ECLI:NL:RBALM:2010:BN8176
Rechtbank Almelo
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Overtreding van een rechterlijk verbod tot concurrentie en verhoging van de dwangsom
In deze zaak, die op 17 september 2010 door de Rechtbank Almelo werd behandeld, stond de overtreding van een rechterlijk verbod tot concurrentie centraal. Eiser, die van 1 december 2009 tot 1 januari 2010 in dienst was bij Kaltenbach Shotblast and Painting Systems B.V., had eerder een arbeidsovereenkomst met Gietart Machinefabriek B.V. Na de overname van Gietart door Kaltenbach, werd eiser geconfronteerd met een rechterlijk verbod om werkzaamheden voor concurrerende bedrijven te verrichten. Dit verbod was opgelegd in een vonnis van 31 maart 2010, waarbij eiser werd veroordeeld tot het staken van zijn werkzaamheden en een dwangsom van € 450,- per dag werd opgelegd bij overtreding, met een maximum van € 50.000,-. Eiser ontving op 27 augustus 2010 een brief waarin werd aangekondigd dat beslag zou worden gelegd op zijn bezittingen wegens een openstaande schuld van € 50.007,- aan Kaltenbach.
In het kort geding vorderde eiser een verbod voor Kaltenbach om het vonnis van 31 maart 2010 ten uitvoer te leggen, met een verzoek om een dwangsom van € 55.000,-. Eiser stelde dat hij had voldaan aan de eisen van het vonnis, maar gaf toe dat hij op enkele dagen werkzaamheden had verricht voor zijn nieuwe werkgever, Shotblastsupport B.V. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser het verbod op deze dagen had overtreden en dat Kaltenbach recht had op dwangsommen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde ook dat Kaltenbach een tweede executoriale titel moest verkrijgen voor verdere incasso van dwangsommen, gezien de twijfels over de naleving van het verbod door eiser.
In reconventie werd geoordeeld dat de overtreding van het verbod een onrechtmatige daad opleverde. De voorzieningenrechter verhoogde de dwangsom voor toekomstige overtredingen tot € 5.000,- per dag, omdat de eerdere dwangsom onvoldoende prikkel bood voor eiser om zich aan het verbod te houden. De voorzieningenrechter bepaalde dat Kaltenbach het vonnis van 31 maart 2010 niet mocht executeren voor bedragen boven de € 2.000,- totdat in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen was beslist. De kosten van het geding werden verdeeld, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg in conventie, maar eiser in reconventie werd veroordeeld in de kosten van Kaltenbach.