ECLI:NL:RBALM:2011:BP0801

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116849 / KG ZA 10-31
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van executie van ontruimingsvonnis in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 13 januari 2011 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die sinds 1982 een pand huurt van gedaagde, vorderde om de executie van een ontruimingsvonnis te schorsen. Dit ontruimingsvonnis was eerder door de kantonrechter te Almelo uitgesproken op 16 februari 2010, waarbij de huurovereenkomst tussen partijen was ontbonden. Eiser had tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Gedaagde had in mei 2010 aangegeven de executie van het ontruimingsvonnis op te schorten in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, maar kondigde aan de executie opnieuw te willen starten. Eiser stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening, omdat hij het pand zowel als woning als voor zijn taxibedrijf gebruikte. Gedaagde betwistte dit en stelde dat eiser het pand inmiddels had verlaten en geen spoedeisend belang meer had.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor schorsing van de executie van een vonnis slechts plaats is indien de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen wezenlijke wijzigingen in de feitelijke situatie waren die gedaagde zouden rechtvaardigen om de executie te hervatten. De afspraak tussen partijen dat gedaagde de executie zou schorsen totdat het gerechtshof had beslist, werd door de voorzieningenrechter als bindend beschouwd. De vorderingen van eiser werden toegewezen, met een aangepaste dwangsom van € 500,-- per dag, tot een maximum van € 50.000,--. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 116849 / KG ZA 10-318
datum vonnis: 13 januari 2011 (j.v.r.)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat: mr. S.A. van Snippenburg te Malden,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat: mr. H.J.G.M. te Woerd te Almelo.
Het procesverloop
Eiser heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
Op 31 december 2010 en 4 januari 2011 zijn verschillende producties van eiser ter griffie ingekomen.
Gedaagde heeft op 3 januari 2011 diverse producties in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 6 januari 2011. Ter zitting zijn verschenen: eiser, bijgestaan door mr. Snippenburg, en gedaagde, bijgestaan door mr. Te Woerd. De standpunten zijn toegelicht en mr. Snippenburg en mr. Te Woerd hebben pleitnotities gehanteerd.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- Eiser huurt sinds 1982 van gedaagde het pand aan [adres] en [woonplaats] om te bewonen en van waaruit hij zijn taxibedrijf exploiteert.
- Bij vonnis van 16 februari 2010 heeft de kantonrechter te Almelo, kort gezegd, de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en eiser veroordeeld om het gehuurde te ontruimen.
- Bij exploit van 13 april 2010 heeft gedaagde het vonnis van de kantonrechter aan eiser betekend met bevel uiterlijk op 1 augustus 2010 het gehuurde pand te ontruimen.
- Eiser heeft tegen het vonnis van de kantonrechter geappelleerd bij het gerechtshof te Arnhem (het appel is aanhangig onder zaaknummer 200.067.294).
- In mei 2010 heeft gedaagde aan eiser te kennen gegeven dat hij de executie van het ontruimingsvonnis opschort in verband met het ingestelde hoger beroep.
- Naar aanleiding van het tussenarrest van het gerechtshof te Arnhem van 22 juni 2010 heeft op 17 september 2010 een comparitie van partijen plaatsgehad. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen en de zaak is verwezen naar de rol.
- Bij beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 19 oktober 2010 is het verzoek van eiser om een voorlopig getuigenverhoor te houden ingewilligd. Dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op 27 januari 2011.
- Eind november 2010 heeft gedaagde aan eiser kenbaar gemaakt dat hij voornemens is de executie op korte termijn weer op te starten.
2. Eiser vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde beveelt de executie van het vonnis van 16 februari 2010 van de kantonrechter per direct op te schorten en opgeschort te houden, totdat door het gerechtshof te Arnhem bij eindarrest zal zijn beslist op het door eiser ingestelde appel, op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 100.000,-- per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 1.000.000,--. Daarnaast vordert eiser om gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
2.1. Eiser stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening omdat hij het gehuurde pand gebruikt om in te wonen en voor de uitoefening van zijn taxibedrijf. Naar aanleiding van het ontruimingsvonnis hebben eiser en zijn echtgenote, ervan uitgaande dat gedaagde de ontruiming zou doorzetten, gezocht naar alternatieve woonruimte en een woning aan [adres] en [woonplaats] gekocht. Eiser stelt dat dit een tijdelijke oplossing betreft. Zijn echtgenote verblijft voornamelijk in de woning aan [adres] en hijzelf in het gehuurde pand aan [adres]. Het belangrijkste argument van eiser is dat gedaagde niet eenzijdig kan terugkomen op de afspraak dat hij de executie zal schorsen in afwachting van het hoger beroep. De redenen van gedaagde om de executie weer te hervatten, snijden volgens eiser geen hout. Hij betwist de stellingen van gedaagde dat hij feitelijk niet meer woonachtig is in het gehuurde pand. Eiser verblijft nog in het pand en de administratie van zijn bedrijf bevindt zich in het pand. Eiser weerlegt tevens de stelling dat hij weigert gedaagde in het pand toe te laten. Daarnaast stelt hij dat de staat van het pand niet anders is dan ten tijde van het maken van de afspraak om de executie op te schorten. Het feit dat partijen tijdens de comparitie op 17 september 2010 geen minnelijke regeling hebben kunnen treffen, doet volgens eiser ook niets af aan de door partijen gemaakte afspraak. Tot slot bestaat er voor eiser, in tegenstelling tot wat gedaagde stelt, geen verplichting om de appelprocedure in te schrijven in het rechtsmiddelenregister.
3. Gedaagde concludeert dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard althans dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.
3.1. Gedaagde stelt dat eiser reeds vertrokken is uit het gehuurde pand, zodat hij geen spoedeisend belang heeft bij deze voorziening in kort geding. Daarnaast oefent eiser zijn taxibedrijf al jaren niet meer uit vanuit het pand aan [adres], maar vanuit een pand op het industrieterrein, aldus gedaagde. Gedaagde stelt dat er geen sprake is van een noodtoestand aan de zijde van eiser als hij overgaat tot executie. Eiser heeft immers een alternatieve plek om te wonen en ook om zijn bedrijf te exploiteren. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat eiser misbruik maakt van de situatie en al jaren een te laag bedrag aan huur betaalt. Hij heeft weliswaar in mei 2010 aan eiser te kennen gegeven dat hij de executie zal opschorten, maar deze toezegging is niet voor altijd en mag worden ingetrokken nu sprake is van gewijzigde omstandigheden. Gedaagde is derhalve van mening dat hij geen misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. Hij wil graag van zijn pensioen gaan genieten, maar dat is thans niet mogelijk omdat zijn vermogen voor een groot deel in het onderhavige pand zit dat eiser niet wil verlaten. Tot slot is gedaagde van mening dat de door eiser gevorderde dwangsom veel te hoog is.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser een spoedeisend belang heeft bij deze voorziening in kort geding aangezien gedaagde de executie van het ontruimingsvonnis van de kantonrechter heeft aangekondigd.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat voor schorsing van de executie van een vonnis slechts plaats is indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser deze gronden niet gesteld noch zijn deze gronden de voorzieningenrechter gebleken.
4.3. Het hiervoor gestelde laat vanzelfsprekend onverlet dat tevens sprake kan zijn van schorsing van de executie als partijen dit expliciet zijn overeengekomen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij hebben afgesproken dat gedaagde de executie schorst “in afwachting van het hoger beroep”. Er zijn geen bijkomende voorwaarden gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan deze afspraak niet anders worden uitgelegd dan dat gedaagde de executie zal schorsen totdat het gerechtshof eindarrest heeft gewezen. Het betoog van gedaagde dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die hem hebben doen beslissen om toch tot executie over te gaan, waardoor gedaagde dus eenzijdig terugkomt op een door partijen dienaangaande gemaakte afspraak, vindt geen onderbouwing in de aangedragen feiten. Onvoldoende is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebleken dat zich wezenlijke wijzigingen in de feitelijke situatie hebben voorgedaan tussen het moment van het maken van de afspraak en het besluit om toch te executeren.
4.4. Gelet op bovenstaande overwegingen zal de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser toewijzen.
4.5. De door eiser gevorderde dwangsom van € 100.000,-- per dag is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te hoog. Volstaan kan worden met een dwangsom van € 500,-- per dag waarop gedaagde zich niet houdt aan dit vonnis, met een maximum van € 50.000,--.
5. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Beveelt gedaagde de executie van het vonnis van 16 februari 2010 van de kantonrechter te Almelo per direct op te schorten en opgeschort te houden, totdat door het gerechtshof te Arnhem bij eindarrest zal zijn beslist op het door eiser ingestelde appel, op straffe van verbeurte van een dwangsom groot € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat na betekening van dit vonnis daaraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 50.000,--.
II. Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiser begroot op € 345,93 aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.