ECLI:NL:RBALM:2010:BO6724

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
115401 / KG ZA 10-265
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot een samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo werd behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A.L. Appelman, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Otto Simon B.V., vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Mulder. De zaak betreft een geschil over de geldigheid van een concurrentiebeding dat was opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst tussen partijen. Eiser vorderde onder andere dat Otto Simon zou worden verboden om uitvoering te geven aan het concurrentiebeding en om boetes op te leggen op grond van deze overeenkomst. Otto Simon voerde verweer en stelde dat eiser zich aan het concurrentiebeding diende te houden, omdat hij als vennoot van de v.o.f. gebonden was aan de overeenkomst.

De voorzieningenrechter heeft op 7 december 2010 geoordeeld dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. De rechter overwoog dat, nu de samenwerkingsovereenkomst reeds was beëindigd, de bepalingen van het concurrentiebeding niet meer van toepassing waren op eiser. De voorzieningenrechter concludeerde dat alleen de contractant, en niet Otto Simon, uitvoering kon geven aan de bepalingen van het concurrentiebeding. Eiser had geen spoedeisend belang aangetoond voor de gevraagde schorsing van het concurrentiebeding, en de rechter oordeelde dat de zaak beter in een bodemprocedure behandeld kon worden.

In reconventie vorderde Otto Simon betaling van een boete wegens schending van het concurrentiebeding door eiser. De voorzieningenrechter verklaarde Otto Simon niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat zij geen spoedeisend belang had aangetoond. De kosten van het geding werden aan eiser opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 115401 / KG ZA 10-265
datum vonnis: 7 december 2010 (an)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. A.L. Appelman te Almere,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Otto Simon B.V.,
gevestigd te Almelo,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
verder te noemen Otto Simon,
advocaat: mr. P.H.A. Mulder te Almelo.
Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 26 november 2010. Ter zitting zijn verschenen: [eiser] vergezeld door mr. Appelman en namens Otto Simon [S], algemeen directeur, vergezeld door mr. Mulder. Ter zitting heeft [eiser] zijn eis gewijzigd en Otto Simon een eis in reconventie ingesteld. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
Vaststaande feiten
In deze zaak staat het navolgende vast.
1.1 In de samenwerkingsovereenkomst “Top 1 Toys”, welke is gesloten ten behoeve van de (toenmalige) Top 1 Toys-winkel te Stein en is getekend te Stein op 1 november 2000 door Otto Simon en “contractant” (hierna te noemen de samenwerkingsovereenkomst), staat onder andere in het onderdeel “algemene bepalingen” het volgende vermeld.
“Artikel 8. Bepalingen bij beëindiging
(…)
3. De niet-mededingingsbedingen en vertrouwelijkheidsbedingen genoemd in deze overeenkomst, blijven na beëindiging, vervroegde ontbinding of verbreking van deze overeenkomst van toepassing voor een periode van 2 jaar.
(…)
Artikel 10. Concurrentiebeding
1. De contractant verbindt zich ertoe geen samenwerking aan te gaan, onder welke vorm dan ook, direct noch indirect, met andere aankoop- en/of samenwerkingsverbanden in de speelgoedbranche. Wanneer contractant toch enige samenwerking aangaat, is Otto Simon gerechtigd de overeenkomst voortijdig te beëindigen. Daarnaast behoudt Otto Simon zich het recht voor de door Otto Simon geleden schade te verhalen.
(…)
Artikel 11. Ingebrekestelling
(…)
3. Ingeval van overtreding van het bepaalde in artikel 8, 9 en 10 van deze Algemene Bepalingen verbeurt contractant aan Otto Simon een direct opeisbare boete van ƒ 20.000,-- per overtreding en een boete van ƒ 1.000,-- per dag, zolang het bepaalde in genoemde artikelen zal worden geschonden, onverminderd het recht van Otto Simon om een volledige schadevergoeding te vorderen.”
1.2 De onder 1.1. vermelde onderneming is een speelgoedwinkel, gedreven door een vennootschap onder firma, waarvan [eiser] en zijn zus de vennoten zijn, welke in oktober 2009 is afgebrand, waarna de onder 1.1 vermelde samenwerkingsovereenkomst is beëindigd.
1.3 [eiser] is in het najaar 2010 in dienst getreden bij [V].
Standpunten van de partijen
Conventie
[eiser]
2.1 [eiser] vordert, na wijziging van eis, - kort gezegd - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
- Otto Simon te verbieden om jegens hem uitvoering te geven aan artikel 10, lid 1 jo. artikel 8 lid 3 jo. artikel 11 lid 3 van de algemene bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst;
- Otto Simon te verbieden om hem op grond van artikel 11, lid 3, van de algemene bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst boetes op te leggen en te incasseren;
- zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Otto Simon in de kosten van het geding en de nakosten.
2.2 [eiser] stelt hiertoe dat hij niet gebonden is aan het in de samenwerkingsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, omdat de samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen Otto Simon en de v.o.f. “Fa. [eiser]”, zodat hij niet privé gebonden is aan deze overeenkomst. Voorts stelt hij dat het concurrentiebeding nietig is, omdat dit beding in strijd is met artikel 6 lid 1 van de Mededingingwet. Tevens heeft Otto Simon geen belang bij haar beroep op het concurrentiebeding, omdat [eiser] niet beschikt over bedrijfsvertrouwelijke informatie van en/of over Otto Simon. De strekking en het doel van het concurrentiebeding beletten evenmin dat [eiser] in dienst treedt bij [V]. Daarnaast is het concurrentiebeding in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat het beding voor [eiser] onredelijk bezwarend is. Tot slot stelt [eiser] een spoedeisend belang te hebben bij zijn vorderingen, omdat hij op zeer korte termijn duidelijkheid wenst te verkrijgen teneinde zijn nieuwe dienstverband bij [V] niet onnodig op het spel te zetten.
Otto Simon
2.3 Otto Simon voert verweer tegen de vorderingen van [eiser] en stelt dat [eiser] zich dient te houden aan het overeengekomen concurrentiebeding, omdat hij hieraan als vennoot van de v.o.f. en als contractant van de overeenkomst gebonden is. Voorts betwist Otto Simon dat het concurrentiebeding nietig is. Daarnaast stelt zij dat [eiser] bekend is met onder andere het beleid en de inkoop- en verkoopprijzen van Otto Simon. Deze concurrentiegevoelige informatie kan [V] gebruiken om marktaandeel in de Nederlandse markt te verkrijgen. Nu [V] zich sinds dit jaar ook op de Nederlandse markt richt en dus een concurrent van Otto Simon is geworden, heeft Otto Simon derhalve belang bij naleving van het concurrentiebeding. Daarnaast betwist zij dat het beding onredelijk bezwarend is voor [eiser], omdat [eiser] beschikt over voldoende financiële middelen en het hem voorts vrij staat om een speelgoedwinkel te openen.
Reconventie
Otto Simon
3.1 Otto Simon vordert - kort gezegd - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar van de contractueel overeengekomen boete wegens schending van het concurrentiebeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, zulks met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.2 Otto Simon stelt hiertoe dat [eiser], door het aangaan van een arbeidsovereenkomst met en het verrichten van werkzaamheden voor [V], het concurrentiebeding van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst schendt en heeft geschonden. Hierdoor is [eiser] op grond van artikel 11 lid 3 van de overeenkomst boetes verschuldigd aan Otto Simon.
[eiser]
3.3 [eiser] voert verweer tegen de vorderingen van Otto Simon en verwijst hiertoe naar de hiervoor in conventie vermelde gronden.
De beoordeling
Conventie
4.1 [eiser] vordert Otto Simon te verbieden uitvoering te geven aan artikel 10 lid 1 jo. artikel 8 lid 3. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat nu partijen de overeenkomst reeds hebben beëindigd, artikel 10 lid 1 jo. artikel 8 lid 3 nog slechts bepalingen zijn die de contractant verbieden om een samenwerkingsverband in de speelgoedbranche aan te gaan. Derhalve kan slechts de contractant, en dus niet Otto Simon, uitvoering geven aan deze bepalingen, zodat een verbod tot het geven van uitvoering aan deze bepalingen ook slechts opgelegd kan worden aan de contractant. De voorzieningenrechter zal derhalve deze vordering afwijzen.
4.2 [eiser] vordert voorts Otto Simon te verbieden om jegens hem uitvoering te geven aan artikel 11 lid 3 van de overeenkomst c.q. Otto Simon te verbieden hem op grond van artikel 11 lid 3 boetes op te leggen en te incasseren. Naar de voorzieningenrechter begrijpt vordert [eiser] derhalve de buitenwerkingstelling van de artikel 11 lid 3 en de daaraan gerelateerde artikelen 8 lid 3 en 10 lid 1 van de overeenkomst, zijnde het concurrentiebeding en de daaraan gerelateerde artikelen. Het belang bij deze vordering is gelegen in het belang om de tussen [eiser] en Otto Simon bestaande onzekerheden ter zake de gebondenheid van [eiser] aan het concurrentiebeding op te heffen. De voorzieningenrechter overweegt dat een voorzieningenprocedure zich niet leent voor een dergelijke declaratoire uitspraak.
4.3 Een gevorderde schorsing van de werking van een concurrentiebeding in afwachting van de uitspraak in een bodemgeschil kan wel in een voorlopige voorzieningenprocedure worden beoordeeld. Echter nu [eiser] niet stelt dat hij een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt, danwel aanhangig gaat maken, en ook overigens geen enkele beperking aan de duur van het gevorderde stelt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor zover de vordering van [eiser] opgevat dient worden als een vordering tot schorsing van de werking van het concurrentiebeding, deze vordering dient te worden afgewezen. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door partijen, ter onderbouwing van hun standpunten, gestelde feiten en omstandigheden, naar het zich thans laat aanzien, niet zonder nadere bewijsvoering vastgesteld kunnen worden. Hiervoor is een bodemprocedure de aangewezen procedure.
4.4 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
Reconventie
5.1 De door Otto Simon gevorderde betaling van de boete door [eiser] aan haar strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Nu gesteld noch gebleken is dat Otto Simon een spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van haar vordering, zal de voorzieningenrechter Otto Simon niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
5.2 Otto Simon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. Nu de reconventionele vordering nauw samenhangt met de conventionele vordering, zullen de kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op nihil.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
Conventie
I. Wijst de vorderingen van [eiser] af.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Otto Simon begroot op € 560,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Reconventie
IV. Verklaart Otto Simon niet-ontvankelijk in haar vordering.
V. Veroordeelt Otto Simon in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.