ECLI:NL:RBALM:2010:BO7196

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109388 HA ZA 172/2010
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Margadant
  • A. Koopmans
  • J. Groener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van Bureau Jeugdzorg in relatie tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door zijn moeder, een verklaring voor recht dat Bureau Jeugdzorg een onrechtmatige daad heeft gepleegd door hem in een gesloten jeugdzorginstelling te plaatsen. Eiser, geboren in 1992, had ernstige gedragsproblemen en werd op 27 juli 2009 door de politie en zijn gezinsvoogd uit huis geplaatst. Dit volgde op een periode van escalaties binnen het gezin, waarbij eiser geweld had gebruikt tegen zijn zus en moeder. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder een verzoek ingediend voor ondertoezichtstelling en gesloten plaatsing, wat door de kinderrechter werd toegewezen. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de plaatsing en stelde dat er geen crisissituatie was op het moment van zijn uithuisplaatsing. Bureau Jeugdzorg verdedigde zich door te stellen dat de situatie thuis onhoudbaar was en dat de plaatsing noodzakelijk was voor de veiligheid van eiser en zijn omgeving. De rechtbank oordeelde dat Bureau Jeugdzorg rechtmatig had gehandeld en dat er geen sprake was van een normschending. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de uithuisplaatsing van eiser niet onrechtmatig was en dat Bureau Jeugdzorg niet aansprakelijk was voor de door eiser gestelde schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 109388 HA ZA 172 van 2010
datum uitspraak vonnis: 8 december 2010 (m)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser], voorheen [moeder] als wettelijk vertegenwoordiger (moeder met ouderlijk gezag) van de bij dagvaarding nog minderjarige [naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
hierna te noemen [eiser],
advocaat mr. B. Bentem te Enschede
tegen
De stichting STICHTING BUREAU JEUGDZORG OVERIJSSEL,
statutair gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
hierna te noemen ‘Bureau Jeugdzorg’,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Op 8 november 2010 heeft er pleidooi plaatsgevonden. [Eiser] heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting.
1.3. Er is vonnis gevraagd, welk vonnis is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast.
2.2. Uit het huwelijk van [moeder], hierna te noemen ‘moeder’ en [vader], hierna ‘vader’ te noemen, zijn drie kinderen geboren: [kind 1], [kind 2] en [eiser].
2.3. Vader is [2007] overleden.
2.4. [Eiser] is [1992] geboren en is de jongste van de drie kinderen. [Eiser] is [2010] meerderjarig geworden. Zijn moeder was tot [2010] de wettelijk vertegenwoordigster van [eiser].
2.5. Op 22 juli 2009 heeft drs. J. Buschman, Gz-psycholoog BIG van Bureau Jeugdzorg, hierna te noemen ‘Buschman’, schriftelijk onder meer het volgende aan [eiser] geschreven (productie 15 bij dagvaarding):
“Je hebt net een gesprek gehad over “hoe verder?”
Daarin is het volgende verteld:
- De gezinsleden zullen ieder een eigen plek krijgen.
- Voor jou en jouw zus zal dit via Bureau Jeugdzorg uitgevoerd worden.
- Dit doen wij het liefst in nauw overleg met jou.
- Daartoe is agressie en geweld onacceptabel.
- Daartoe zal je mee moeten werken aan nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek.
- Wanneer er geweld wordt gepleegd, zal er direct tot een gesloten plaatsing worden overgegaan.”
2.6. Uit de instemmingsverklaring gedragswetenschapper bij het verzoek voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29 c lid 4 Wet op de Jeugdzorg van Buschman d.d. 22 juli 2009 blijkt onder meer het volgende (productie 3 bij antwoord):
“In de context van de gezinssituatie is er bij betrokkene geen ruimte voor eigen inzicht in zijn problematiek en gedrag. Er zou bij betrokkene sprake zijn van een Aan Autisme Verwante Spectrumstoornis (PDD-nos), naar bevestiging van deze DSM-IV As-I diagnose is niet mogelijk gebleken, daar betrokkene tijdens de onderzoekssituatie is weggelopen. Verder blijkt dat betrokkene een dusdanig starre houding aanneemt thuis, dat onderzoek naar, overleg over het bewerkstelligen van inzicht in eigen handelen niet mogelijk zijn. Immers momenteel heeft zelfs Intensieve Psychiatrische Gezinsbegeleiding aangegeven niet meer te kunnen werken vanuit een redelijke beleving van veiligheid. Deze mening wordt ondersteund door de diverse geweldshandelingen die afgelopen tijd in het gezin en in escalerende zin plaatsgevonden hebben tussen betrokkene en de andere gezinsleden, inclusief moeder.
(…)
Er is vermoedelijk sprake van een gecombineerde rouwverwekingproblematiek en aanpassingsproblematiek bij een adolescente jongeman met het vermoeden van een Aan Autisme Verwante Spectrumstoornis (PDD-nos), die binnen een systeem functioneert dat geen enkel toezicht of controle meer heeft op zijn gedrag of ontwikkeling. Betrokkene is daarmee een gevaar voor de veiligheid van anderen (vooral zijn zusje) geworden en een gevaar voor de veiligheid van zichzelf. Enig inzicht in zichzelf ontbreekt. Betrokkene is uitgesproken strijdbaar om elke vrijwillige interventie met geweld tegen te werken.
De gezinsomgeving sluit niet aan bij de strakke structuur en beperkte bewegingsruimte die betrokkene momenteel nodig heeft. Er is verder noodzaak tot nadere psychiatrische disgnostiek (ASS en rouw). Een plaatsing in de gesloten kinder- en jeugdpsychiatrie is dan ook genoodzaakt. Er zal acuut veiligheid moeten worden hersteld voor betrokkene en diens omgeving, in het bijzonder zijn zusje. ”
2.7. Bij verzoekschrift d.d. 23 juli 2009 heeft de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek om een ondertoezichtstelling en machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg ten behoeve van [eiser] schriftelijk onder meer als volgt onderbouwd (productie 1 bij antwoord):
“Geen van de kinderen accepteert het gezag van moeder. Ze doen wat ze zelf willen. De kinderen hebben korte lontjes en het gaat er onderling heftig aan toe. Elke dag zijn er escalaties; schelden schreeuwen en dreigen.
[Eiser] heeft naar [kind 2] lichamelijk geweld gebruikt, waardoor zij veel van huis is. Er zijn verschillende vormen van hulp ingezet of getracht in te zetten.
De intensieve psychiatrische gezinsbegeleiding is na een aantal gesprekken gestopt omdat de veiligheid van de gezinsleden niet gegarandeerd is. Dit wordt veroorzaakt door het fysieke geweld dat [eiser] gebruikt. [Eiser] staat niet open voor hulpverlening.
Voor alle gezinsleden is het goed als [eiser] uithuis geplaatst zou worden. Met de uithuisplaatsing van [eiser] wordt het fysieke geweld uit huis gehaald. (…)
Om deze reden is een verblijf in een gesloten setting het meest wenselijk.”
2.8. Uit het indicatiebesluit dat als productie 2 bij antwoord in het geding is gebracht, blijkt onder meer het volgende:
“Er is geen officiële diagnose gesteld. Dhr. Guido van Olffen van Mediant is gestart met een onderzoek naar [eiser], aangezien er vermoedens zijn van ASS-problematiek. Hij heeft het onderzoek echter niet kunnen afronden omdat [eiser] niet meer mee wilde werken aan het onderzoek.
(…)
De intensieve psychiatrische gezinsbegeleiding is na een aantal gesprekken gestopt, omdat de veiligheid van gezinsleden niet gegarandeerd is. Dit wordt veroorzaakt door het fysieke geweld dat [eiser] gebruikt (incident waarbij hij zijn zus bij de keel heeft gegrepen en incident waarbij hij zijn oudere broer heeft geslagen). [Eiser] staat niet open voor
hulpverlening. Voor alle gezinsleden is het goed als [eiser] uithuis geplaatst zou worden. Met de uithuisplaatsing van [eiser] wordt het fysieke geweld uit huis gehaald.”
2.9. Het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is op 24 juli 2009 ter zitting van de kinderrechter behandeld. [Eiser] is op deze zitting niet verschenen.
2.10. Van de gesloten zitting op 24 juli 2009 is proces-verbaal opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt het volgende (productie 5 bij dagvaarding):
Moeder heeft onder meer het volgende ter zitting verklaard:
“Zij ([kind 2], toevoeging rechtbank) roept al meer dan een jaar om plaatsing. [Eiser] ziet de noodzaak niet in. Hij wilde niet komen ter zitting. Na het overlijden van de man, “bevadert” [eiser][kind 2] op een zeer negatieve manier. Hij scheldt en slaat haar. [kind 2] trekt het niet. Hij doet niets op mij uit en heeft geen respect voor mij. [Eiser] is fysiek sterker dan ik ben.
(…)
Hij ([eiser], toevoeging rechtbank) wil niet uit huis weg. Misschien kan de machtiging als een stok achter de deur gelden. Hij moet zich laten behandelen. Ik durf het aan met [eiser] in huis met een machtiging als stok achter de deur.”
Daarnaast heeft de moeder heftig geëmotioneerd verklaard:
“Ik kan de kinderen niet meer hebben. Al twee jaar lang kan ik geen kant op. Ik ben nu over de streep. Ik sta met de rug tegen de muur en ik zit in angst. Ik sluit haar ([kind 2]) op.”
De heer De Vries van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting verklaard:
“Er moet een goed gesprek komen tussen alle berokkenen. [Eiser] moet nog een kans worden gegeven.”
Mevrouw Dijkstra van Bureau Jeugdzorg heeft verklaard:
“Er is al van alles geprobeerd. We gaan voor een behandeling van [eiser]. Ik ben gisteren al bezig geweest met aanmelden. Instanties geven aan dat [kind 2] niet het probleem is maar [eiser].”
2.11. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo d.d. 24 juli 2009 is [eiser] met ingang van 25 juli 2009 onder toezicht gesteld tot 28 maart 2010 met benoeming van Bureau Jeugdzorg tot gezinsvoogdijinstelling. Bij deze zelfde beschikking heeft de kinderrechter met ingang van 25 juli 2009 de machtiging verlengd met drie maanden, zijnde tot 22 oktober 2010, tot plaatsing van [eiser] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29 b van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz).
Bij herstelbeschikking d.d. 7 augustus 2009 is - vanwege een kennelijke schrijffout - de datum van 22 oktober 2010 gewijzigd in 22 oktober 2009. De kinderrechter heeft daarbij het volgende overwogen (productie 4 bij dagvaarding):
“Uit het rapport van de raad, de daarop ter zitting gegeven toelichting en uit hetgeen de verschenen belanghebbende daarover heeft verklaard, blijkt voldoende dat de jeugdige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen en of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd. Er is ook gebleken of aannemelijk geworden dat andere middelen ter afwending van die bedreiging in het verleden hebben gefaald of dat deze, naar valt te voorzien, in de nabije toekomst zullen falen. Daarom zijn er gronden aanwezig om de jeugdige onder toezicht te stellen van de voorgestelde gezinsvoogdijinstelling. Deze heeft zich tot het uitvoeren van de ondertoezichtstelling bereid verklaard.
Uit de stukken en of uit hetgeen daaromtrent is verklaard blijkt naar het oordeel van de kinderrechter voldoende dat de jeugdige ernstige opgroei- en of opvoedingsproblemen heeft die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat er mogelijk sprake is van een aan autisme verwante spectrumstoornis (PDD-nos), die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg dringend noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die voor de jeugdige nodig is, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.”
2.12. [kind 2] is in het weekend van 25 en 26 juli 2009 uit huis geplaatst. Zij had een crisisplaats bij Jarabee.
2.13. Op 27 juli 2009 is [eiser] door meerdere agenten en de gezinsvoogd thuis opgehaald en naar de justitiële jeugdinrichting, hierna JJI te noemen, De Sprengen overgebracht. Toen [eiser] werd meegenomen vanuit zijn huis, had hij alleen een zwembroek aan. Tijdens zijn verblijf in de jeugdinrichting heeft [eiser] met zijn hand tegen de muur geslagen en zijn er goederen van hem ontvreemd.
2.14. Op 5 augustus 2009 heeft de Raad voor de Kinderbescherming het rapport raadsonderzoek afgerond. Uit dit raadsonderzoek blijkt onder meer het volgende (productie 2 bij dagvaarding):
“Op 22 juli 2009 neemt BJzO contact met de Raad op. Men meldt dat een gepland gesprek voor die middag met [kind 2] geen doorgang heeft gevonden, omdat zij niet is verschenen.
Met [eiser] heeft wel een gesprek plaatsgevonden (mevrouw Kuipers, hulpverlener ambulant en de heer Buschman, gedragsdeskundige).
Er is met [eiser] gesproken over de noodzaak van een persoonlijkheidsonderzoek en uithuisplaatsing. [Eiser] gaf te kennen geen medewerking te verlenen en het gesprek is vroegtijdig beëindigd, omdat hij is weggelopen.
(…)
Moeder, [kind 2] en [eiser] zijn tevens door de raadsonderzoeker telefonisch op de hoogte gesteld van de verzoeken van de Raad aan de kinderrechter en de behandeling hiervan op 24 juli om 10.30 uur.
Moeder en [kind 2] geven aan hiermee in te stemmen en zeggen dat zij op de rechtbank aanwezig zullen zijn.
[Eiser] gaf aan dat het hem waarschijnlijk niet uitkomt om naar de rechtbank te komen en van een aangewezen advocaat verwacht hij niet veel. Verder meldt hij het niet eens te zijn met de hele gang van zaken.
(…)
De ontwikkeling van zowel [eiser] en [kind 2] wordt ernstig bedreigd. Er is sprake van ernstige opvoeding- opgroeiproblemen, ontstaan na het overlijden van de vader in [ 2007].
De gezinsleden gedragen zich naar elkaar toe grenzeloos en respectloos. Er zijn zeer regelmatig escalaties waarbij gescholden en gedreigd wordt. Ook is er lichamelijk geweld tussen de broers onderling geweest en heeft [eiser] geweld richting [kind 2] gebruikt. Hij bevadert zijn zus. De kinderen gaan hun eigen gang en het gezag van moeder wordt door hen niet geaccepteerd. Moeder is aan het eind van haar Latijn.”
2.15. In de telefoonmemo van mr. C. Verdoold, kinderrechter, van 5 augustus 2009 staat onder meer het volgende vermeld (productie 16 bij dagvaarding):
“Naar aanleiding van verhoor minderjarige [eiser], met mr. Ter Mors op woensdag 5 augustus 2009 (…)contact opgenomen met de gezinsvoogd. Sinds vanochtend is dat G. Willemsen. Heb hem voorgelegd dat door mr. Ter Mors is aangevoerd dat ter zitting op 24/7 j.l. is afgesproken dat [eiser] nog een kans zou krijgen thuis en dat de machtiging als stok achter de deur gold. Hij meent dat er misbruik is gemaakt van de machtiging omdat er geen gesprek heeft plaatsgevonden. [Eiser] ontkent fysiek geweld, zegt zich aan de regels te houden thuis en begrijpt niet waarom hij in de Sprengen zit, heeft geen gezinsvoogd of moeder gesproken in die tijd.
Dhr. Willemsen heeft een toelichting gegeven. Het “stok achter de deur”-idee was een voorstel van de RvdK. BJzO heeft besloten de machtiging te gebruiken, gelet op het veiligheidsaspect en de informatie die uit de ambulante afdeling van BJzO voorhanden was. De inschating was dat er geen reële kans meer was dat het thuis goed zou gaan; thuis blijven achtten zij gezien de problemen niet haalbaar. Moeder kan hem thuis niet aansturen, terwijl hij dat wel nodig heeft. Mw. Dijkstra (gezinsvoogd) heeft toen een kort telefoongesprek gevoerd met [eiser], waarin dit werd uitgelegd.
(…)
Gezien de problematiek van [eiser], die het zelf niet inziet, niet openstaat voor hulpverlening en thuis de boel zelf wil regelen, vindt de gezinsvoogd thuis plaatsen niet verantwoord.
Hoe staat moeder er nu tegenover? (Willemsen:) Ze is uit medelijden wat aan het terugkrabbelen, omdat de dochter wel thuis is en moeder met die situatie absoluut niet overweg kan. Er is veel onrust thuis, tussen zus en oudere broer en moeder ligt in de clinch met dochter. De machtiging UHP voor [kind 2] is wel afgegeven, maar Jarabee had geen plek. Er is nu ambulante hulp twee keer in de week van Jarabee.
De gezinsvoogd kreeg [kind 2] vandaag ook niet te spreken, ze wil niet naar beneden komen. In die situatie denkt moeder (wellicht) dat de zus het probleem is en dat [eiser] wel thuis zou kunnen komen. Ze kan het echter niet overzien. De veiligheid is niet gewaarborgd. Hij laat zich niet aansturen.
Bovendien werkt moeder overdag, 36 uur per week. Ze zou geen zicht kunnen houden op de situatie en [eiser] en [kind 2] zouden overdag alleen, samen thuis zijn. Niet goed.
(…)
Afweging:
Onder deze omstandigheden is thuisplaatsing niet verantwoord. Hij laat zich niet aansturen. Moeder kan het niet aan en de veiligheid van moeder en andere gezinsleden is niet gewaarborgd. Onderzoek en behandeling is nodig. Op korte termijn kan hij naar een behandelsetting (Zetten), waar eerst onderzoek wordt gedaan.”
2.16. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo d.d.
6 augustus 2009 is het verzoek van [eiser] afgewezen tot intrekking van de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De kinderrechter heeft in haar beschikking het volgende overwogen (productie 6 bij dagvaarding):
“Met inachtneming van hetgeen blijkt uit het proces-verbaal en de telefoonmemo, is de kinderrechter van oordeel dat een thuisplaatsing niet verantwoord is. [Eiser] laat zich niet aansturen. Moeder kan de situatie thuis niet aan en de veiligheid van moeder en de andere gezinsleden is niet gewaarborgd. Onderzoek van de jeugdige is nodig en gelet op het voorgaande kan van ambulant onderzoek geen sprake zijn. Er kan op korte termijn opname volgen in een behandelinstelling. Alles in samenhang beziend, is de kinderrechter van oordeel dat de omstandigheden die op 24 juli jl. aanleiding waren om het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van de plaatsing van [eiser] in een gesloten setting toe te wijzen, ook nu nog steeds aanwezig zijn, zodat het verzoek van [eiser] zoals dat nu voorligt, moet worden afgewezen.”
2.17. [Eiser] heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 24 juli 2009, hersteld bij beschikking van
7 augustus 2009.
2.18. Op 15 september 2009 is [eiser] overgeplaatst naar het orthopedagogisch en orthopsychiatrisch centrum voor behandeling van jongeren, de O.G. Heldringstichting, hierna ‘OGHS’ te noemen, te Zetten.
2.19. Het gerechtshof Arnhem heeft bij beschikking van 6 oktober 2009 de herstelde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 24 juli 2009 bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en voor zover daarbij aan Bureau Jeugdzorg machtiging is verleend [eiser] te plaatsen in een voorziening voor gesloten jeugdzorg vanaf 27 juli 2009 tot 6 oktober 2009. Het hof heeft genoemde herstelde beschikking vernietigd, voor zover daarbij aan Bureau Jeugdzorg machtiging is verleend [eiser] te plaatsen in een voorziening voor gesloten jeugdzorg vanaf 6 oktober 2009. Het hof heeft, opnieuw beschikkend, het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [eiser] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van de 6 oktober 2009, afgewezen.
Het hof heeft onder meer het volgende overwogen (productie 12 bij dagvaarding):
“4.4 Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat bij [eiser] sprake is van opvoedings- en gedragsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren. Deze problemen komen voort uit een stoornis in het autistisch spectrum. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende gebleken dat [eiser] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
(…)
4.8 Ten overvloede merkt het hof het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat de vertegenwoordiger van de raad in eerste aanleg heeft toegezegd dat alvorens gebruik zou worden gemaakt van de machtiging tot uithuisplaatsing een gesprek met de moeder en [eiser] zou plaatsvinden. De te verlenen machtiging zou als stok achter de deur gebruikt worden en zou niet onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd, tenzij [eiser] (weer) geweld zou gebruiken. Dat dit aanvankelijk ook het standpunt van de stichting was, blijkt uit de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde brief van 22 juli 2009 van drs Buschman, gedragsdeskundige werkzaam bij de stichting. De stichting heeft de bevoegdheid een eenmaal verleende machtiging ten uitvoer te leggen. Gelet echter op het voorgaande zou het in de rede hebben gelegen en mochten de moeder en [eiser] erop vertrouwen dat in elk geval een gesprek zou plaatsvinden alvorens tot de tenuitvoerlegging van de machtiging zou worden overgegaan.”
2.20. Op 6 oktober 2009 heeft [eiser] de gesloten inrichting verlaten.
2.21. Op 10 mei 2010 heeft [eiser] zijn moeder gemachtigd om zijn procedure tegen Bureau Jeugdzorg voort te zetten.
3. De vordering van [eiser]
3.1. [Eiser] vordert een verklaring voor recht dat Bureau Jeugdzorg een onrechtmatige daad c.q. wanprestatie heeft gepleegd ten opzichte van [eiser] en dus (ook) zijn moeder. Tevens vordert hij een verklaring voor recht dat Bureau Jeugdzorg in rechte aanspreekbaar is tot schadevergoeding, nader te bepalen. Daarnaast vordert hij dat Bureau Jeugdzorg in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
3.2. [Eiser] heeft aan zijn vorderingen onder meer de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
3.3. Bureau Jeugdzorg heeft primair misbruik gemaakt van haar bevoegdheden voortvloeiend uit de voornoemde machtiging en heeft dus een onrechtmatige daad gepleegd ten opzichte van [eiser], subsidiair heeft Bureau Jeugdzorg de aan de machtiging ten grondslagliggende afspraken met [eiser] en zijn moeder geschonden, hetgeen wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van Bureau Jeugdzorg ten opzichte van [eiser] en zijn moeder met zich brengt.
3.4. Bureau Jeugdzorg en moeder hebben niet afgesproken dat de machtiging als een stok achter de deur om mee te slaan zou dienen, maar als een ulitimum remedium dat pas ingezet zou worden als de situatie thuis echt niet meer hanteerbaar zou zijn.
Het weekend voorafgaand aan de plaatsing verliep harmonieus, omdat [kind 2] dat weekend uit huis was geplaatst. Gezien de gemaakte afspraak was er geen aanleiding om
[eiser] te plaatsen in een gesloten setting. Bureau Jeugdzorg heeft die afspraak geschonden. Bureau Jeugdzorg was niet verplicht om van de afgegeven machtiging gebruik te maken. [Eiser] betwist dat er sprake was van een crisissituatie.
3.5. [Eiser] heeft Bureau Jeugdzorg verder het volgende verweten:
• De wijze waarop [eiser] is opgepakt was schrijnend.
• Er is tijdens zijn verblijf in De Sprengen en in de OGHS op geen enkele wijze rekening gehouden met de vermoedens van de stoornis in het autistisch spectrum bij [eiser].
• In De Sprengen heeft [eiser] moeten verblijven met jongens, waarvan een aantal (zeer) zware misdaden op hun kerfstok hadden.
• In de OGHS heeft [eiser] moeten verblijven met kinderen met ernstige psychische afwijkingen.
• Zijn gezinsvoogd heeft tijdens zijn verblijf in de gesloten instelling geen interesse in hem getoond.
• [Eiser] heeft tijdens zijn verblijf in De Sprengen uit frustratie zijn hand tegen de muur geslagen, waardoor hij vermoedelijk zijn middenhandsbeentje heeft gebroken. [eiser] is een talentvolle golfspeler. Het is de vraag of hij dit zal kunnen voortzetten.
• Tijdens zijn verblijf in De Sprengen zijn goederen van [eiser] gestolen.
• Door de gedwongen plaatsing heeft [eiser] een jaar VAVO misgelopen. Moeder heeft de school zelf moeten betalen. Het ging om een bedrag van € 3.150,-.
• [Eiser] zou vakantiewerk gaan doen verrichten tijdens de zomervakantie, maar heeft dit vanwege de gedwongen plaatsing niet kunnen uitvoeren. Hij is daardoor inkomsten misgelopen.
• De kinderbijslag is, tijdens de periode dat [eiser] zat opgesloten, ingehouden. [Eiser] heeft daardoor inkomsten gemist.
• De moeder heeft een forse ouderbijdrage moeten betalen voor zijn verblijf in de gesloten instelling.
• Bureau Jeugdzorg heeft noch aan [eiser] noch aan zijn moeder excuses aangeboden.
3.6. [Eiser] betwist dat productie 15 bij dagvaarding een vooraf opgestelde gespreksagenda is van het gesprek van 22 juli 2009. Alle onderwerpen zijn met
[eiser] besproken. Het is wel juist dat [eiser] op een gegeven moment uit dit gesprek is weggelopen.
3.7. De in het geding gebrachte instemmingsverklaring kan de toets der rechtmatigheid niet doorstaan, omdat de gedragswetenschapper ook betrokken was bij het indicatiebesluit.
3.8. [Eiser] betwist dat hij gedurende zijn gehele verblijf in de gesloten setting op een geldige titel heeft verbleven, omdat de machtiging uithuisplaatsing is vernietigd.
3.9. Bureau Jeugdzorg heeft geen cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof. De uitspraak van het hof dient daarom als vaststaand aangenomen te worden.
3.10. Bureau Jeugdzorg had zich moeten realiseren dat [eiser] een autist is, toen zij getracht heeft om de situatie aan [eiser] uit te leggen. Bureau Jeugdzorg wist dat [eiser] autistisch is en had om die reden niet moeten overgaan tot het plaatsen van [eiser] in een JJI. De plaatsing op een instelling als Karakter had veel meer voor de hand gelegen.
4. Het verweer van Bureau Jeugdzorg
4.1. Bureau Jeugdzorg heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering dan wel tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.2. Bureau Jeugdzorg heeft onder meer de volgende stellingen aan haar verweer ten grondslag gelegd.
4.3. [Eiser] is [2010] meerderjarig geworden. Moeder is om die reden niet langer ontvankelijk in haar vorderingen.
4.4. De als productie 15 bij dagvaarding gevoegde brief van Buschman d.d.
22 juli 2009, is een vooraf opgestelde gespreksagenda van het gesprek op 22 juli 2009. Nadat [eiser] was weggelopen uit het gesprek, heeft Buschman deze agenda in tweevoud aan moeder gegeven, één voor haarzelf en één voor [eiser].
4.5. Bureau Jeugdzorg betwist dat zij onrechtmatig jegens [eiser] en/of moeder gehandeld heeft. Tevens betwist zij dat er sprake is geweest van wanprestatie.
4.6. Bureau Jeugdzorg heeft gebruik gemaakt van een machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, die door de kinderrechter is getoetst en verleend. Met het afgeven van een machtiging was Bureau Jeugdzorg bevoegd om [eiser] gesloten te plaatsen.
4.7. Bureau Jeugdzorg betwist dat de machtiging gebruikt zou worden ‘als stok achter de deur’. Bureau Jeugdzorg achtte het door middel van gesprekken proberen om omkering te laten plaatsvinden, zodat uithuisplaatsing niet nodig zou zijn, een gepasseerd station.
[Eiser] had immers tijdens het gesprek van 22 juli 2009 met Bureau Jeugdzorg te kennen gegeven dat er veel geweld zou komen als hij uit huis zou moeten en is toen uit dat gesprek weggelopen. Bureau Jeugdzorg heeft toen met spoed, omdat voor de veiligheid van [kind 2] en moeder werd gevreesd, een verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming gedaan tot een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdzorg.
4.8. Bureau Jeugdzorg heeft zorgvuldig gehandeld. Het was noodzakelijk dat
[eiser] in een gesloten setting werd geplaatst.
4.9. Bureau Jeugdzorg is het niet eens met de overweging ten overvloede van het hof. Bureau Jeugdzorg betwist dat aan deze overweging gezag van gewijsde toekomt.
4.10. Bureau Jeugdzorg acht de klacht van [eiser] over de rechtsgeldigheid van de instemmingsverklaring in deze procedure niet op zijn plaats. Dit punt had [eiser] naar voren kunnen brengen in de procedure bij de kinderrechter waarbij het verzoek om (verlenging) van de machtiging gesloten jeugdzorg werd behandeld. Dat heeft hij niet gedaan. Ook bij het hof heeft dit punt niet gespeeld. De instemmingsverklaring kan derhalve wel degelijk de toets der rechtmatigheid doorstaan.
4.11. Bureau Jeugdzorg heeft aan [eiser] en moeder uitleg gegeven over uithuisplaatsing in gesloten setting. Omdat er een wachtlijst bestond voor plaatsing bij OGHS, werd [eiser] in De Sprengen geplaatst. In de overgangsbepaling bij de Wjz is bepaald, dat jeugdigen voor wie door de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdzorg wordt afgegeven tot 1 januari 2010 nog in een JJI konden worden geplaatst. Bij plaatsing in een JJI was op deze jeugdigen, net als de jeugdigen die daar op strafrechtelijke titel zaten, het regime zoals bepaald in de Beginselenwet JJI van toepassing.
De kinderrechter heeft in haar beschikking van 24 juli 2009 bepaald dat het
Bureau Jeugdzorg vrijstond om de machtiging in een JJI ten uitvoer te doen leggen.
4.12. Bureau Jeugdzorg is afhankelijk van het beschikbare aanbod. Het was in dit geval geen optie om op een beschikbare plaats te wachten in de gewenste instelling.
4.13. Naar het oordeel van de afdeling Ambulant van Bureau Jeugdzorg, alsook van de Raad voor kinderbescherming was er sprake van een crisissituatie.
4.14. Bureau Jeugdzorg betwist gemotiveerd dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de wijze waarop zij [eiser] thuis heeft opgehaald voor de gesloten plaatsing in
De Sprengen. Moeder vond het noodzakelijk dat bij de uithuisplaatsing van [eiser] politieassistentie aanwezig was.
4.15. Bureau Jeugdzorg kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het regime dat binnen De Sprengen wordt gevoerd.
4.16. Door zijn eigen houding heeft [eiser] mogelijk het idee dat hij onvoldoende uitleg heeft gekregen over de redenen voor de gesloten plaatsing. Bureau Jeugdzorg heeft er alles aan gedaan om [eiser] en zijn moeder zo goed mogelijk te informeren.
4.17. Bureau Jeugdzorg betwist dat [eiser] zijn middenhandsbeentje in De Sprengen heeft gebroken. Voorts betwist zij het causale verband tussen de plaatsing en mogelijk letsel. [Eiser] heeft zelf met zijn hand tegen een muur geslagen.
4.18. Bureau Jeugdzorg betwist dat zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] geleden zou hebben door diefstal van zijn goederen in De Sprengen.
4.19. Bureau Jeugdzorg betwist dat zij aansprakelijk is voor het feit dat [eiser] mogelijk een jaar VAVO heeft gemist.
4.20. Bureau Jeugdzorg betwist dat zij aansprakelijk is voor misgelopen inkomsten van [eiser], omdat hij door de plaatsing geen vakantiewerk kon verrichten.
4.21. Kinderbijslag is primair een compensatie voor uitgaven van het betrokken kind. Tijdens de plaatsing zijn deze kosten er niet. De procedure werd door moeder namens
[eiser] gevoerd. Als moeder de procedure zelfstandig zou voeren, ontbreekt de causaliteit.
4.22. Bureau Jeugdzorg betwist dat zij aansprakelijk is voor het feit dat moeder een ouderbijdrage heeft moeten voldoen voor de plaatsing.
5. De beoordel
ing van het geschil en de motivering van de beslissing
5.1. [2010] is [eiser] meerderjarig geworden. Op het pleidooi heeft de raadsman van [eiser] om die reden naar voren gebracht dat hij thans niet alleen voor [eiser] op eigen naam de procedure voert, maar ook namens moeder.
Moeder trad namens [eiser] op als wettelijk vertegenwoordigster van [eiser]. Blijkens de in de dagvaarding genoemde partijen trad moeder niet op eigen titel op. Moeder had zich in deze procedure kunnen voegen ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar heeft dat niet op de juiste wijze gedaan. Artikel 218 Rv bepaalt immers dat een dergelijke vordering tot voeging ingesteld wordt bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het onderhavige geding genomen wordt. [Eiser] is dus procespartij en moeder niet.
5.2. [Eiser] vordert een verklaring voor recht dat Bureau Jeugdzorg een onrechtmatige daad c.q. wanprestatie heeft gepleegd ten opzichte van hem.
Bij sub 2 van repliek heeft [eiser] aangevoerd dat Bureau Jeugdzorg met
moeder had afgesproken dat de machtiging tot gesloten plaatsing pas zou worden ingezet, als de situatie thuis niet meer hanteerbaar zou zijn.
Volgens [eiser] was de situatie op maandag 27 juli 2009, de dag waarop hij uit huis werd gehaald, wel hanteerbaar, omdat het weekend daaraan voorafgaand harmonieus was verlopen, omdat [kind 2] dat weekend uit huis was geplaatst. Kennelijk doet [eiser] beroep op een normschending.
5.3. Bureau Jeugdzorg heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie thuis niet meer hanteerbaar was en is om die reden overgegaan tot plaatsing van [eiser] in een gesloten accommodatie.
5.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bureau Jeugdzorg zich niet schuldig gemaakt aan een normschending. De reden van het verzoek aan de kinderrechter in de rechtbank Almelo van Bureau Jeugdzorg op donderdag 23 juli 2009 om een machtiging tot gesloten plaatsing af te geven, was juist gelegen in de omstandigheid dat de situatie bij
[eiser] thuis op dat moment volgens Bureau Jeugdzorg onhoudbaar was geworden.
Op woensdag 22 juli 2009 heeft Buschman voor de laatste maal getracht om in een gesprek met [eiser] in overleg met hem tot een vrijwillige uithuisplaatsing te komen, maar dat is toen niet gelukt, omdat [eiser] tijdens dat gesprek is weggelopen. Partijen waren het erover eens dat [eiser] uit huis geplaatst zou gaan worden. Buschman heeft immers in zijn notitie van 22 juli 2009 genoteerd dat de gezinsleden ieder een eigen plek zouden krijgen. In sub 5 bij antwoord heeft [eiser] gesteld dat deze boodschap van Buschman duidelijk was. Ook voor moeder was het duidelijk dat [eiser] uit huis geplaatst zou gaan worden. Immers in overleg met haar en op haar aandringen was er politieassistentie aanwezig, toen [eiser] op maandag 27 juli 2009 van huis werd opgehaald.
5.5. Bureau Jeugdzorg is nadat [eiser] op woensdag 22 juli 2009 was weggelopen uit het gesprek met Buschman, aan de slag gegaan met de uithuisplaatsing van [eiser]. Dit blijkt uit de mededeling van mevrouw Dijkstra van Bureau Jeugdzorg op vrijdag 24 juli 2009 tijdens de zitting waarop het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing werd behandeld. Zij deelde immers toen mede dat Bureau Jeugdzorg voor een behandeling van [eiser] ging en dat zij die dag daarvoor al bezig was geweest met aanmelden. Dat er toen sprake was van een crisissituatie werd bevestigd door de kinderrechter in haar beschikking van 24 juli 2009 en door de Raad voor de Kinderbescherming in haar rapport van 5 augustus 2009.
Het gerechtshof Arnhem heeft bij beschikking van 6 oktober 2009 de herstelde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 24 juli 2009 bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en voor zover daarbij aan Bureau Jeugdzorg machtiging is verleend [eiser] te plaatsen in een voorziening voor gesloten jeugdzorg vanaf 27 juli 2009 tot 6 oktober 2009. Ook het Hof was derhalve van oordeel dat
[eiser] op rechtmatige gronden uit huis is geplaatst. Overweging 4.8. van de beschikking van het hof d.d. 6 oktober 2009 is een overweging ten overvloede en de rechtbank acht zich om die reden in deze procedure niet gebonden aan die overweging.
5.6. Dat het weekend van 25 en 26 juli 2009 harmonieus bij [eiser] thuis was verlopen, was derhalve niet maatgevend, omdat de beslissing tot uithuisplaatsing van
[eiser] naar een gesloten setting al in de week voorafgaand aan dat weekend was genomen.
5.7. [Eiser] heeft Bureau Jeugdzorg verweten dat het schrijnend was, de wijze waarop [eiser] is opgehaald. Het is inderdaad ongelukkig te noemen dat
[eiser] in zijn zwembroek is meegenomen. Het is de vraag of Bureau Jeugdzorg daar schuldig aan is, omdat [eiser] de deur had dichtgetrokken, op dat moment geen sleutel had en er verder niemand thuis was. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat [eiser] hierdoor schade heeft geleden. [Eiser] heeft daar niets over gesteld.
5.8. Dat volgens [eiser] gedurende zijn verblijf in de Sprengen en in de OGHS op geen enkele wijze rekening is gehouden met de vermoedens van de stoornis in het autistisch spectrum bij [eiser], kan Bureau Jeugdzorg niet worden aangerekend, als dat al zou komen vast te staan dat daar op geen enkele wijze mee is rekening gehouden. Bureau Jeugdzorg heeft dit vermoeden kenbaar gemaakt bij de Sprengen en de OGHS. Het is dan aan de Sprengen en de OGHS om daar op een verantwoorde manier mee om te gaan. Het is de rechtbank in deze procedure niet gebleken dat de Sprengen en de OGHS daar op onverantwoorde wijze mee zijn omgegaan. Bovendien dient [eiser] zich daarbij te realiseren dat tijdens zijn verblijf aldaar op hem, net als op de jeugdigen die daar op strafrechtelijke titel zaten, het regime zoals bepaald in de Beginselenwet JJI van toepassing was.
5.9. Omdat er een wachtlijst bestond voor plaatsing in de OGHS en er om die reden op maandag 27 juli 2009 geen plaats was voor [eiser] in de OGHS, was Bureau Jeugdzorg genoodzaakt om [eiser] in de Sprengen te plaatsen. Een dergelijke handelwijze stond destijds zo vastgelegd in de Wjz en was dus niet onrechtmatig.
5.10. Ook de plaatsing in de OGHS was niet onrechtmatig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bureau Jeugdzorg immers rechtmatig gehandeld door gebruik te maken van de machtiging tot plaatsing van [eiser] in gesloten setting, die door de kinderrechter in de rechtbank Almelo was verleend en door het gerechtshof Arnhem voor de periode van 27 juli 2009 tot 6 oktober 2009 is bekrachtigd.
5.11. [Eiser] heeft gesteld dat zijn gezinsvoogd tijdens zijn verblijf in de gesloten instelling geen interesse heeft getoond. Bureau Jeugdzorg heeft dit gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] nagelaten te stellen, welke schade hij hierdoor geleden heeft. Het had op de weg van [eiser] gelegen om in ieder geval begin van bewijs van schade te stellen.
5.12. Dat [eiser] zijn hand tegen een muur heeft geslagen tijdens zijn uithuisplaatsing, kan niet worden toegerekend aan Bureau Jeugdzorg. Daarvoor heeft
[eiser] onvoldoende gesteld.
5.13. Dat er tijdens zijn verblijf goederen zijn ontvreemd van [eiser] kan niet aan Bureau Jeugdzorg worden toegerekend. Bureau Jeugdzorg had daar geen enkele invloed op.
5.14. Naar het oordeel van de rechtbank was de uithuisplaatsing van [eiser] niet onrechtmatig. Dat [eiser] daardoor mogelijk een jaar VOVO is misgelopen, kan derhalve niet aan Bureau Jeugdzorg worden toegerekend. [Eiser] heeft bovendien onvoldoende gesteld om dat causale verband aan te nemen.
5.15. [Eiser] heeft gesteld dat hij door de gedwongen plaatsing inkomsten is misgelopen. Zoals reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de plaatsing niet onrechtmatig was. Deze mogelijke schade komt dan ook niet voor rekening van
Bureau Jeugdzorg. Bovendien heeft [eiser] hieromtrent onvoldoende gesteld. Het had op zijn weg gelegen om te stellen om welke werkzaamheden het ging, bij welk bedrijf en wanneer hij deze werkzaamheden zou gaan uitvoeren.
5.16. Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd over de kinderbijslag, de ouderbijdrage en de niet aangeboden excuses, leidt ook niet tot de conclusie, dat mogelijke schade die daaruit is voortgekomen, voor rekening van Bureau Jeugdzorg komt, omdat de rechtbank van oordeel is, dat Bureau Jeugdzorg rechtmatig gebruik heeft gemaakt van de door de kinderrechter in de rechtbank Almelo verleende machtiging.
5.17. [Eiser] heeft ook aangevoerd dat er sprake zou zijn geweest van wanprestatie. [Eiser] heeft daarmee een beroep gedaan op artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit artikel staat dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade te vergoeden, die hij daardoor lijdt, tenzij deze tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Blijkens artikel 6:1 BW kunnen verbintenissen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit. De verbintenis waar [eiser] op doelt – de door hem gestelde afspraak met Bureau Jeugdzorg dat de machtiging pas zou worden ingezet als de situatie thuis echt niet meer hanteerbaar zou zijn – is naar het oordeel van de rechtbank geen verbintenis, die uit de wet voortvloeit. Nog daargelaten, dat niet vast staat dat partijen een dergelijke verbintenis zijn aangegaan. Nu het in casu geen verbintenis is, die voortvloeit uit de wet, kan [eiser] geen beroep doen op artikel 6:74 BW.
5.18. Bureau Jeugdzorg heeft geconcludeerd tot veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten van het geding niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
5.19. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat Bureau Jeugdzorg niet onrechtmatig gehandeld heeft jegens [eiser], noch dat er sprake is geweest van wanprestatie. Bureau Jeugdzorg is dan ook niet aansprakelijk voor de door [eiser] gestelde schade. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiser] afwijzen en [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure. De rechtbank begroot deze kosten als volgt:
verschotten:
griffierecht: € 263,-
kosten advocaat:
conclusie van antwoord: 1 punt
conclusie van dupliek: 1 punt
pleidooi: 2 punten +
totaal: 4 punten x € 452,- = € 1.808,-
Voorts zal de rechtbank de door Bureau Jeugdzorg gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten toewijzen, voor het geval [eiser] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de proceskosten aan Bureau Jeugdzorg heeft voldaan.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. Wijst de vorderingen af.
6.2. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bureau Jeugdzorg begroot op € 263,- aan verschotten en € 1.808,- aan kosten advocaat, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [eiser] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
6.3. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de mrs. Margadant, Koopmans en Groener en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 8 december 2010.?