ECLI:NL:RBALM:2010:BO5159

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114807 / KG ZA 10-245
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een intentieovereenkomst en voorlopige maatregelen in kort geding

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Paalman, een kort geding aangespannen tegen zijn vader en moeder, die als gedaagden zijn opgetreden. De kern van het geschil betreft de vraag of er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, die nog steeds bestaat, en of er aanleiding is voor voorlopige maatregelen. De partijen hebben op 1 maart 2010 een intentieverklaring ondertekend, waarin is opgenomen dat de maatschap per 1 januari 2010 ontbonden zal worden en dat de voortzetting van het bedrijf door eiser zal plaatsvinden. Vader heeft echter de intentieovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van dwaling, wat door eiser wordt betwist. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 11 november 2010 behandeld en op 25 november 2010 uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de spoedeisendheid van de zaak voldoende is aangetoond. Voor toewijzing van de vorderingen is vereist dat met grote waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat er een bindende overeenkomst is. De voorzieningenrechter concludeert dat de intentieverklaring op 1 maart 2010 een geldige overeenkomst heeft opgeleverd, waarbij essentiële onderdelen zijn overeengekomen. Het verweer van vader, dat er sprake zou zijn van wilsgebreken en dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, wordt niet gehonoreerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van eiser tot voorlopige maatregelen toewijsbaar zijn, maar dat de dwangsommen gematigd en gemaximeerd worden. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 114807 / KG ZA 10-245
datum vonnis: 25 november 2010 (jk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. J.J. Paalman te Almelo,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. E.G. Blankestijn te Almelo,
en
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
gedaagden,
verder respectievelijk te noemen vader en moeder.
1. Het procesverloop
[Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 11 november 2010. Ter zitting zijn verschenen: [eiser] vergezeld door mr. Paalman en vader vergezeld door mr. Blankestijn. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. Vaststaande feiten
2.1 Tussen [eiser] en vader bestaat sinds 1 januari 1981 een (overeenkomst van) maatschap, strekkende tot de uitoefening van het landbouw- en veeteeltbedrijf. Per 15 januari 1990 is moeder tot de maatschap toegetreden
2.2 Partijen voeren een gezamenlijke huishouding en zijn al enkele jaren in overleg over de voortzetting van het bedrijf, meer in het bijzonder over de uittreding uit de maatschap van vader en moeder ten gunste van [eiser]
2.3 De gesprekken strekkende tot overname door [eiser] verliepen niet soepel, waardoor partijen de heer Oonk als agrarisch bedrijfskundig adviseur en tevens mediator in dienst van hun gezamenlijk accountantskantoor hebben ingeschakeld om te bemiddelen. Toen dit op niets is uitgelopen heeft de heer Engbers, agrarisch cliëntadviseur bij hetzelfde accountantskantoor het stokje overgenomen.
2.4 Partijen hebben op 1 maart 2010 een door de heer Engbers geredigeerde intentieverklaring ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de maatschap per
1 januari 2010 ontbonden zal worden en dat – in het kort gezegd – voortzetting van het bedrijf door [eiser] vanaf die datum zal plaatsvinden, een en ander met inachtneming van de in de intentieverklaring opgenomen voorwaarden, waaronder de slotvoorwaarde:
“Alle partijen zullen medewerking verlenen aan een zo spoedig mogelijke opstelling en afwikkeling van de formele ontbinding van de maatschap op basis van de in deze intentieverklaring vermelde afspraken.”
2.5 Vader heeft na 1 maart 2010 een juridisch adviseur in de arm genomen die namens hem bij brief van 14 mei 2010 de intentieovereenkomst op grond van dwaling buitengerechtelijk heeft ontbonden.
3. Het geschil
3.1 [Eiser] vordert – zakelijk weergegeven – medewerking aan de uitvoering van de tussen partijen gesloten intentieovereenkomst, daaronder mede begrepen medewerking aan de ondertekening van de daarop te baseren notariële akte(n) strekkende tot eigendomsoverdracht van de onroerende zaken, alsmede vader te verbieden om zonder voorafgaande toestemming gelden van de bankrekening van het bedrijf op te nemen en zonder voorafgaande toestemming bedrijfsmatige activiteiten op, voor en/of in het agrarisch bedrijf te verrichten, zich zonder voorafgaande toestemming te mengen in bedrijfsmatige aangelegenheden en beslissingen, alsmede te gehengen en gedogen dat die activiteiten, aangelegenheden en beslissingen door [eiser] worden verricht en genomen, alles op straffe van een dwangsom, met compensatie van de kosten.
3.2 Moeder is niet verschenen, maar heeft door middel van twee verklaringen, waarvan één handgeschreven, kenbaar gemaakt dat zij medewerking zal verlenen aan de tussen partijen gesloten overeenkomst en het in deze te wijzen vonnis.
3.3 Vader verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Voor zover van belang wordt hieronder op het verweer nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
4.1 De spoedeisendheid van de zaak vloeit uit het gestelde voort en is in voldoende mate gebleken.
4.2 Voor toewijzing van de in deze procedure gevorderde nakoming is slechts plaats, indien met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat tussen partijen een rechtsgeldige en partijen bindende overeenkomst tot stand is gekomen die ook thans nog existeert, zodat ook in een bodemprocedure toewijzing van de vordering tot nakoming te verwachten is.
4.3 Vader stelt dat het nog niet tot een afgeronde overeenkomst strekkende tot overname is gekomen omdat de gesloten intentieovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden als gevolg van wilsgebreken die aan de totstandkoming kleefden. Vader stelt voorts dat hij een voor hem essentieel punt, de zogenaamde meerwaarde-clausule, niet kan terugvinden in de overeenkomst, waardoor de overeenkomst niet conform zijn wil is. Voor vader is belangrijk dat alle kinderen evenveel krijgen en zodoende acht hij het van belang dat in de overeenkomst wordt opgenomen dat bij eventuele verkoop van het bedrijf door [eiser] de zussen meedelen in de meerwaarde. [Eiser] (en moeder) stelt zich op het standpunt dat een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen op initiatief van partijen, derhalve ook vader.
4.4 Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen staat in rechte vast dat partijen op 1 maart 2010 de intentieverklaring hebben ondertekend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee tussen partijen op dat moment een geldige overeenkomst tot stand gekomen. Uit die overeenkomst van 1 maart 2010 leidt de voorzieningenrechter af dat overeenstemming is bereikt op essentiële onderdelen (object, prijs en leveringsdatum).
4.5 Voorshands geoordeeld is niet aannemelijk dat er voor één van partijen één of meer essentiële onderdelen van de koop niet in de koopovereenkomst was of waren opgenomen of dat er ten aanzien van één of meer onderdelen in de koopovereenkomst nog een voorbehoud werd gemaakt. Het discussiepunt waar vader op doelt en waarover geen overeenstemming zou zijn bereikt, is het al dan niet opnemen van een meerwaarde-clausule in de overeenkomst. De voorzieningenrechter overweegt dat als vader dit ten tijde van de ondertekening als een essentieel onderdeel van de te maken afspraken beschouwde, het voor de hand had gelegen daarover in eerder stadium al expliciet afspraken te maken en deze afspraken, dan in de koopovereenkomst, vast te leggen. Bovendien is het verweer van [eiser] dat deze clausule reeds was opgenomen in artikel 14 van de oprichtingsakte van de maatschap en deze op grond van diezelfde akte na 1 januari 2005 is komen te vervallen omdat hij al zolang werkzaam is geweest voor het bedrijf, niet op voorhand onaannemelijk.
4.6 Wat resteert is de vraag of vader terecht een beroep heeft gedaan op het bestaan van wilsgebreken en als gevolg daarvan de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden.
4.7 Vader doet ondermeer een beroep op dwaling, aangezien hij zich niet zou hebben gerealiseerd wat de consequenties van deze overeenkomst waren. Dit ziet met name op de ontbinding van de maatschap per 1 januari 2010. Daarnaast heeft vader een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden. Volgens vader stond hij met zijn rug tegen de muur, omdat hij fysiek en mentaal onder druk werd gezet door zowel [eiser] en moeder.
4.8 De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. Hij heeft deze stelling - die door [eiser] en moeder is betwist - op geen enkele wijze onderbouwd.
4.9 Hoewel eveneens het beroep op dwaling op grond van hetgeen in dit kort geding is gesteld niet op voorhand voor honorering vatbaar lijkt, oordeelt de voorzieningenrechter dat daarover eerst definitief kan worden beslist in een bodemprocedure, waarin immers tevens plaats zou kunnen zijn om getuigen te horen. Gelet daarop gaat het dan ook te ver om in de onderhavige kort geding procedure gedaagden te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van de tussen partijen gesloten intentieovereenkomst, waaronder mede begrepen medewerking aan en ondertekening van de daarop te baseren notariële akte(n) strekkende tot eigendomsoverdracht aangezien dit een feitelijke rechtstoestand in het leven zou roepen die naar haar aard niet voorlopig is.
4.10 Nu alle partijen hebben verklaard dat het wel degelijk de bedoeling is dat [eiser] het bedrijf op korte termijn overneemt – vader is inmiddels 79 jaar oud – acht de voorzieningenrechter als voorlopige maatregelen wel toewijsbaar de door [eiser] in het petitum onder 2. en 3. gevorderde voorzieningen, met inachtneming van het navolgende. De gevorderde dwangsommen zal de voorzieningenrechter matigen en maximeren tot € 500,-- per dag of gedeelte van de dag dat gedaagden nalaten aan dit vonnis te voldoen met een maximum van € 20.000,- .
4.11 Gelet op de familiaire relatie tussen partijen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt en zoals ook is verzocht door [eiser]
4.12 Nu moeder zich kennelijk refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter zullen de vorderingen jegens haar op dezelfde wijze als jegens vader worden toegewezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Verbiedt vader (en moeder) om zonder voorafgaande toestemming van [eiser] gelden van de banrekening van het agrarisch bedrijf op te nemen, zulks op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 500,- per dag dat vader na betekening van het vonnis hiermee in strijd handelt, zulks tot een maximum van € 20.000,-.
II. Verbiedt vader (en moeder) om zonder voorafgaande toestemming van [eiser] bedrijfsmatige activiteiten op, voor en/of in het agrarisch bedrijf te verrichten, zich zonder voorafgaande toestemming van [eiser] te mengen in bedrijfsmatige aangelegenheden en beslissingen, alsmede te gehengen en gedogen dat die activiteiten, aangelegenheden en beslissingen door [eiser] worden verricht en genomen, zulks op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 500,- per dag dat vader na betekening van het vonnis hiermee in strijd handelt, zulks tot een maximum van € 20.000,-.
III. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.