ECLI:NL:RBALM:2010:BO0456

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113494 / KG ZA 10-193
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan ontmanteling van een melkrundveehouderij binnen een maatschap

In deze zaak vorderden [eiser sub 1 c.s.] in kort geding dat [moeder] zou meewerken aan de ontmanteling van de melkrundveehouderij van de maatschap [X]. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de traditionele bedrijfsvoering niet langer houdbaar was, mede door de gezondheidsklachten van [eiser sub 2] als gevolg van contact met melkkoeien. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 7 september 2010, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na een aanhouding van drie weken om partijen de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren, hebben beide partijen aanvullende stukken ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser sub 1 c.s.] voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vordering, maar dat de gevorderde medewerking van [moeder] niet kon worden toegewezen. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen deskundigenadvies was overgelegd dat de vordering onderbouwde en dat de financiële positie van de maatschap goed was, wat de noodzaak van de ontmanteling in twijfel trok. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat het voorkeursrecht tot koop, zoals vastgelegd in de maatschapsakte, was nageleefd. De vordering werd afgewezen en [eiser sub 1 c.s.] werden veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 113494 / KG ZA 10-193
datum vonnis: 13 oktober 2010 (sn)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [eiser sub 3],
eisers,
verder gezamenlijk te noemen [eiser sub 1 c.s.],
advocaat: mr. R.F.A. Rorink te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [moeder],
advocaat: mr. D.G. Geerdink te Oldenzaal.
Het procesverloop
[Eiser sub 1 c.s.] hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 7 september 2010. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen met hun advocaten. De standpunten zijn toen toegelicht.
In samenspraak met partijen is vervolgens de zaak drie weken aangehouden om hen de mogelijkheid te bieden om een schriftelijke reactie te geven. Op 5 oktober 2010 hebben zowel [eiser sub 1 c.s.] als [moeder] een aanvullend stuk in het geding gebracht.
Partijen hebben afgezien van een voortgezette behandeling ter zitting.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
De feiten
1. [Moeder] is echtgenote van [eiser sub 1]. [Eiser sub 2] is hun zoon en [eiser sub 3] hun schoondochter.
1.1 Bij onderhandse maatschapsakte d.d. 7 juli 1995 zijn [eiser sub 1], [moeder] en [eiser sub 2] een maatschap aangegaan. Per 1 januari 2004 is [eiser sub 3] tot de maatschap toegetreden. Hiertoe hebben partijen op 28 september 2004 een maatschapsakte ondertekend. Partijen exploiteren thans voor gezamenlijke rekening en risico een agrarisch bedrijf staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
1.2 De melkveehouderij is van oudsher de belangrijkste bedrijfstak op het agrarisch bedrijf van maatschap [X] . Daarnaast worden bescheiden inkomsten gegenereerd uit akkerbouw.
1.3 In 2005 heeft het Centrum voor Allergologie Twente e.o. vastgesteld dat [eiser sub 2] lijdt aan allerlei lichamelijke klachten vanwege contact met (melk)koeien.
1.4 [Eiser sub 1 c.s.] zijn voornemens de melkveehouderijtak te beëindigen en melkquotum te vervreemden dan wel te verleasen. [Moeder] is als enige maat niet bereid hiervoor toestemming te verlenen.
De vordering van [eiser sub 1 c.s.] en de onderbouwing daarvan
2. [Eiser sub 1 c.s.] vorderen bij vonnis -voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- [moeder] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan het ontmantelen van de melkrundveehouderij op het agrarisch bedrijf van de maatschap [X], op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van [eiser sub 1 c.s.] om mede namens [moeder] al te doen of te laten doen hetgeen nuttig en noodzakelijk is voor de ontmanteling van de melkrundveehouderij indien [moeder] na ommekomst van een maand na dit vonnis weigerachtig is haar medewerking te verlenen. Tevens vorderen [eiser sub 1 c.s.] veroordeling van [moeder] in de kosten van dit geding.
2.1 [Eiser sub 1 c.s.] stellen daartoe dat de traditionele bedrijfsvoering van de maatschap [X] niet kan blijven bestaan. Een agrarisch ondernemer doet er goed aan zich aan te passen aan de veranderde marktomstandigheden. Voorts maakt de fysieke toestand van [eiser sub 2] dat ingrijpende wijzigingen in de bedrijfsvoering onontkoombaar zijn. Op verzoek van alle betrokkenen heeft GIBO Accountants en Adviseurs berekeningen en begrotingen gemaakt, met inschattingen voor de winstgevendheid van het agrarisch bedrijf van de maatschap [X] voor de komende jaren. De conclusie van GIBO is dat de winstgevendheid de komende jaren zeker niet negatief beïnvloed behoeft te worden bij het afstoten van de melkveehouderij. Er zijn alternatieven voorhanden, waaronder ook akkerbouwmatige activiteiten. Bij verkoop of verleasen van het melkquotum zullen aanmerkelijke inkomsten worden verworven. [moeder] weigert echter medewerking te verlenen. [Moeder] is in de gelegenheid gesteld de maatschap op te zeggen en deze te verlaten, maar daartoe is zij niet overgegaan. [Eiser sub 1 c.s.] stellen dat [moeder] toerekenbaar tekort schiet in haar verplichtingen voortvloeiende uit de onderliggende maatschapsovereenkomst door zonder redelijke grond toestemming tot het afstoten van het melkveebedrijf te weigeren. Voorts is haar weigerachtige houding onrechtmatig te betitelen.
Het verweer van [moeder]
3. [Moeder] heeft de vordering van [eiser sub 1 c.s.] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde. In het navolgende zal de voorzieningenrechter voor zover nodig nader op dat verweer ingaan.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eiser sub 1 c.s.] voldoende aannemelijk gemaakt spoedeisend belang te hebben bij onderhavige vordering. Dat het Centrum voor Allergologie Twente e.o. reeds in 2005 heeft vastgesteld dat [eiser sub 2] lijdt aan allerlei lichamelijke klachten vanwege contact met (melk)koeien doet hieraan niet af. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende komen vast te staan dat [eiser sub 1 c.s.] de afgelopen jaren diverse opties om de bedrijfsvoering te wijzigen hebben onderzocht, dat diverse familiebesprekingen zijn gevoerd en dat geprobeerd is het geschil met behulp van mediation op te lossen. Deze redenen voor het wachten met het instellen van de vordering in kort geding doen [eiser sub 1 c.s.] niet hun spoedeisend belang bij die vordering verliezen.
4.1 Kern van het geschil is terug te voeren op de vraag wie de zeggenschap heeft binnen maatschap [X]. De voorzieningenrechter heeft ter zitting van 7 september 2010 de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen te bekijken of de komende Wet personenvennootschappen aanknopingspunten bevat voor een antwoord op deze vraag. Partijen hebben hierop een schriftelijke reactie in het geding gebracht.
4.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat met de invoering van de Wet personenvennootschappen de term “maatschap” verdwijnt. In titel 13 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek (BW) staat het begrip “vennootschap” centraal. Deze rechtsvorm wordt in het eerste lid van artikel 7:800 BW als volgt gedefinieerd: “Vennootschap is de overeenkomst tot samenwerking voor gemeenschappelijke rekening van twee of meer personen, de vennoten, welke samenwerking is gericht op het behalen van vermogensrechtelijk voordeel ten behoeve van alle vennoten door middel van inbreng door ieder van de vennoten”. De vennootschap kan openbaar of stil zijn.
4.3 Uitgangspunt van het nieuwe recht is dat het bestuur van de vennootschap berust bij de vennoten (art. 7:809 lid 1 BW). Een besturend vennoot is bevoegd voor rekening van de vennootschap alle rechtshandeling te verrichten die gelet op het doel van de vennootschap tot haar normale werkzaamheden behoort. Voor het verrichten van andere rechtshandelingen die buiten de normale werkzaamheden en exploitatie van de vennootschap vallen, en die de bestuurder voor rekening van de vennootschap wil laten komen behoeft hij de instemming van de andere vennoten. Aangezien de bepaling van regelend recht is, kunnen de vennoten tot een andersluidende regeling komen.
4.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat in onderhavig geval in de huidige maatschapsakten geen andersluidende regeling is opgenomen. Artikel 3 lid 4 van de maatschapsakte d.d. 28 september 2004 bepaalt, voor zover hier van belang, dat iedere vennoot bevoegd is op naam en voor rekening van de maatschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen, de maatschap aan derden en derden aan de maatschap te verbinden. Hun gezamenlijke goedkeuring is echter vereist voor het aangaan van overeenkomsten welke de som van € 7.500 te boven gaan en voor het aan- en verkopen van duurzame bedrijfsmiddelen. Ingevolge artikel 4 van deze maatschapsakte is het een vennoot onder meer verboden zonder toestemming van iedere medevennoot tijdens het bestaan der maatschap goederen aan de maatschap te onttrekken, waaronder mede begrepen het onttrekken aan de maatschap van in genot en gebruik of in economische eigendom ingebrachte goederen of diens aandeel aan (een) derde(n) over te dragen. Gelet op het vorenstaande is goedkeuring van alle vennoten vereist voor de ontmanteling van de melkrundveehouderij van maatschap [X].
4.5 De vraag die partijen verdeeld houdt betreft de vraag of van [moeder] in redelijkheid kan worden gevergd om haar medewerking te verlenen aan het ontmantelen van de melkrundveehouderij van maatschap [X]. Het gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om deze vraag thans bevestigend te beantwoorden.
4.6 De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat [eiser sub 1 c.s.] geen deskundigenadvies hebben overgelegd waaruit blijkt wat bedrijfseconomisch gezien het beste is voor maatschap [X]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is thans onvoldoende onderzocht wat de beste koers van de maatschap voor de toekomst is. [Eiser sub 1 c.s.] hebben in dit verband enkel een brief d.d. 29 juni 2010 van GIBO Accountants en Adviseurs overgelegd waaruit blijkt dat uit berekeningen/begrotingen is op te maken dat bij samenwerking met derden de winstgevendheid van de maatschap de komende jaren zeker niet negatief beïnvloed behoeft te worden. [Moeder] heeft daarentegen een brief d.d. 10 augustus 2010 van de Rabobank Twente Oost overgelegd waaruit blijkt dat de maatschap een uitstekende financiële positie heeft opgebouwd, hoewel het bedrijf qua volume aan een sprong toe is. Voorts blijkt uit deze brief dat bedrijfsverplaatsing naar een akkerbouwgebied, omschakeling naar grootschalige boomteelt of de omschakeling naar rosékalverhouderij tot nu toe onvoldoende rentabiliteitsperspectief bleken te bieden.
4.7 Gelet op het vorenstaande kan thans geen verantwoord onderbouwde beoordeling worden gegeven van de door [eiser sub 1 c.s.] gevorderde medewerking van [moeder]. In een kort geding procedure is geen plaats voor benoeming door de rechtbank van een onpartijdige deskundige. Voor eventuele inschakeling van een onpartijdige deskundige kunnen partijen in overweging nemen om een voorlopig deskundigenonderzoek te vragen (artt. 202 tot en met 207 Rv).
4.8 Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat artikel 13 van de maatschapsakte d.d. 7 juli 1995 een voorkeursrecht tot koop bevat van vader en [moeder] bij vervreemding door [eiser sub 2] van de onroerende zaken van de maatschap en/of de rechten op de productiequota. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser sub 2] thans onvoldoende onderbouwd dat hij heeft gehandeld in overeenstemming met het in dit artikel omschreven voorkeursrecht.
4.9 De slotsom luidt dan ook dat het gevorderde zich (thans) niet leent voor toewijzing.
[Eiser sub 1 c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vordering af.
II. Veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser sub 1 c.s.] begroot op 350,93 aan verschotten en € 527,00 aan salaris gemachtigde.
III. Verklaart onderdeel II. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.