RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 116593 / KG ZA 10-306
datum vonnis: 24 december 2010 (gww)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats]
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. A.J.A. Assink te Enschede.
[eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 17 december 2010. Ter zitting zijn verschenen: [eiseres], vergezeld door mr. Ten Brummelhuis en [gedaagde], vergezeld door mr. Assink. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
De feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. In het kader van deze relatie hebben partijen op 31 mei 2000 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is op
13 maart 2009 beëindigd door de feitelijke verbreking van de samenleving.
Tot de tussen partijen thans nog bestaande eenvoudige gemeenschap, behoort een woning aan de [adres] te [woonplaats] Op dit moment woont [gedaagde] in die woning.
De vordering van [eiseres] en haar onderbouwing daarvan
2. Bij dagvaarding vordert [eiseres] – kort gezegd – de ontruiming van [gedaagde] uit de woning aan de [adres] te [woonplaats], binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans voor 1 januari 2011, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.1 [eiseres] stelt daartoe dat partijen niet in staat zijn gebleken om de afwikkeling van de beëindiging van hun samenleving in onderling overleg te regelen. Inmiddels is een bodemprocedure daartoe aanhangig gemaakt. Ten aanzien van een groot deel van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap hebben partijen echter, in het bijzijn van hun (toenmalige) raadslieden mr. Ten Brummelhuis en mr. Schepers, overeenstemming bereikt. Dat is ook vastgelegd in een gespreksverslag van voornoemde bespreking.
2.2 Volgens [eiseres] staat vast dat partijen ten aanzien van de gezamenlijke woning hebben afgesproken dat deze aan [eiseres] zal worden overgedragen met ingang van een zo spoedig mogelijke datum, maar uiterlijk op 1 januari 2011. Voor zover de overdracht na
1 september 2010 plaats zou vinden, zou [gedaagde] aan [eiseres] een vergoeding betalen voor elke maand dat [eiseres] genoodzaakt zou zijn om andere woonruimte te betrekken.
2.3 Thans is [gedaagde] weigerachtig om de woning te verlaten. Ten onrechte, aldus [eiseres] omdat er nu eenmaal wel overeenstemming is bereikt over de woning. [eiseres] wenst dan ook nakoming van de ter zake gemaakte afspraken. Daarbij heeft zij ook een spoedeisend belang, nu haar huidige huurovereenkomst eindigt op 15 januari 2011 en zij voordien dus andere woonruimte zal moeten hebben betrokken.
Het verweer van [gedaagde]
3. [gedaagde] voert verweer, concludeert tot afwijzing van de vordering en stelt daartoe het navolgende.
3.1 [gedaagde] betwist dat het zogenaamde viergesprek van 14 juni 2010 heeft geleid tot een overeenkomst tussen partijen. Het viergesprek heeft in totaal 7 uur geduurd. Tijdens de bespreking en ook na afloop van de bespreking heeft [gedaagde] zich hierover beklaagd en gesteld dat het allemaal niet was verlopen zoals hij wilde. [eiseres] kon er niet op vertrouwen dat hetgeen tijdens de bespreking is besproken, ook daadwerkelijk de wil van [gedaagde] betrof. Bovendien kon [eiseres] dit afleiden uit hetgeen nadien is voorgevallen. De huidige raadsman van [gedaagde] heeft immers in augustus 2010 bericht dat alle voorstellen van [gedaagde] waren ingetrokken. Dat geldt nog steeds, volgens [gedaagde].
3.2 Voorts moet het volgens [gedaagde] zowel voor partijen als voor de (toenmalige) raadslieden duidelijk zijn geweest dat er nog geen overeenstemming was bereikt. Het is immers een algemeen gebruik (ook in de mediationpraktijk) dat er pas overeenstemming wordt bereikt als over alle punten overeenstemming is bereikt en een handtekening is geplaatst. Die situatie doet zich hier niet voor. Er moet immers tussen partijen nog worden gesproken over de verdeling van een woning in Zweden, diverse verrekenposten, verzekeringspolissen, de inboedel en het ouderschapsplan. Daarom kan van een onderdeel waarover wel overeenstemming zou zijn bereikt, in rechte geen nakoming worden gevorderd.
3.3 Ten slotte betwist [gedaagde] het gestelde spoedeisend belang aan de zijde van [eiseres]. [eiseres] heeft geen bewijs bijgebracht van haar stelling dat haar huidige huurovereenkomst eindigt op 15 januari 2011. De huurovereenkomst zou wellicht nog verlengd kunnen worden, aldus [gedaagde]. En bovendien had [eiseres] in een eerder stadium maatregelen kunnen nemen, nu zij al vanaf de zomer van 2010 wist dat [gedaagde] zijn voorstellen had ingetrokken en er opnieuw discussie ontstond over de verdeling van hun eenvoudige gemeenschap, waaronder de woning.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
4. Door met bescheiden onderbouwd te stellen dat zij per 15 januari 2011 om moet zien naar vervangende woonruimte, heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening. Daaraan doet niet af dat [eiseres] wellicht in een eerder stadium maatregelen had kunnen nemen. Een spoedeisend belang wordt immers ‘ex nunc’ beoordeeld en niet ‘ex tunc’. Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan een materiële beoordeling van het geschil. De vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Daartoe geldt het navolgende.
4.1 Vooropgesteld zij dat van enige overeenstemming tussen partijen, niet is gebleken. Dat blijkt alleen al uit het feit dat [eiseres] een bodemprocedure is gestart, teneinde in die procedure tot een definitieve verdeling van de gemeenschap van partijen te (doen) bewerkstelligen. In dat kader dient de voorzieningenrechter thans te oordelen over het gebruik van de woning. Weliswaar vordert [eiseres] niet zozeer dat de woning aan haar wordt toegescheiden, maar haar stellingen zijn wel gegrond op die gedachte. De gevorderde ontruiming ligt immers in het verlengde van de stelling van [eiseres] dat partijen overeenstemming hadden c.q. hebben bereikt over de verdeling van de gemeenschappelijke woning. Dat is een misvatting, naar het oordeel van de voorzieningenrechter.
4.2 In de eerste plaats is onvoldoende aannemelijk geworden dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van de woning, in die zin dat boven redelijke twijfel is verheven dat de rechter in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat de woning aan [eiseres] moet worden toegescheiden. Het kan zo zijn dat één en ander is vastgelegd in een (niet in het geding gebracht) gespreksverslag, maar een gespreksverslag als zodanig kan niet zonder meer worden aangemerkt als een overeenkomst waarvan nakoming kan worden gevorderd, nog daargelaten dat het gespreksverslag kennelijk niet is geaccordeerd door [gedaagde]. Dat partijen voor het overige geen allesomvattende overeenkomst hebben gesloten, staat vast en blijkt zowel uit hetgeen [gedaagde] daarover ter terechtzitting heeft gesteld, als ook uit de door [eiseres] uitgebrachte dagvaarding in de bodemprocedure waarin uitvoerig wordt opgesomd welke bestanddelen uit de gemeenschap tussen partijen nog verdeeld moeten worden.
4.3 In de tweede plaats luidt een algemeen beginsel (zowel in de mediationpraktijk als in de reguliere rechtspraktijk) dat pas overeenstemming wordt bereikt als over alle punten overeenstemming is bereikt en een handtekening is geplaatst. Daaruit volgt dat van één onderdeel in een groter geheel waarover in het kader van onderhandelingen wel overeenstemming zou zijn bereikt, niet met succes nakoming kan worden gevorderd. Dat geldt ook voor een vordering die niet zozeer op nakoming ziet, maar wel door die gedachte is ingegeven, zoals de onderhavige ontruimingsvordering.
4.4 In hetgeen [eiseres] heeft gesteld over het feit dat zij begin 2011 haar huidige woning moet verlaten, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om van het hiervoor genoemde beginsel af te wijken. [eiseres] mocht er, gelet op hetgeen ná het viergesprek is voorgevallen, niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij zonder slag of stoot de woning zou kunnen betrekken. Dat zij één en ander kennelijk aan heeft laten komen op het instellen van de onderhavige vordering, kan thans niet aan [gedaagde] worden tegengeworpen.
4.5 Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Daarbij zij nog opgemerkt dat het procederen van [eiseres] op toevoeging, althans haar aanvraag daartoe, gelet op de blijkens de dagvaarding in de bodemprocedure nog te verdelen boedelbestanddelen (vakantiewoning in Zweden, verzekeringspolissen, beleggingspolissen, spaartegoeden, aandelen, dure horloges etc.) verbazing wekt.
I. wijst de vorderingen af.
II. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.