RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 109117 / HA ZA 10-130
datum vonnis: 8 december 2010 (eg)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. B. Bentem te Enschede,
de stichting
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
verder te noemen Bureau Jeugdzorg,
advocaat: mr. R. Kroon te Almelo.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek
Op 8 november 2010 vond het pleidooi plaats. Door partijen zijn pleitnota’s overgelegd. Van hetgeen verder is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
In deze zaak staat het navolgende vast.
1.1 Bij beschikking van de kantonrechter te Helmond d.d. 17 december 1998 is Bureau Jeugdzorg benoemd tot voogdes over [eiseres]. De voogdij is beëindigd op 24 april 2003 in verband met de meerderjarigheid van [eiseres]. Tussentijds is de voogdij overgedragen aan Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel.
1.2 Gedurende de voogdij heeft [eiseres] op verschillende adressen bij diverse personen gewoond. De moeder van [eiseres] is [datum] 1998 overleden. [eiseres] woonde toen bij haar zus [N]. Na een tijd opgenomen te zijn geweest in een crisisopvang in Veldhoven woonde zij bij haar zus [S] in [woonplaats]). Daar is [eiseres] weggelopen, waarna zij onderdak vond in het gezin van haar vriend. Vervolgens is zij na een jaar gaan wonen bij een familie in [woonplaats], waar zij gedurende het verdere verloop van de voogdij heeft gewoond.
1.3 In 2004 heeft [eiseres] een klacht ingediend bij Bureau Jeugdzorg. Haar klachten zijn op 12 oktober 2004 besproken. Bureau Jeugdzorg heeft van die bespreking een verslag gemaakt en dat neergelegd in een brief van 25 november 2004 aan [eiseres].
Standpunten van partijen
2.1 [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat Bureau Jeugdzorg jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dan wel wanprestatie omdat zij haar in haar jeugdjaren in de steek heeft gelaten, haar heeft laten zwerven, kortom haar heeft laten scheefgroeien zonder te voorzien in een adequate verzorging en opvoeding.
2.2 Zij onderbouwt haar stelling met de navolgende verwijten.
• De voogd heeft onvoldoende toezicht uitgeoefend over het wel en wee van [eiseres].
• De voogd heeft onvoldoende contact met [eiseres] onderhouden.
• Als er gesprekken waren met de voogd, dan zijn daarvan geen verslagen gemaakt, althans die werden niet aan [eiseres] kenbaar gemaakt.
• Aan [eiseres] is niet kenbaar gemaakt dat haar mening in verslagen van haar als pupil is meegewogen, laat staan dat naar de mening van [eiseres] is gevraagd.
• Er is onvoldoende financiële ondersteuning van [eiseres] geweest.
• Er is onvoldoende begeleiding geweest bij de persoonsontwikkeling van [eiseres].
• Er is onvoldoende begeleiding geweest na het einde van de voogdijmaatregel.
• Er is gedurende lange periodes onduidelijk geweest wie nu eigenlijk de voogd (in persoon) van [eiseres] was.
• Door al het voornoemde is niet alleen veel onduidelijk en onzeker geweest in de jeugdjaren van [eiseres], maar heeft al die onduidelijkheid en onzekerheid invloed gehad op haar geestelijke gemoedstoestand en daarmee haar persoonsontwikkeling. [eiseres] heeft in haar jeugdjaren in onstabiele omgevingen gewoond en geleefd. De gevolgen van die instabiele omgevingen en invloeden zijn het volgen van meerdere jaren therapie, de begeleiding van psychologen op school en van Mediant en het gebruik van antidepressiva. Deze gegevens zijn niet beschreven, althans dat is [eiseres] niet bekend, in de dossiers van Bureau Jeugdzorg, maar zullen zo nodig in het geding worden gebracht.
• Ten slotte heeft de voogd geen vervolg gegeven aan de ontwikkeling van [eiseres] naar zelfstandigheid. Er is niet toegewerkt naar verdere verzelfstandiging, er is geen begeleiding en ook geen nabegeleiding gegeven tot het zelfstandig kunnen voeren van haar leven. Van het ene op het andere moment was [eiseres] meerderjarig en dat was het dan.
2.3 Ter onderbouwing daarvan stelt [eiseres] dat er steeds andere voogden kwamen. Op financiëel gebied heeft Bureau Jeugdzorg nagelaten een halfwezenuitkering aan te vragen.
3.1 Bureau Jeugdzorg voert verweer. Vooreerst kan van toerekenbaar tekortschieten geen sprake zijn omdat Bureau Jeugdzorg in deze uitvoering heeft gegeven aan haar wettelijke verplichting. Van een verbintenis jegens [eiseres] was geen sprake. Voorzover er al sprake zou zijn van een verbintenis dan nog heeft [eiseres] nagelaten te onderbouwen dat de tekortkomingen Bureau Jeugdzorg kunnen worden toegerekend. Bovendien bestaat de verplichting tot schadevergoeding eerst indien de schuldenaar in verzuim verkeert. Daarvan is sprake indien de schuldenaar in gebreke is gesteld.
3.2 Ten aanzien van de gestelde onrechtmatige daad voert Bureau Jeugdzorg eveneens verweer. Zij betwist de gestelde verwijten. Samengevat betoogt Bureau Jeugdzorg dat de verwijten op zich te vaag zijn om adequaat gedetailleerd verweer daartegen te voeren. Verder heeft Bureau Jeugdzorg gedaan wat binnen haar wettelijke taakstelling valt en binnen de aard van de voogdij. [eiseres] woonde in het kader van de voogdij bij derden. Eventuele financiële bijdragen zouden ook aan die verzorgers toekomen en niet aan [eiseres] zelf.
3.3 [eiseres] heeft nagelaten te onderbouwen wat de gevolgen van het handelen of nalaten van Bureau Jeugdzorg zijn geweest. In ieder geval ontbreekt het causale verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde gevolgen. Als er al sprake zou zijn van onrechtmatig handelen aan de kant van Bureau Jeugdzorg, dan nog is daardoor geen schade ontstaan aan de zijde van [eiseres].
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
4.1 Alvorens het onderhavige geschil te beoordelen op zijn juridische merites wenst de rechtbank op te merken dat zij onder de indruk is van hetgeen [eiseres] in een persoonlijk betoog aan het einde van de zitting op 8 november 2010 over haar voogdijperiode heeft verteld. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan dat betoog, doch de vraag thans is of de problemen die zij toen ondervond, en wellicht nog ondervindt, het gevolg zijn van wanprestatie of onrechtmatige daad aan de zijde van Bureau Jeugdzorg.
4.2 Van een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (BW) kan geen sprake zijn nu tussen partijen een contractuele relatie ontbrak. Uit het wettelijk kader zoals [eiseres] dat schetst in de dagvaarding blijkt dat ook zij ervan uitgaat dat Bureau Jeugdzorg haar taak als voogdij-instelling heeft uitgevoerd op basis van wettelijke voorschriften. Ook Bureau Jeugdzorg stelt dit uitdrukkelijk, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
4.3 Voor een aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 e.v. BW moet aan een vijftal eisen worden voldaan. Er moet sprake zijn van een onrechtmatige daad die aan de pleger kan worden toegerekend. Er moet schade zijn geleden en er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de onrechtmatige daad en de schade. Ten slotte moet de geschonden norm dienen tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden, het zogenaamde relativiteitsvereiste.
4.4 De rechtbank constateert dat verwijten die [eiseres] maakt richting Bureau Jeugdzorg, veelal vaag zijn geformuleerd. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om, vooral na de betwisting door Bureau Jeugdzorg, nader op basis van concreet te stellen feiten en omstandigheden uiteen te zetten wanneer, hoe en op welke punten Bureau Jeugdzorg in gebreke is gebleven in de begeleiding van [eiseres]. Wat had zij in concrete situaties moeten doen, wat was er redelijkerwijze van haar te verwachten.
4.5 Ook het aspect van de toerekenbaarheid blijft onderbelicht in het door [eiseres] gestelde. Bureau Jeugdzorg voert als verweer aan dat [eiseres] niet bij haar onderdak had, doch bij derden die de dagelijkse zorg over [eiseres] hadden. Van deze derden heeft Bureau Jeugdzorg nimmer klachten ontvangen over de gang van zaken en de problematiek waarmee [eiseres] werd geconfronteerd. Deze stelling van Bureau Jeugdzorg wordt door [eiseres] niet betwist. De verwijten van financiële aard zoals de pleegvergoeding, het wezengeld en dergelijke raken niet [eiseres] doch haar verzorgers indertijd. Dat die uitkeringen niet hoger waren, is ook geen verwijt dat Bureau Jeugdzorg raakt. Tegenover de betwisting van Bureau Jeugdzorg blijft [eiseres] haar algemene stellingen herhalen.
4.6 Artikel 6:162 BW gaat ervan uit dat er schade moet zijn geleden. Bureau Jeugdzorg heeft die schade betwist. [eiseres] stelt in de dagvaarding dat zij materiële en immateriële schade heeft geleden. Als voorbeeld voor de materiële schade noemt zij de misgelopen halfwezenuitkering, doch zij wil haar schade daartoe niet beperken. Ten aanzien van laatstbedoelde uitkering acht de rechtbank genoegzaam aangetoond dat Bureau Jeugdzorg geen uitkering kon aanvragen, alleen al omdat die uitkering slechts kan worden aangevraagd door een nabestaande tot wier of wiens huishouding de halfwees behoort. De uitkering komt bovendien niet toe aan de halfwees zelf, doch aan de verzorger. Voor het overige is er geen onderbouwing gegeven voor de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade stelt [eiseres] dat zij als gevolg van het handelen of nalaten van Bureau Jeugdzorg veel problemen heeft ondervonden zoals hierboven onder 2.2. omschreven. De aldus gestelde causaliteit is door Bureau Jeugdzorg gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft geen stukken ter zake overgelegd.
4.7 Als tegenover de betwisting van de schade door Bureau Jeugdzorg [eiseres] zou slagen haar immateriële schade aan te tonen, blijft het de vraag of er een causaal verband bestaat tussen die schade en de gestelde onrechtmatige daad. Door Bureau Jeugdzorg is de causaliteit betwist; door [eiseres] is ter onderbouwing van de causaliteit niets nader aangevoerd. Door [eiseres] is aangevoerd, althans zo begrijpt de Rechtbank haar, dat het vraagstuk van schade en causaliteit thuishoort in de schadestaatprocedure. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt niet juist is. Het bestaan van schade moet immers reeds in dit geding aannemelijk worden gemaakt.
4.8 Met betrekking tot de relativiteit is door [eiseres] niets aangevoerd.
4.9 De rechtbank kan op grond van voormelde overwegingen niet anders dan tot het oordeel komen dat de vordering van [eiseres] voor zover gebaseerd op de grondslagen van de onrechtmatige daad onvoldoende onderbouwd is en daarom ook moet worden afgewezen.
4.10 Bureau Jeugdzorg concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure. Nu [eiseres] in het ongelijk wordt gesteld, dient zij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De rechtbank begroot deze kosten als volgt:
verschotten (griffierecht) € 263,--
advocaatkosten 4 punten ad € 452,-- € 1.808,--
I wijst de vorderingen af.
II Veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bureau Jeugdzorg begroot op € 263,-- aan verschotten en € 1.808,--aan advocaatkosten.
III Verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Groener, Koopmans en Margadant en is op
8 december 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.