ECLI:NL:RBALM:2010:BO2942

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 1367 GEMWT V1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving tegen strijdige situaties met de Wet ruimtelijke ordening en bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een verzoek om handhaving door eisers tegen de gemeente Wierden, met betrekking tot een perceel waar een internationaal bergingsbedrijf voor auto’s is gevestigd. Eisers hebben op 20 mei 2009 verzocht om handhavend op te treden tegen verschillende illegale situaties, waaronder het verwijderen van een houtwal en het bouwen zonder vergunning. De gemeente heeft op 3 augustus 2009 het verzoek gedeeltelijk afgewezen, wat leidde tot bezwaar van eisers. De bezwarencommissie heeft op 2 november 2009 advies uitgebracht, waarna de gemeente het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaarde. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 27 oktober 2010 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van 3 november 2009 in stand kan blijven. De rechtbank overweegt dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat er op dat moment ook zicht was op legalisatie van de activiteiten van het autobergingsbedrijf, wat een reden was om van handhavend optreden af te zien. De rechtbank verklaart het beroep van eisers voor zover dat betrekking heeft op het parkeren van voertuigen aan de openbare weg niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet onterecht heeft gehandeld door niet op te treden tegen de illegale situaties, gezien de omstandigheden en de geldende bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 09 / 1367 GEMWT V1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[naam] en [naam],
beiden wonende te [naam], eisers,
gemachtigde: M.H. Middelkamp, milieu-adviesbureau te Almelo,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wierden, verweerder.
Derde-belanghebbenden:
[naam] en [naam], beide gevestigd te [plaatsnaam],
gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 november 2009, verzonden 6 november 2009.
2. Procesverloop
[Naam] (hierna te noemen: [naam]) exploiteert op het perceel [adres] te [plaatsnaam] een internationaal bergingsbedrijf voor auto’s.
Eisers hebben op 20 mei 2009 aan verweerder verzocht om:
- handhavend op te treden en middels bestuursdwang een einde te maken aan de vele met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) c.q. het bestemmingsplan strijdige situaties op het perceel [adres] te [plaatsnaam];
- handhavend op te treden tegen de illegaal verwijderde houtwal, houtsingel en dat deze wordt hersteld;
- handhavend op te treden tegen alle illegaal gebouwde bouwwerken.
Bij besluit van 3 augustus 2009, verzonden 13 augustus 2009, heeft verweerder het handhavingsverzoek geheel afgewezen voor zover het betrekking heeft op met de Wro c.q. het bestemmingsplan strijdige activiteiten en het zonder vergunning verwijderen van een gedeelte van de houtwal/houtsingel. Voor zover het verzoek ziet op bouwwerken welke zonder vergunning zijn opgericht, is het gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers op 16 augustus 2009 bezwaar gemaakt.
Eisers zijn op 28 oktober 2009 gehoord door de Commissie voor bezwaarschriften (hierna: de bezwarencommissie). Deze commissie heeft op 2 november 2009 advies uitgebracht aan verweerder.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder conform het advies van de bezwarencommissie het bezwaar van eisers gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Blijkens het beroepschrift kunnen eisers zich niet met dit besluit verenigen.
Verweerder heeft op 16 februari 2010 een verweerschrift en op 17 juni 2010 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gevoegd met het beroep van [naam], nummer 10/120 GEMWT, behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 27 oktober 2010, waar [naam] in persoon is verschenen, bijgestaan door M.H. Middelkamp, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door I. Bloemsma, medewerkster van de gemeente Wierden. Namens Wolves is verschenen [naam], bijgestaan door mr. J.H.B. Averdijk, voornoemd.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
3. Overwegingen
In dit geschil staat ter beoordeling of het bestreden besluit van 3 november 2009 in rechte in stand kan blijven. In dat besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 3 augustus 2009, waarbij het handhavingsverzoek van eisers voor het grootste deel is afgewezen, deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dat ten tijde hier van belang luidde, wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder om handhavend op te treden, zoals door eisers is verzocht, wordt het volgende overwogen.
Eisers hebben in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder onderzoek moet verrichten naar en handhavend moet optreden tegen het parkeren aan de openbare weg ter hoogte van het perceel [adres]. De rechtbank merkt op dat deze beroepsgrond geen grondslag vindt in het verzoek om handhaving en evenmin in bezwaar ter sprake is gebracht. Het beroep van eisers dient derhalve, voor zover betrekking hebbend op het parkeren van voertuigen aan de openbare weg, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie heeft verweerder in het bestreden besluit de bezwaren die zien op openbare executieverkopen, op bodemvervuiling en op de voorwaarschuwing ten aanzien van drie containers, niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank kan zich met dit standpunt van verweerder verenigen en merkt in dat verband het volgende op. Uit de stukken blijkt dat de openbare executieverkopen ten tijde van het bestreden besluit reeds waren gestaakt. Indien dergelijke verkopen in de toekomst toch in strijd met het bestemmingsplan of andere wettelijke regelingen plaatsvinden, dan staat het eisers vrij om verweerder opnieuw te verzoeken om handhavend op te treden. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat voor handhavend optreden met betrekking tot deze verkopen thans geen aanleiding.
Voorts wordt opgemerkt dat het optreden tegen eventuele bodemvervuiling geen onderdeel uitmaakt van de grondslag van het bestreden besluit, zoals ook door de bezwarencommissie is overwogen. Dit bezwaar is dan ook eveneens terecht niet-ontvankelijk verklaard. De milieubezwaren die door de gemachtigde van eisers ter zitting naar voren zijn gebracht kunnen, wat daar overigens ook van zij, evenmin een rol spelen in deze procedure.
Voorts kan de rechtbank instemmen met verweerders conclusie dat de voorwaarschuwing inzake drie containers geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder niet bevoegd was om op te treden tegen de hiervoor genoemde door eisers gestelde overtredingen.
De bezwaren tegen de weigering om op te treden tegen de overkapping, tegen het gedeeltelijk verwijderen van de houtwal/singel, tegen het verrichten van bergingsactiviteiten en tegen het verrichten van activiteiten met betrekking tot de niet geborgen voertuigen zijn ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het bestemmingsplan “Buitengebied ‘85” van de gemeente Wierden is blijkens de stukken op 30 januari 1986 ter inzage gelegd. De overkapping waarvan hier sprake is was blijkens mededelingen van verweerder, ondersteund met luchtfoto’s uit de periode voor 1986, reeds op die peildatum aanwezig. Hieruit kan worden afgeleid dat de overkapping onder het overgangsrecht, zoals verwoord in artikel 35 van de voorschriften van dat bestemmingsplan, valt en dat verweerder daarom niet bevoegd was om tegen dat bouwwerk op te treden.
Met betrekking tot de beroepsgronden tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen de overige vermeende strijdige situaties wordt als volgt overwogen.
Op het perceel [adres], waar het autobergingsbedrijf in kwestie is gevestigd, is in het bestemmingsplan “Buitengebied ’85, artikel 30 herziening” de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” met de nadere aanduiding “garagebedrijf” gelegd. De als zodanig aangeduide gronden zijn bestemd voor de verkoop, het onderhoud, de reparatie en de stalling van motorvoertuigen. Gelet op de activiteiten die het autobergingsbedrijf verricht en die niet vallen onder de aanduiding “garagebedrijf” moet worden geoordeeld, dat verweerder in beginsel bevoegd was om op te treden tegen het verrichten van bergingsactiviteiten en het verrichten van activiteiten met betrekking tot niet geborgen voertuigen ter plaatse.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kan van handhavend optreden worden afgezien indien er concreet zicht bestaat op legalisatie van het gewraakte gebruik of de gewraakte bebouwing. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat dergelijke omstandigheden zich hier voordoen en dat daarom van handhavend optreden dient te worden afgezien.
In dit verband is van belang dat op het perceel van het autobergingsbedrijf in het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied 2009” de bestemming “Bedrijf” is gelegd, met als aanduiding van de activiteit “autobergingsbedrijf”. Op grond van dat plan, dat op 12 januari 2010 door de raad van verweerders gemeente is vastgesteld, zijn de gewraakte bergingsactiviteiten en andere activiteiten ter plaatse toegestaan. Uit de stukken blijkt voorts, dat het bestemmingsplan “Buitengebied 2009” op 16 juni 2010, na een uitspraak van de Voorzitter van de AbRS, in werking is getreden. Bovendien heeft verweerder op 1 juni 2010 opnieuw op de bezwaren tegen de aan [naam] verleende bouwvergunning en vrijstelling beslist en daarbij de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van handhavend optreden afgezien diende te worden, aangezien op korte termijn zicht bestond op legalisatie.
De vorenstaande conclusie geldt ook ten aanzien van het niet handhavend optreden tegen de illegaal verwijderde houtwal/singel, aangezien het voor deze strook vastgestelde groenplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Buitengebied 2009”, dat inmiddels in werking is getreden. Voor handhavend optreden, dan wel het stellen van de eis van herstel in de oude situatie, bestaat dan ook geen aanleiding.
Nu ook overigens niet is gebleken dat aanleiding bestond om handhavend op te treden tegen de door eisers genoemde vermeende strijdigheden, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven. Het beroep is derhalve gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep van eisers voor zover dat betrekking heeft op het parkeren van voertuigen aan de openbare weg, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp, rechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
Afschrift verzonden op
AW