken en (aan de zijde van [gedaagde]) moeder [naam]. Tijdens de eerste behandeling ter terechtzitting zijn partijen min of meer tot overeenstemming gekomen. De aldaar en nadien gemaakte afspraken zijn door de raadsman van [eiser] verwoord in zijn faxbericht van 17 september 2009 aan de raadsman van [gedaagde] (en toen nog moeder [naam]).
De procedure is geëindigd met het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 30 juni 2010. De vorderingen in conventie en in reconventie zijn toen afgewezen door de voorzieningenrechter, met compensatie van de proceskosten.
De vordering van [eiser] en zijn onderbouwing daarvan
2. Bij dagvaarding vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] om [eiser] de onbelemmerde toegang tot de woning en het daarbij behorende agrarisch bedrijf aan de [adres] te [woonplaats] te verschaffen en hem in staat te stellen zijn werkzaamheden onbelemmerd te hervatten en te blijven uitvoeren. Daarnaast vordert [eiser] de ontruiming van [gedaagde], en een straatverbod, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.1 [Eiser] stelt daartoe – kort samengevat weergegeven – de dialoog met [gedaagde] die kort na het laatste vonnis van de voorzieningenrechter leek te ontstaan, alweer is geëindigd. [Gedaagde] laat niets van zich horen en laat de zaak op zijn beloop. [Eiser] zal daarom een arbitrageprocedure starten en heeft de onderhavige procedure ingeleid om zijn terugkeer naar de [adres] te bewerkstelligen.
2.2. [Gedaagde] is volgens [eiser] niet bij machte om de onderneming nog verder te drijven. [Eiser] beschikt over informatie die hem met grote zorg vervult. Zo heeft [eiser] geen inzage meer in de bedrijfsgegevens van het bedrijf zoals geregistreerd bij het Ministerie van L&V ten aanzien van het grondgebruik. Voorts is op basis van door [gedaagde] overgelegde grootboekkaarten gebleken dat [gedaagde] – in weerwil van eerder afspraken – privé uitgaven doet via de gezamenlijke bedrijfsrekening. [gedaagde] laat daarnaast na om maandelijks € 400,00 op de bedrijfsrekening te storten. [Eiser] houdt zich wel aan de afspraak om maandelijks een bedrag van € 1.000,00 op de bedrijfsrekening te storten.
2.3 Voorts verantwoordt [gedaagde] de verkoopopbrengst van het verkochte vee niet. De koopprijs van verkochte runderen komt niet op de bedrijfsrekening voor de veehandel binnen en evenmin op de lopende bedrijfsrekening. (Volgens [gedaagde] zijn er ongeveer 51 stuks vee verkocht sinds 1 januari 2009.) Bovendien blijkt dat [gedaagde] grote geldbedragen ophaalt, maar deze niet nader verantwoordt. De accountant van [gedaagde] heeft reeds gemeld dat deze uitgaven niet kunnen worden verantwoord.
2.4 In augustus 2009 heeft de deurwaarder een proces-verbaal van constatering opgemaakt ten aanzien van de zaken die zich op het agrarisch bedrijf bevonden. Tijdens een eerdere behandeling in kort geding heeft [gedaagde] verklaard dat slechts een aanhanger tussentijds door hem verkocht was. Inmiddels is duidelijk dat ook een aantal roerende zaken niet meer aanwezig is op het bedrijf. [Gedaagde] heeft zaken afgevoerd zonder toestemming van [eiser] en in strijd met de gemaakte afspraken.
2.5 Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] kennelijk het werk op de boerderij alleen niet aan kan. Eerder was afgesproken dat slechts familieleden de helpende hand mochten bieden, zonder vergoeding. Uit de grootboekkaarten blijkt echter dat [gedaagde] derden tegen betaling het werk laat doen op de boerderij.
2.6 [Gedaagde] is eveneens nalatig in het plegen van noodzakelijk onderhoud; althans daarvan blijkt niet uit de grootboekkaarten. Kwalijker is volgens [eiser] de gang van zaken in de stal. Zo is hem gebleken dat koeien te laat gedekt worden en dat goede fokkoeien naar het slachthuis worden afgevoerd, maar een koe die sinds januari 2008 geen kalf meer heeft gekregen nog op het bedrijf staat. Voorts is het aantal dode koeien in de stal sinds [gedaagde] alleen het bedrijf runt aanmerkelijk gestegen van 1 in 2008 naar 6 in 2009. Tenslotte heeft [gedaagde] een koe met een stier gekruist, terwijl die halfbroer en halfzus van elkaar waren. Dat is inteelt.
2.7 [Gedaagde] heeft al vanaf de jaarwisseling 2008-2009 te kennen gegeven dat hij zijn toekomst niet meer ziet aan de [adres] te [woonplaats] en van plan is naar Duitsland te vertrekken.
Het verweer van [gedaagde]
3. [Gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde. In weerwil van hetgeen [eiser] stelt, is [gedaagde] de meest gerede partij om de onderneming voort te zetten totdat een algehele verdeling is gerealiseerd. [Gedaagde] heeft het bedrijf immers al 25 jaar in mede-eigendom. Bovendien heeft [eiser] elders een dienstverband. Daar komt nog bij dat [gedaagde]s lichamelijke gesteldheid als gevolg van de mishandelingen door [eiser] is achteruitgegaan. Het woonhuis heeft thans tal van aanpassingen die vooral na de mishandeling door [eiser] noodzakelijk zijn geworden voor [gedaagde]. Zo zijn de wc’s verhoogd en hebben evenals de douche handvatten ter ondersteuning. Voorts is er een traplift zodat [gedaagde] de bovenverdieping kan bereiken. Het is daarom voor [gedaagde] praktisch onmogelijk om op korte termijn elders woonruimte te vinden die voorzien is van dergelijke aanpassingen.
3.1 [Gedaagde] legt ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in staat is om het bedrijf voort te zetten twee verklaringen over van zijn eigen veearts en een onafhankelijk veearts. Daaruit blijkt dat het vee in blakende gezondheid verkeert. Bovendien wordt [gedaagde] thans niet geholpen door een derde, hoewel hij zich wel bij mag laten staan door derden. Dat is uitdrukkelijk overeengekomen in de afspraken van 17 september 2009.
3.2 [Gedaagde] kan niet ontkennen dat de boerderij de laatste jaren een financieel moeilijke tijd doormaakt. Het is echter onjuist dat zulks te wijten is aan [gedaagde]. Het kredietlimiet werd ook al overschreden toen [eiser] nog bij de boerderij betrokken was. Het bedrag van
€ 1.000,00 dat [eiser] per maand overmaakt is voorts ruim onvoldoende om alle kosten van het bedrijf te dekken.
3.3 Volgens [gedaagde] houdt [eiser] zich niet aan de afspraken van 17 september 2009. Immers, geen van partijen is het binnen de afgesproken fatale termijn gelukt om de ander uit te kopen, zodat thans makelaar Pullen de opdracht moet krijgen om een verkoop op te starten. Tot op heden heeft [eiser] niet aan zijn verplichting op dit punt voldaan. Bovendien; [gedaagde] mag blijkens de afspraken in de woning blijven wonen. Met de looptijd van de overeenkomst hebben partijen bedoeld de tijd die nodig is om tot een definitieve oplossing te komen. Immers, de drie maanden termijn is vrijwel direct al los gelaten. Alleen al hierom dienen de vorderingen van [eiser] te stranden. [Gedaagde] concludeert dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
De vordering van [gedaagde] in reconventie
4. In reconventie vordert [gedaagde] hetzelfde als [eiser] in conventie, met dien verstande dat [gedaagde] nog betaling vordert van [eiser] van een bedrag van € 30.000,00 bij wijze van voorschot op de reeds door [gedaagde] in privé betaalde kosten van het agrarisch bedrijf.
5. [Eiser] voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [gedaagde] in reconventie.
De overwegingen van de voorzieningenrechter in conventie en in reconventie
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. De door hem geschetste huidige situatie van het agrarisch bedrijf biedt daartoe voldoende aanleiding. De verwijzing van [gedaagde] naar gemaakte afspraken in het verleden die ertoe zouden moeten leiden dat [eiser] thans geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, is onvoldoende om op basis daarvan thans niet te komen tot een materiële beoordeling van de zaak. Het spoedeisend belang wordt immers beoordeeld naar de huidige stand van zaken. [Gedaagde] heeft eveneens een voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen in reconventie, nu zulks door [eiser] als zodanig niet is betwist.
6.1. De zaak leent zich voor een gezamenlijke bespreking van de vorderingen in conventie en in reconventie.
Vooropgesteld zij dat het vonnis in de onderhavige procedure, zoals ook ter terechtzitting is gebleken, geen sluitstuk is van het geschil tussen de gebroeders [eiser] en [gedaagde]. Een bodemprocedure, al dan niet in de vorm van een arbitrageprocedure zal uitsluitsel moeten geven over met name de financiële afwikkeling van het geschil en de definitieve scheiding en deling van datgene wat de broers in gemeenschappelijk eigendom bezitten. Alleen al om die reden kan de vordering van [gedaagde] in reconventie tot betaling door [eiser] van een voorschot op reeds betaalde kosten, niet worden toegewezen, nog daargelaten dat deze vordering de toets der kritiek niet kan doorstaan als daar de criteria voor de toewijzing van een geldvordering in kort geding op worden toegepast.
6.2. Slechts de vraag wie thans het meest in staat moet worden geacht om het agrarisch bedrijf naar behoren voort te zetten in afwachting van de definitieve scheiding en deling is thans relevant. De door [eiser] aangevoerde – deels nieuwe – omstandigheden, maken dat het antwoord op deze vraag in een voor [eiser] positieve zin moet worden beantwoord.
6.3. [Gedaagde] heeft immers onvoldoende weersproken dat hij vee verhandelt buiten de bedrijfsrekeningen om, en dat verantwoording hiervan in de boeken van de onderneming niet is terug te vinden. Aldus verklaart ook de accountant van [eiser] zelf. Daar komt bij dat koeien kennelijk te laat gedekt worden, fokvee naar de slacht wordt afgevoerd, terwijl voor de slacht geschikte koeien langdurig op stal staan. [Gedaagde] heeft hierop geen weerwoord, anders dan dat twee veeartsen verklaren dat het vee in blakende welstand verkeert. Dat kan zo zijn, maar het zegt op zichzelf niets over de bedrijfsvoering van [gedaagde] en met name zegt het niets over de vraag in hoeverre bijvoorbeeld het fokbedrijf dat de gebroeders kennelijk hebben nog deugdelijk functioneert en potentie heeft om geld mee te verdienen. Het kruisen van vee dat zogezegd familie is van elkaar, lijkt het tegendeel aan te tonen. Ook dit is door [gedaagde] niet weersproken.
6.4. Als het gaat om de financiën heeft voorts nog te gelden dat [eiser] conform afspraak maandelijks € 1.000,00 stort op de bedrijfsrekening. [Gedaagde] doet dat niet. Zijn stelling dat hij zoveel geld in privé besteedt aan het bedrijf, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt ook voor zijn stelling dat het door [eiser] gestorte bedrag ruim onvoldoende is. Bovendien ontbreekt voor laatstgenoemde stelling een deugdelijke onderbouwing.
6.5. Voorts spelen de afspraken van 17 september 2009 nog een rol in de onderhavige procedure. [Gedaagde] stelt dat die afspraken zodanig moeten worden uitgelegd dat hij het bedrijf voort kan zetten en in de woning kan blijven wonen totdat de definitieve scheiding en deling een feit is. Dat voert naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver. De destijds gemaakte afspraken moeten veeleer worden beschouwd in het licht van de situatie dat partijen destijds zogezegd weer ‘on speaking terms’ waren en een soort wapenstilstand moest worden ingebouwd alvorens tot een definitieve oplossing te komen. Daarvoor is een termijn van drie maanden genomen, die kennelijk later – door de omstandigheid dat partijen voor de nakoming van hun afspraken gedeeltelijk afhankelijk waren van derden zoals accountants en de bank – wat verlengd is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden de afspraken onvoldoende aanknoping om daaruit af te leiden dat [gedaagde] gewoon kan blijven wonen en werken totdat de scheiding en deling is afgerond. Dat zou [gedaagde] een vrijbrief geven om de scheiding en deling voor zich uit te schuiven door zich simpelweg zelf niet aan de afspraken te houden.
6.6. Dat [gedaagde] wat hulpbehoevend is en de woning in dat verband inmiddels is voorzien van hulpmiddelen in toilet en douche, doet aan hetgeen onder rechtsoverweging 6.2 is overwogen niet af. Integendeel, de – onweersproken – omstandigheid dat [gedaagde] thuiszorg krijgt, de woning aanpassingen heeft voor zijn kennelijk handicap(s) en het feit dat hij met een stok loopt, bevestigen veeleer de stelling van [eiser] dat [gedaagde] op dit moment eigenlijk niet in staat is om het bedrijf voort te zetten totdat de scheiding en deling een feit is.
6.7. Resumerend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] voor toewijzing gereed liggen, met dien verstande dat de gevorderde termijn voor de ontruiming op zes weken gesteld zal worden en de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Het vorenstaande betekent – nu [gedaagde] hetzelfde vordert jegens [eiser] – dat de vorderingen van [gedaagde] in reconventie moeten worden afgewezen. [Gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie.
In conventie
I. Veroordeelt [gedaagde] om [eiser] de onbelemmerde toegang te verschaffen tot het huis staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], alsmede het daarbij behorende agrarisch bedrijf.
II. Veroordeelt [gedaagde] om [eiser] in staat te stellen zijn werkzaamheden op het agrarisch bedrijf als genoemd onder I. onbelemmerd te hervatten en te blijven uitvoeren.
III. Veroordeelt [gedaagde] om het woongedeelte van de boerderij staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] binnen zes weken na betekening van dit vonnis te verlaten en daarin niet terug te keren.
IV. Verbiedt [gedaagde] om zich, nadat hij heeft voldaan aan de veroordeling onder III. binnen een straal van 1000 meter van [adres] te [woonplaats] te bevinden.
V. Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 ineens en € 100,00 per dag – een gedeelte van een dag daaronder begrepen – indien en voorzover hij in gebreke blijft aan de veroordelingen onder I. tot en met IV. van dit dictum te voldoen, zulks met een maximum van € 30.000,00.
VI. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VII. Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
VIII. Wijst de vorderingen af.
In conventie en in reconventie
IX. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 354,32 aan verschotten en € 816,00 aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.J. Stoové, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.