ECLI:NL:RBALM:2010:BO6717

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
355335 EJ VERZ. 1651-10
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.C.M. August de Meijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst met vergoeding en meetellen dienstjaren bij onmogelijkheid parttime werken

In deze zaak verzoekt de coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de verweerster te ontbinden op basis van gewichtige redenen, zoals bedoeld in artikel 7:685 BW. De Rabobank stelt dat de functie van de verweerster, servicemedewerker Bankhal, is komen te vervallen na een reorganisatie. De verweerster heeft gekozen voor een loopbaanbegeleidingstraject, maar dit heeft niet geleid tot een nieuwe functie binnen de Rabobank. De Rabobank heeft kosten gemaakt voor dit traject, die zij in mindering wil brengen op de vergoeding die aan de verweerster moet worden toegekend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerster van 1972 tot 1981 en opnieuw vanaf 1996 in dienst is geweest bij de Rabobank. De verweerster heeft zich verweerd tegen de ontbinding, onder andere door te stellen dat haar arbeidsongeschiktheid en leeftijd een rol hebben gespeeld in het negatieve resultaat van het traject. De kantonrechter oordeelt echter dat de Rabobank voldoende heeft aangetoond dat de verweerster niet gekwalificeerd was voor andere functies en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in strijd is met de re-integratieverplichtingen.

Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding houdt de kantonrechter rekening met de dienstjaren van de verweerster, inclusief de periode van 1972 tot 1981, en de kosten die de Rabobank heeft gemaakt voor het loopbaanbegeleidingstraject. Uiteindelijk wordt de vergoeding vastgesteld op € 15.953,20 bruto, na aftrek van de gemaakte kosten. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2011, tenzij de Rabobank het verzoek intrekt voor die datum. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt, tenzij de Rabobank het verzoek intrekt, in welk geval zij in de kosten van de verweerster wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Almelo
Zaaknummer : 355335 EJ VERZ. 1651-10
Beschikking van de kantonrechter d.d. 8 december 2010 in de zaak van:
De coöperatieve RABOBANK CENTRAAL TWENTE U.A.,
gevestigd te Hengelo (O),
verzoekster
hierna te noemen de Rabobank
gemachtigde: mr. S.M. Profijt,
advocaat te Enschede,
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats] en [adres]
verweerster
hierna te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. H.E. Weterings-Schemkes, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg.
Gezien het op 12 oktober 2010 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.
Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het verzoek op 10 november 2010.
Overweegt:
Tussen partijen staat onweersproken vast dat [verweerster] van 3 januari 1972 tot 24 juli 1981 werkzaam is geweest voor (de rechtsvoorganger van) de Rabobank Borne, dat zij daarna op 1 januari 1996 weer bij (de rechtsvoorganger van) de Rabobank in dienst is getreden en dat zij in de tussenliggende periode ook werkzaamheden voor (de rechtsvoorganger van) de Rabobank heeft verricht. [verweerster] was laatstelijk werkzaam in de functie van servicemedewerker Bankhal gedurende 20 uur per week, tegen een salaris van € 1321,86 bruto exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. [verweerster] is geboren op [geb.datum]1954 en derhalve 56 jaar oud.
Tevens staat het volgende vast. Na een fusie tussen de Rabobank Midden-Twente en Rabobank Twentehof heeft een reorganisatie plaatsgevonden, als gevolg waarvan de functie van [verweerster], Servicemedewerker Bankhal, is vervallen en [verweerster] boventallig is verklaard. [verweerster] is daar bij brief van 17 februari 2009 over geïnformeerd. De boventalligheid duurt op grond van het Sociaal Statuut (een addendum van de Rabobank CAO) 12 maanden, de Rabobank heeft er voor gekozen de boventalligheid 13 maanden te laten voortduren tot 1 mei 2010. Bij brief van 24 maart 2009 heeft de Rabobank [verweerster] overeenkomstig de nota “Faciliteiten boventallig verklaarden” de keuze gegeven om in plaats van de regeling conform het Sociaal Statuut te volgen, de arbeidsovereenkomst op korte termijn te beëindigen onder toekenning van een vergoeding van € 26.952,99 bruto. [verweerster] heeft dit voorstel afgewezen en heeft gekozen voor het loopbaanbegeleidingstraject (verder: het traject) conform het Sociaal Statuut. Tevens staat vast dat [verweerster] sinds 26 maart 2010 arbeidsongeschikt is.
De Rabobank verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7:685 BW, bestaande uit gewijzigde omstandigheden. Naast de vaststaande feiten heeft zij onder meer het volgende aangevoerd. [verweerster] heeft gekozen voor het traject conform het Sociaal Statuut. Bij brief van 24 april 2009 heeft de Rabobank [verweerster] onder meer geïnformeerd over het geval als het traject niet het gewenste resultaat tot gevolg heeft gehad; in dat geval zal de rechter worden gevraagd het dienstverband te beëindigen onder toekenning van een vergoeding, welke vergoeding zal bestaan uit de kantonrechtersformule minus de door de Rabobank gemaakte kosten in het kader van het traject, te weten de door de bank betaalde bruto maandsalarissen gedurende het traject inclusief vakantietoeslag en dertiende maand, de kosten van interne en externe loopbaanbegeleiding, eventuele studiekosten en andere relevante investeringen in het kader van het traject. De Rabobank heeft deze kosten becijferd op € 23.990,88 welk bedrag in mindering moet worden gebracht op het bedrag volgens de kantonrechtersformule,
€ 32.293,04 bruto. Gelet hierop is de Rabobank van mening dat een vergoeding ter grootte van het verschil, € 8302,16, een passende vergoeding is.
[verweerster] heeft zich tegen het verzoek verweerd. Primair is zij van mening dat de arbeidsovereenkomst niet beëindigd mag worden wegens haar arbeidsongeschiktheid. Zij heeft als gevolg daarvan geen volledig gebruik kunnen maken van het traject. Zij stelt ook dat het negatieve resultaat van het traject een direct gevolg is van haar leeftijd of het feit dat ze arbeidsongeschikt is. Formeel is de termijn van dat traject verstreken. Door ontbinding wordt bovendien de re-integratieverplichting doorkruist. Subsidiair dient bij ontbinding een redelijke vergoeding toegekend te worden, zonder aftrek van kosten. Die kosten zijn niet gespecificeerd en het is bijzonder dat interne kosten moeten worden afgetrokken van de ontbindingsvergoeding. Bovendien dienen de dienstjaren voor 1981 wel mee te tellen bij de berekening van die vergoeding. In 1981 is de dochter van [verweerster] geboren en in die tijd was het heel gebruikelijk om als vrouw minder te gaan werken. Het was bij de Rabobank echter niet mogelijk om parttime te werken. [verweerster] is wel op oproepbasis en later als uitzendkracht blijven werken voor de Rabobank. [verweerster] verzoekt bij ontbinding om toekenning van een vergoeding van € 59.955,62 met een correctiefactor van C=1,5.
De kantonrechter is aan de hand van het over en weer aangevoerde van oordeel dat het verzoek van de Rabobank om ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden toegewezen. Partijen zijn het er over eens dat de functie van [verweerster] is komen te vervallen en dat het traject niet tot gevolg heeft gehad dat zij een andere functie bij de Rabobank heeft gevonden. [verweerster] heeft hieromtrent opgemerkt dat zulks een gevolg is of kan zijn van haar leeftijd en arbeidsongeschiktheid maar dat is onvoldoende aannemelijk geworden. De Rabobank heeft gemotiveerd aangegeven dat [verweerster] op functies heeft gesolliciteerd waarvoor zij niet gekwalificeerd was en de Rabobank heeft ook aangegeven dat andere werknemers in de leeftijd van [verweerster] wel in een andere functie zijn geplaatst. De overige argumenten van [verweerster], dat zij op ruim een maand na geen volledig gebruik heeft kunnen maken van het traject en dat ontbinding re-integratie doorkruist, staan ontbinding ook niet in de weg. Het is niet aan de Rabobank te wijten dat [verweerster] het traject niet helemaal af heeft kunnen maken en het is bovendien ook niet aannemelijk dat in die maand zou zijn gelukt wat in het jaar ervoor niet is gelukt. Verder staat voldoende vast dat het verzoek van de Rabobank geen enkel verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] of daarmee verband houdende werkgeversverplichtingen.
Rest de vraag welk bedrag bij ontbinding als billijke vergoeding moet worden toegekend. Partijen verschillen allereerst van mening over het daarbij in acht te nemen aantal dienstjaren. [verweerster] is van 1972 tot 1981 in dienst geweest bij de Rabobank en later weer vanaf 1 januari 1996 tot heden. In 1981 is [verweerster] bevallen van een dochter. Zij wilde graag een gedeelte van de zorg voor haar kind op zich nemen en was daardoor niet in staat om fulltime te werken. Parttime werken was toen bij de Rabobank geen optie zodat zij het dienstverband op heeft moeten geven. Wel is zij in die tussenliggende periode anders dan op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam gebleven voor de Rabobank, als oproep- of uitzendkracht, althans vakantiekracht, totdat zij in 1996 parttime kon werken. De kantonrechter overweegt dat de A factor uitgaat van het beginsel dat trouwe dienst billijkheidshalve van invloed is op de hoogte van de ontbindingsvergoeding en zij is van oordeel dat de omstandigheden van dit geval zoals hierboven geschetst aanleiding geven om de dienstjaren over de periode 1972 tot 1981 mee te nemen in de berekening van de hoogte van de vergoeding.
Verder verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de kosten van het traject zoals door de Rabobank gespecificeerd, in mindering moeten worden gebracht op de ontbindingsvergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat het billijk is om bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding rekening te houden met het merendeel van de door de Rabobank opgevoerde kosten, gelet op het 13 maanden durende traject en de daaraan verbonden kosten en het feit dat [verweerster] gedurende het traject is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Gesteld noch gebleken is dat de Rabobank op grond van een regeling gehouden is zowel de kosten van het traject te betalen als een volledige vergoeding, als het niet tot resultaat heeft geleid. [verweerster] is ook van het korten op de vergoeding op de hoogte gesteld. De kantonrechter zal rekening houden met de door de Rabobank opgevoerde kosten met uitzondering van de opgevoerde interne kosten. Die kosten zijn niet gespecificeerd en het ligt voor de hand dat het salaris voor deze medewerkster ook verschuldigd zou zijn als [verweerster] direct had gekozen voor beëindiging van het dienstverband.
De kantonrechter komt gelet hierop op 25 gewogen dienstjaren (21 voor de periode 01-01-1996 tot 01-01-2011 en 4 voor de periode 1972 tot 1981) en bij een maandsalaris van
€ 1537,76 (het maandsalaris van € 1321,86 vermeerderd met vakantietoeslag en 13-e maand) resulteert dit in een vergoeding van € 38.444,08, zodat rekening houdend met door de Rabobank gemaakte kosten in het kader van het traject ad € 22.490,88 een vergoeding zal worden toegekend van € 15.953,20.
De kantonrechter acht termen aanwezig de kosten van deze procedure te compenseren.
Beschikt:
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 01-01-2011, tenzij de Rabobank het verzoek uiterlijk 29 december 2010 intrekt.
Kent ingeval van ontbinding aan [verweerster], ten laste van de Rabobank, een vergoeding toe van
€ 15.953,20 bruto en veroordeelt mitsdien de Rabobank tot betaling van dit bedrag aan [verweerster].
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt, tenzij de Rabobank het verzoek intrekt, in welk geval de Rabobank in de kosten wordt veroordeeld, welke tot en met deze beschikking aan de zijde van [verweerster] wordt begroot op € 400,00, zijnde het salaris gemachtigde.
Aldus gegeven te Almelo en op 8 december 2010 in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.M. August de Meijer, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.