RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 272 WW44 V1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: I.L.B. Boers-Leijten,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente,
verweerder,
Derdebelanghebbende: Vebro B.V., gevestigd te Delden, vergunninghoudster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 26 januari 2010, verzonden 28 januari 2010.
2. Procesverloop
Bij aanvraagformulier van 15 juli 2009, bij verweerder ingekomen op 18 september 2009, heeft Vebro B.V. (hierna: vergunninghoudster) een aanvraag ingediend om een bouwvergun-ning tweede fase voor het gedeeltelijk vergroten van een winkel/woonpand aan de Langestraat 33 te Delden. Verweerder heeft op 26 oktober 2009 de gevraagde vergunning verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser is op 21 december 2009 gehoord door de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Hof van Twente (hierna te noemen: de bezwarencommissie). De bezwarencommissie heeft aan verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit van 26 januari 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en besloten de vergunning in stand te houden met dien verstande dat het dakterras wordt verkleind conform de bouwvergunning eerste fase.
Bij beroepschrift van 8 maart 2010 heeft eiser dit besluit beroep ingesteld .
Verweerder heeft op 23 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 oktober 2010, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door I.L.B. Boers-Leijten, voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. S. Boonstra, ambtenaar van de gemeente Hof van Twente. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam] en [naam].
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het bestreden besluit, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen de verlening van een bouwvergunning tweede fase voor het gedeeltelijk vergroten van een winkel/woonpand aan de Langestraat 33 te Delden ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is met ingang van 1 juli 2008 ingetrokken en vervangen door een nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro bepaalt echter, voor zover relevant, dat het recht zoals dat gold vóór
1 juli 2008 van toepassing blijft ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend vóór die datum.
Ook de Woningwet is per 1 juli 2008 gewijzigd. Volgens artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wro blijft echter de Woningwet zoals die gold vóór 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet waarvan de aanvraag is ingekomen vóór die datum.
In het onderhavige geval is de aanvraag voor een reguliere bouwvergunning eerste fase op
7 november 2006 ontvangen. Deze aanvraag wordt tevens geacht de aanvraag te zijn voor de vrijstelling. Dit betekent dat in deze zaak het recht van toepassing is zoals dat gold vóór
1 juli 2008.
Verweerder heeft bij besluit van 23 september 2008 een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en een bouwvergunning, eerste fase, verleend voor de realisatie van twee appartementen, een uitbreiding van de aanwezige winkel/opslagruimte, de realisatie van bergingen en een tuinmuur, alsmede de realisatie van parkeervoorzieningen aan de Langestraat 33 te Delden. Dit besluit heeft inmiddels formele rechtskracht.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bouwvergunning, tweede fase, gehandhaafd met dien verstande dat het dakterras wordt verkleind conform de bouwvergunning eerste fase.
Blijkens het beroepschrift kan eiser zich - kort samengevat - niet met het bouwplan verenigen omdat:
a. de bouwhoogte van de achteraanbouw ongeveer 30 cm hoger (6,50 m in plaats van 6,195 m) wordt dan is aangegeven op de tekening die behoort bij de bouwvergunning eerste fase;
b. het plan geen aanwijzingen geeft voor het opvangen van te verwachten parkeer- en verkeersoverlast en te voorziene laad- en losproblemen in samenhang met de krappe ruimte in de Langestraat en de Zuidwal.
c. De parkeernorm is onjuist berekend. Deze moet worden berekend over het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak en niet alleen over het winkelvloeroppervlak. Hiertoe behoren ook de ruimten voor opslag toiletgroepen en dergelijke. Dit is in casu niet gebeurd.
d. In de ruimtelijke onderbouwing zit een discrepantie tussen de waterparagraaf en de keuze voor verzinkte bouwmaterialen, hetgeen niet bijdraagt aan een duurzaam stedelijk waterbeheer.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ten aanzien van de grieven genoemd onder b, c en d merkt de rechtbank op dat dit aspecten betreft die al zijn afgewogen bij de bouwvergunning eerste fase en de vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO van 23 september 2008, welk besluit inmiddels formele rechtskracht heeft verkregen. Die aspecten kunnen daarom bij de thans in geding zijnde bouwvergunning tweede fase niet opnieuw aan de orde komen.
Wat de grief genoemd onder a betreft overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 56a van de Woningwet luidt, voor zover van belang en ten tijde van het besluit, als volgt:
“1. Een reguliere bouwvergunning wordt op aanvraag in twee fasen verleend.
2. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, d, e, f of g, van toepassing is.
3. De bouwvergunning tweede fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, van toepassing is.
…
8. Indien het bouwplan waarvoor de bouwvergunning eerste fase is verleend als gevolg van hun besluit omtrent de aanvraag om bouwvergunning tweede fase zodanige wijziging behoeft dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders wederom een toetsing aan de weigeringsgronden van de eerste fase noodzakelijk is, delen zij dit onverwijld mede aan de aanvrager van de bouwvergunning tweede fase. Zij stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent die gewijzigde aanvraag binnen vier weken. Indien burgemeester en wethouders niet binnen die vier weken beslissen, is de bouwvergunning eerste fase van rechtswege verleend. De bouwvergunning eerste fase, zoals die in tweede instantie is verleend, treedt, voor zover die afwijkt van de primaire bouwvergunning eerste fase, in de plaats van de primaire bouwvergunning eerste fase.”
Globaal gesproken dient verweerder, gelet op artikel 56a van de Woningwet een aanvraag om bouwvergunning, eerste fase, te toetsen aan planologische regels en een aanvraag om bouwvergunning, tweede fase, aan bouwtechnische regels.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is er sprake van de volgende verschillen in de beide bouwaanvragen:
1. in de bouwaanvraag, eerste fase, is een ruimte aangegeven voor kantoor en opslag en in de bouwaanvraag, tweede fase, is een koelcel aangegeven en opslag;
2. in de bouwaanvraag, tweede fase, is het dakterras vergroot;
3. in de bouwaanvraag, tweede fase, is het aantal winkels teruggebracht en is in samenhang daarmee de hoogte van de winkel bij een klein deel van de uitbouw enigszins verhoogd voor het aanbrengen van kabels en leidingen;
4. in de bouwaanvraag, tweede fase, is de bouwhoogte van de achteraanbouw gewijzigd van 6,195 meter in 6,50 meter.
Eiser voert geen gronden aan tegen de onder 1, 2 en 3 genoemde verschillen. Aan de orde is derhalve uitsluitend of het onder 4 genoemde verschil voor verweerder aanleiding had moeten zijn om toepassing te geven aan artikel 56a. achtste lid, van de Woningwet. Bij de beslissing omtrent mogelijke toepassing van artikel 56a, achtste lid, komt verweerder beoordelingsruimte toe. De wijze waarop verweerder invulling geeft aan die beoordelings-ruimte wordt door de bestuursrechter marginaal getoetst. Dit betekent dat de beslissing van verweerder of al dan niet wederom een toetsing aan de weigeringsgronden van de eerste fase noodzakelijk is niet door de bestuursrechter kan worden aangetast, tenzij zou moeten worden geoordeeld dat verweerder daarbij heeft gehandeld in strijd met de van toepassing zijnde algemeen verbindende voorschriften of dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot dat besluit heeft kunnen komen of daarbij overigens in strijd heeft gehandeld met de algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Met betrekking tot het verschil in de bouwhoogte van de achteraanbouw tussen de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat bij latere opmeting is gebleken dat de tweede verdiepingsvloer van het bestaande gebouw aan de Langestraat hoger is dan waarvan bij de bouwvergunning eerste fase is uitgegaan. In de bouwvergunning eerste fase is aangegeven dat de bouwhoogte van de achteraanbouw gelijk komt te liggen met de goothoogte van het bestaande gebouw. Nu de goothoogte van het bestaande gebouw in werkelijkheid 30 centimeter hoger blijkt te zijn neemt daardoor ook de bouwhoogte van de achteraanbouw in gelijke mate toe.
De rechtbank stelt voorop dat alle wijzigingen moeten worden bezien in verhouding tot het bouwplan als geheel. Wat betreft het verschil in bouwhoogte van de achteraanbouw, is komen vast te staan dat het om een verschil gaat van slechts 30 centimeter, terwijl de totale bouwhoogte 6,50 meter is. Het betreft aldus een verschil van ongeveer 5%. Nu bovendien vastgehouden wordt aan de goothoogte van het bestaande gebouw is er geen sprake van een visueel verschil. Het uiterlijk van het gebouw als geheel blijft derhalve nagenoeg gelijk. De wijziging is met name het gevolg van de nadere uitwerking van de bouwtekeningen.
Gelet op het bouwplan als geheel en het vrijwel ongewijzigde uiterlijk, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijziging genoemd onder 4 geen aanleiding geeft om de bouwvergunning eerste fase wederom te toetsen aan de relevante weigeringsgronden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen afzien van toepassing van artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten. Hetgeen eiser ter zitting nog naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010
Afschrift verzonden op
mtl