RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 338 WIA V1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Hengelo, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 februari 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft verweerder aan eiser met ingang van 10 november 2008 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
Eiser heeft op 28 november 2008 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 17 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 27 maart 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 mei 2010, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.A. Kuilderd.
Op 12 mei 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder nadere vragen gesteld. Bij schrijven van 11 juni 2010 heeft verweerder nadere stukken ingezonden. Eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van 28 juli 2010.
Beide partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 8 september 2010 gesloten.
3. Overwegingen
Kern van het geschil is of verweerder de hoogte van het dagloon juist heeft vastgesteld. Hierbij is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of verweerder bij de dagloonvaststelling rekening had moeten houden met de inkomsten van eiser vanuit zijn werk als zzp-er.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de in het refertejaar genoten inkomsten als zzp-er geen loon zijn in de zin van de sociale verzekeringen en niet kunnen worden meegenomen in de berekening van het dagloon. Verder heeft verweerder aangegeven dat in het kader van de WW-uitkering de mededeling juist is dat bij beëindiging van het werk als zelfstandige eiser terug zou vallen op de WW-uitkering van 70% van het maximum dagloon. Eiser is echter ziek geworden en er is besloten dat hij recht heeft op een WIA-uitkering. De berekening hiervan is anders. Verder is verweerder niet gebleken dat de arbeidsdeskundige zodanige uitlatingen heeft gedaan dat eiser erop mocht vertrouwen dat het dagloon van de WIA-uitkering even hoog zou zijn als dat van de eerder genoten uitkeringen.
Eiser is van mening dat zijn WIA-uitkering te laag is doordat de UWV-casemanager in 2004 heeft verzuimd aan te geven dat parttime freelance werkzaamheden in de WW periode niet meewegen bij een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Volgens eiser heeft de casemanager aangegeven dat bij beëindiging van de werkzaamheden de volledige WW-uitkering geldt. In de periode dat parttime freelance werkzaamheden werden uitgevoerd, werd wel de ziektewetuitkering, gebaseerd op de volledige WW-uitkering, uitbetaald. Eiser verzoekt dat er een schadevergoeding wordt uitgekeerd ter grootte van het verschil van de huidige WIA-uitkering en een uitkering gebaseerd op het maximum dagloon.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in de referteperiode, 1 november 2005 tot 1 november 2006, inkomsten heeft genoten van de Stichting [naam stichting] en een WW-uitkering ontving die gebaseerd is op het maximum dagloon. Daarnaast heeft eiser in deze periode werkzaamheden verricht als zzp-er, waarvan de inkomsten werden verrekend met de WW-uitkering. Voor deze uren als zzp-er was eiser niet (vrijwillig) verzekerd zodat op grond van de Wet WIA en het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen deze inkomsten niet konden worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van het dagloon wat als basis dient voor de berekening van het WIA-maandloon.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval echter aanleiding om, in afwijking van de wettelijke bepalingen, te oordelen dat de inkomsten van eiser als zzp-er dienen te worden meegenomen ter bepaling van de hoogte van het dagloon. Zij overweegt daartoe als volgt.
Eiser ontvangt sinds 1 mei 2003 een WW-uitkering. Tijdens deze periode is eiser begeleid door casemanager [naam casemanager] en tevens door een re-integratiebureau. Uit het door verweerder overgelegde functieprofiel van casemanager WW is gebleken dat deze contacten onderhoudt, face-to-face met werkloze verzekerden. Dat de functie van casemanager WW een uitvoerende handhavings- en controle functie binnen het wetstechnische domein van de WW, MBTI is en raakvlakken heeft met WAO en ZW. Voorts hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden, is eiser ondersteund in het onderzoeken naar zijn mogelijkheden om als zelfstandige te gaan werken en is eiser geïnformeerd over de mogelijkheden om als zelfstandige of als freelancer aan de slag te gaan. Daarnaast is eiser door zijn casemanager onder meer geïnformeerd over de status van werknemerschap. In het licht van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser had moeten informeren over de gevolgen van de niet-verzekerde arbeid als zelfstandige voor zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Eiser is met het starten als zelfstandige namelijk volledig begeleid door verweerder. Eiser is altijd in loondienst geweest en heeft hoegenaamd geen kennis van de juridische implicaties die verbonden zijn met het werken als zelfstandige. Hij mocht zich in goede handen weten bij de begeleiding door verweerder. Dat heeft verweerder zich ook moeten realiseren toen hij eiser op weg hielp om als zelfstandige aan de slag te gaan. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om eiser te informeren over deze consequenties. Zij zijn voor eiser verstrekkend. Bovendien zijn de werkzaamheden als zelfstandige makkelijk via het UWV te verzekeren. Dat eiser alleen is gewezen op de consequenties voor zijn WW-uitkering acht de rechtbank onvoldoende.
De conclusie is dat verweerder nalatig is geweest en dat hij deze onzorgvuldigheid onvoldoende heeft laten meewegen bij het bestreden besluit. Verweerder had artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dienen toe te passen teneinde het nadeel dat eiser heeft ondervonden ten gevolge van verweerders nalatigheid te compenseren. Zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen kan dit nadeel worden gecompenseerd door de inkomsten van eiser als zzp-er alsnog mee te nemen ter bepaling van de hoogte van het dagloon.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond verklaard dient te worden. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak te bepalen wat de hoogte van het WIA-maandloon van eiser is en voor nabetaling zorg te dragen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken met de behandeling van dit beroep omdat op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad € 41,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, en door deze en mr. A.C.M. Heerdink, griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.