ECLI:NL:RBALM:2010:BN8170

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114037 / KG ZA 10-216
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van beslag in kort geding

In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, gevorderd dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.J. Kramer, wordt veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de beslagen op schilderijen en huurpenningen op te heffen. De eiser stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van de beslagen, omdat deze de betaling van huurpenningen blokkeert, wat een essentieel onderdeel van zijn inkomen vormt. De gedaagde heeft echter verweer gevoerd en betwist dat de eiser voldoende belang heeft bij de opheffing van de beslagen. De rechtbank heeft op 22 september 2010 uitspraak gedaan in deze kort geding procedure, waarbij de vordering van de eiser is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser zijn belangen bij opheffing van de beslagen onvoldoende heeft onderbouwd, mede gezien de gemotiveerde betwisting door de gedaagde. De rechtbank heeft daarbij de jurisprudentie van de Hoge Raad in acht genomen, die stelt dat bij een hoger beroep tegen een afwijzend vonnis van de bodemrechter, de belangen van beide partijen tegen elkaar moeten worden afgewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de gedaagde zwaarder wegen dan die van de eiser, en heeft de eiser in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 114037 / KG ZA 10-216
datum vonnis: 22 september 2010 (l.)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. D.J. Kramer te Doetinchem.
1. Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 september 2010. Ter zitting zijn verschenen: mr. Kobossen namens [eiser], en [gedaagde] vergezeld door mr. Kramer. [eiser] is niet verschenen. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De vaststaande feiten
2.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2 Tussen [gedaagde] en [eiser] is een geschil verrezen over een tussen hen gesloten (koop)overeenkomst met betrekking tot de onderneming ‘Galerie Twaalf Kunsthandel’. Dit geschil heeft tot een procedure bij de rechtbank Almelo geleid.
2.3 Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo heeft [gedaagde] conservatoir beslag gelegd op schilderijen van [eiser] en op door [gedaagde] aan [eiser] te betalen huurpenningen.
2.4 De rechtbank Almelo heeft op 18 augustus 2010 een eindvonnis gewezen, waarbij de vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen.
3. De standpunten van partijen
Standpunt [eiser]
3.1 [eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de beslagen op de schilderijen en de huurpenningen op te (laten) heffen, op straffe van een dwangsom van € 15.000,00 per dag dat [gedaagde] na laat aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 75.000,00. Tevens vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.2 [eiser] voert daartoe aan dat door de afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] door de rechtbank Almelo meer dan summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [gedaagde] en dat daarom de gelegde beslagen dienen te worden opgeheven.
3.3 [eiser] stelt een (spoedeisend) belang bij opheffing van de beslagen te hebben, omdat een deel van de beslagen de betaling van huurpenningen van [gedaagde] aan [eiser] blokkeert. De huurpenningen zijn een inkomensbestanddeel van [eiser]. Verder ondervindt [eiser] concreet last van de beslaglegging.
Standpunt [gedaagde]
3.4 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van [eiser]. [gedaagde] stelt dat niet duidelijk is op welke grond [eiser] opheffing van de gelegde beslagen vordert en dat aldus niet aan de substantiëringsplicht is voldaan.
3.5 Volgens [gedaagde] is het vonnis van de rechtbank om meerdere redenen te kort door de bocht. [gedaagde] heeft daarom hoger beroep tegen het vonnis aangetekend. De zitting bij het gerechtshof zal op 28 september 2010 plaatsvinden.
3.6 [gedaagde] stelt dat de enkele afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] door de rechtbank Almelo niet betekent dat de vorderingen ondeugdelijk zijn gebleken. Voorts stelt [gedaagde] dat de belangen van [gedaagde] zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [eiser]. [gedaagde] stelt dat [eiser] in zijn pensioen heeft voorzien, waardoor het gemis van de huurpenningen geen voldoende (spoedeisend) belang oplevert. [eiser] is bovendien ingevolge het tussen partijen geldende non-concurrentiebeding niet toegestaan om de schilderijen te gelde te maken, zodat [eiser] geen belang heeft bij opheffing van het beslag op de schilderijen.
4. De beoordeling
4.1 Ingevolge artikel 705 lid 1 Rv kan een voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, een gelegd beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. Lid 2 schrijft voor dat de opheffing van het beslag onder meer wordt uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt.
4.2 Partijen verschillen van mening over de vraag of het enkele feit dat de vorderingen van [gedaagde] door de rechtbank Almelo zijn afgewezen, tot gevolg heeft dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [gedaagde] is gebleken en dat daarom het beslag dient te worden opgeheven.
4.3 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 juni 2006, NJ 2007/483, overwogen dat, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis van een bodemrechter waarbij de vordering waarvoor beslag is gelegd is afgewezen, het afwijzende vonnis niet zonder meer met zich meebrengt dat het beslag dient te worden opgeheven. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient in de belangenafweging wel te worden meegewogen. De Hoge Raad heeft in dit arrest voorts geoordeeld dat van de voorzieningenrechter niet kan worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis in eerste aanleg ingestelde hoger beroep.
4.4 Nu de rechtbank Almelo de vorderingen van [gedaagde] heeft afgewezen en [gedaagde] stelt dat hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank is ingesteld, wat door [eiser] niet wordt betwist, zijn de voornoemde rechtsregels op de onderhavige vordering van toepassing. Dit brengt allereerst met zich mee dat de voorzieningenrechter zich niet uit zal laten over de kans van slagen van het door [gedaagde] ingestelde hoger beroep. Dit zal ook niet mogelijk zijn, nu de rechtbank Almelo vonnis heeft gewezen op basis van feiten die in het kader van een kort geding niet of nauwelijks kunnen worden onderzocht en beoordeeld.
4.5 Voornoemd arrest brengt voorts met zich mee dat de voorzieningenrechter de belangen van [eiser] bij opheffing van de beslagen en de belangen van [gedaagde] bij behoud van de beslagen, tegen elkaar dient af te wegen. Bij die belangenafweging dient het feit dat de rechtbank Almelo in de bodemzaak de vorderingen van [gedaagde] heeft afgewezen, te worden meegewogen.
4.6 [eiser] heeft gesteld belang te hebben bij opheffing van de gelegde beslagen, waarvan een deel de betaling van huurpenningen van [gedaagde] aan [eiser] blokkeert. De huurpenningen betreffen substantiële bedragen die deel uitmaken van het inkomen van [eiser]. Volgens [eiser] ondervindt hij verder concreet last van de beslaglegging. [gedaagde] stelt daar tegenover dat [eiser] in zijn pensioen heeft voorzien, en dat het gemis van huurpenningen daarom geen voldoende belang bij opheffing van het beslag oplevert. [eiser] heeft voorts geen belang bij opheffing van het beslag op de schilderijen, omdat hem ingevolge het tussen partijen geldende non-concurrentiebeding niet is toegestaan de schilderijen te gelde te maken.
4.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] zijn belangen bij opheffing van de gelegde beslagen onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de belangen van [eiser] door [gedaagde]. Wat betreft het beslag op de schilderijen heeft [eiser] niet onderbouwd waarom hij belang heeft bij opheffing van dit beslag. Het enkel stellen dat hij concreet last van de beslaglegging ondervindt, is niet voldoende. Wat betreft het beslag op de huurpenningen heeft [eiser] niet voldoende geconcretiseerd en onderbouwd dat en waarom hij, bij handhaving van het beslag, in zo ernstige mate in zijn inkomen wordt getroffen, dat het beslag om die reden onverwijld moet worden opgeheven.
4.8 Nu [eiser], mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, zal de rechtbank de vordering van [eiser] afwijzen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. wijst de vordering van [eiser] af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 263,00 aan verschotten en € 527,00 aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.