ECLI:NL:RBALM:2011:BP5548

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117651 / KG ZA 11-12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake afgifte van een boottrailer met eigendomsoverdracht en retentierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in een kort geding over de afgifte van een boottrailer. De eiseres, een bedrijf gevestigd te [plaats] en [land], vorderde de afgifte van een boottrailer die door de failliete vennootschap Hydrotrans aan haar was verkocht. De eiseres stelde dat de eigendom van de boottrailer op haar was overgegaan op het moment dat deze op de vrachtwagen van Vosbergen was geladen, en dat de gedaagde, die de trailer op zijn terrein had laten afleveren, onrechtmatig handelde door deze niet af te geven. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij recht had op de trailer op basis van een retentierecht, omdat hij nog geld van Hydrotrans te vorderen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eigendom van de boottrailer inderdaad was overgegaan op de eiseres en dat het verweer van de gedaagde niet opging. De vordering van de eiseres werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld om de trailer binnen twee dagen na betekening van het vonnis af te geven, op straffe van een dwangsom. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 117651 / KG ZA 11-12
datum vonnis: 11 februari 2011 (gww)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [plaats] en [land],
eiseres,
verder te noemen [eiseres]
advocaat: mr. W. Hogenkamp te Meppel,
tegen
[gedaagde]
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. F. Kolkman te Wierden.
Het procesverloop
[eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 4 februari 2011. Ter zitting zijn verschenen:
de heren [B] en [W] namens [eiseres], vergezeld door mr. Hogenkamp en de heer [H] namens [gedaagde], vergezeld door mr. Kolkman. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
De feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
1.1 Op 29 juni 2010 is tussen [eiseres] en de besloten vennootschap Hydrotrans te Meppel (hierna te noemen: Hydrotrans) een overeenkomst gesloten, houdende de levering van een boottrailer, type Hydrotrans SW-series hydraulic boattrailer 20 ton, voor een prijs van
€ 43.300. Voorts is overeengekomen dat de levering ‘at factory at Meppel’ zal plaatsvinden.
1.2 Door Hydrotrans is blijkens een CMR-vrachtbrief met nummer [nr], gedateerd op 22 december 2010 aan Vosbergen Transport opdracht gegeven om een boottrailer met een gewicht van 4800 kilogram van Meppel naar Lauterbach op het Duitse eiland Rügen te transporteren.
1.3 Op 22 december 2010 heeft een chauffeur van Vosbergen Transport een boottrailer op de vrachtwagen met kenteken [nr] geladen.
1.4 Op diezelfde dag is ook [gedaagde] verschenen op het terrein van Hydrotrans om daar, naar aanleiding van een bericht dat Hydrotrans mogelijk failliet zou worden verklaard, zijn aldaar aanwezige en onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen op te halen.
1.5 Blijkens een CMR-vrachtbrief met nummer [nr], gedateerd op 22 december 2010, is op diezelfde dag door Vosbergen een boottrailer naar het bedrijfspand van [gedaagde] getransporteerd.
1.6 De hiervoor onder 1.5 genoemde boottrailer bevindt zich thans nog onder [gedaagde].
1.7 [eiseres] heeft 90% van de koopprijs van de door haar gekochte boottrailer aan Hydrotrans voldaan.
1.8 Hydrotrans is op 28 december 2010 in staat van faillissement verklaard, waarbij
mr. H.G. Ruis te Meppel tot curator is benoemd.
1.9 Blijkens een emailbericht van 3 februari 2011 van de curator van Hydrotrans, maakt de ING Bank als pandhouder geen aanspraak op de boottrailer die zich thans nog onder [gedaagde] bevindt. Evenmin vordert de curator nog langer de afgifte van de boottrailer ten behoeve van de faillissementsboedel.
De vordering van [eiseres] en haar onderbouwing daarvan
2. Bij dagvaarding vordert [eiseres] primair – op straffe van verbeurte van een dwangsom – veroordeling van [gedaagde] tot afgifte aan [eiseres] van de door Hydrotrans gefabriceerde boottrailer model SW20HDZD, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis. Subsidair vordert [eiseres] bij wijze van voorschot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 45.000,00.
Voorts vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.1 [eiseres] stelt daartoe dat de door haar bestelde (en grotendeels reeds betaalde) boottrailer op 22 december 2010 bij Hydrotrans is geladen op een vrachtwagen van Vosbergen Transport. Zulks is ook door Hydrotrans aan [eiseres] meegedeeld. Op diezelfde dag en nog op het moment dat de vrachtwagen van Vosbergen zich op of nabij het bedrijfsterrein van Hydrotrans bevond, heeft [gedaagde] zich gemeld bij Hydrotrans om zijn eigendommen veilig te stellen in verband met een naderend faillissement van Hydrotrans. [gedaagde] heeft vervolgens bewerkstelligd dat de boottrailer die voor [eiseres] bestemd was, niet in Lauterbach maar in Rijssen is afgeleverd door een chauffeur van Vosbergen Transport. Daarmee handelt [gedaagde] onrechtmatig, aldus [eiseres]. De boottrailer is eigendom van [eiseres] geworden op het moment dat deze op de vrachtwagen van Vosbergen was geladen. Immers, tussen [eiseres] en Hydrotrans is overeengekomen dat de boottrailer af fabriek geleverd zou worden. [eiseres] heeft inmiddels aangifte gedaan bij de politie wegens diefstal c.q. verduistering van de boottrailer.
Het verweer van [gedaagde]
3. [gedaagde] voert verweer, concludeert tot afwijzing van de vordering en stelt daartoe het navolgende.
3.1 Op de overeenkomsten tussen [gedaagde] en Hydrotrans zijn de zogenaamde FEDA-voorwaarden van toepassing. Daarin is onder meer – wat betreft het eigendomsvoorbehoud - bepaald dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer ‘alle medewerking (zal) verlenen teneinde de opdrachtnemer in de gelegenheid te stellen het in lid 2 opgenomen eigendomsvoorbehoud uit te oefenen door terugneming van het product, met inbegrip van de daartoe eventueel benodigde demontage.’
De boottrailer waarvan [eiseres] de eigendom pretendeert, bestaat voor een groot deel uit onderdelen die door [gedaagde] aan Hydrotrans zijn geleverd, maar niet door laatstgenoemde zijn betaald. De onderdelen kunnen eenvoudig gedemonteerd worden; van natrekking of zaaksvorming is geen sprake, aldus [gedaagde]. Zonder de onderdelen kan niet van een boottrailer worden gesproken, maar slechts van een stalen balk. Daarom is [gedaagde] met de heer [S] van Hydrotrans overeengekomen dat de vrachtwagen van Vosbergen naar het bedrijf van [gedaagde] zou gaan, om aldaar de door [gedaagde] geleverde onderdelen te kunnen demonteren.
3.2 Voorts is volgens [gedaagde] niet gebleken dat [eiseres] eigenaar is geworden van de boottrailer. Hydrotrans is immers de opdrachtgever voor het transport en de naam [eiseres] komt op de vrachtbrief niet voor. Om die reden betwist [gedaagde] ook dat er ‘af fabriek’ zou zijn geleverd. Bovendien vermeldt de vrachtbrief slechts dat het om een boottrailer gaat met een gewicht van 4800 kilogram. [gedaagde] was van het bestaan van [eiseres] ook niet op de hoogte. [gedaagde] was dan ook gerechtigd om uitvoering te geven aan de overeenkomst tussen haar en Hydrotrans, waarin is bepaald dat [gedaagde] over mag gaan tot demontage, als haar facturen niet voldaan zijn.
3.3 Tenslotte beroept [gedaagde] zich nog op een retentierecht. Zij heeft de trailer rechtmatig onder zich. Hydrotrans heeft vrijwillig meegewerkt aan aflevering van de boottrailer op het bedrijf van [gedaagde] en [gedaagde] heeft een aanzienlijke vordering op Hydrotrans (€ 38.471,44, exclusief rente en kosten). Totdat volledige betaling heeft plaatsgevonden, is [gedaagde] niet gehouden mee te werken aan afgifte van de trailer.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
4. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening als gevorderd. Dat is als zodanig ook niet betwist door [gedaagde], zodat de voorzieningenrechter toekomt aan een materiële beoordeling van het geschil. Daartoe overweegt hij als volgt.
4.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de boottrailer die aanvankelijk blijkens de vrachtbrief van 22 december 2010 naar Lauterbach, Duitsland, zou worden getransporteerd, de boottrailer is die [eiseres] gelet op de opdrachtbevestiging van Hydrotrans d.d. 21 juni 2010 bij laatstgenoemde heeft besteld. [gedaagde] stelt weliswaar dat niet is gebleken dat de boottrailer die op 22 december 2010 op een vrachtwagen van Vosbergen was geladen, voor [eiseres] bestemd zou zijn, maar zij verwijst daarbij slechts naar een vrachtbrief van Vosbergen. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat het hier wellicht om een andere boottrailer zou gaan. De vrachtbrief blinkt niet uit in duidelijkheid als het gaat om het te transporteren goed, maar daar tegenover staat dat gesteld noch gebleken is dat er op die dag meer boottrailers het bedrijfsterrein van Hydrotrans hebben of zouden hebben verlaten en bovendien twijfelt noch de technisch directeur van Hydrotrans noch de curator van Hydrotrans eraan dat de boottrailer die zich op 22 december 2010 op de vrachtwagen van Vosbergen bevond voor [eiseres] bestemd was.
4.2 Derhalve rest slechts nog de vraag bij welke partij de eigendom van de boottrailer rust. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de levering – en daarmee de eigendomsoverdracht – heeft plaatsgevonden op het moment dat de boottrailer op de vrachtwagen van Vosbergen is geladen. Daarvan gaan zelfs verkoper en kennelijk ook de curator uit. In een emailbericht van de curator van Hydrotrans aan de pandhouder meldt de curator immers op basis van informatie die hij van de directeur van Hydrotrans heeft gekregen dat Hydrotrans beoogde om op 22 december 2010 de boottrailer te leveren door deze op transport te zetten naar Duitsland en dat de feitelijke aflevering is gefrustreerd door het onrechtmatige ingrijpen van [gedaagde]. Bovendien is bij de opdrachtbevestiging tussen [eiseres] en Hydrotrans overeengekomen dat levering ‘at factory’ te Meppel zal geschieden. Uit deze – in het handelsverkeersrecht veelgebruikte – term volgt dat de juridische levering plaatsvindt ter plaatse van het bedrijf van de verkoper. Dat [eiseres] feitelijk de boottrailer niet heeft opgehaald bij Hydrotrans, doet aan de juridische levering niet af, ook niet wanneer de verkoper zich er jegens de koper kennelijk toe heeft verbonden om zorg te dragen voor het transport van de boottrailer.
Met andere woorden: het is voldoende aannemelijk geworden dat met de voltooiing van het laden van de boottrailer op een vrachtwagen van Vosbergen, de eigendom van de boottrailer is overgegaan op [eiseres]. Waar de vrachtwagen zich op dat moment bevond, doet niet ter zake.
4.3 Voorts is niet in geschil dat [gedaagde] Vosbergen heeft bewogen om de boottrailer op het bedrijfsterrein van [gedaagde] af te leveren. Gelet op het hier vorenstaande over de eigendomsoverdracht van de boottrailer stond [gedaagde] deze vorm van wegneming niet vrij en handelt hij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens [eiseres]. [gedaagde] kan zich hierbij niet beroepen op een clausule in zijn algemene voorwaarden waaruit zou blijken dat het hem is toegestaan om een zaak waaraan door hem geleverde maar niet betaalde onderdelen zijn verwerkt, te demonteren om aldus zijn eigendomsvoorbehoud te kunnen uitoefenen (nog afgezien van de vraag of er geen sprake is van zaaksvorming).
De eigendom was al overgegaan op [eiseres] en [gedaagde] kan zijn eigendomsvoorbehoud niet aan [eiseres] tegenwerpen. Het is immers voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] in dit kader heeft te gelden als derde-verkrijger te goeder trouw.
4.4 Hoezeer er ten slotte ook begrip kan zijn voor de positie van [gedaagde] die als crediteur van Hydrotrans probeert haar schade zo veel mogelijk probeert te beperken, zij kan zich evenmin met succes beroepen op een retentierecht. [gedaagde] heeft zichzelf immers – door Vosbergen te bewegen de boottrailer niet in Lauterbach, Duitsland, af te leveren maar in Rijssen, in de positie gebracht dat zij kon gaan terughouden. Het onder zich nemen van zaken met als enig doel om een retentierecht te gaan uitoefenen is onbehoorlijk gedrag en onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig te achten jegens [eiseres].
4.5 De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] tot afgifte van de boottrailer in de staat waarin deze zich bevond op het moment dat de chauffeur van Vosbergen de boottrailer bij Hydrotrans op zijn vrachtwagen had geladen, voor toewijzing gereed ligt. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden. [gedaagde] zal als in de het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de door Hydrotrans gefabriceerde boottrailer model SW20HDZD, aan [eiseres] in de staat waarin de boottrailer zich bevond nadat deze op 22 december 2010 bij Hydrotrans op de vrachtwagen van Vosbergen was geladen, ter beschikking te stellen, althans aan een door [eiseres] aan te wijzen vervoerder, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag – een gedeelte van een dag daaronder begrepen – met een maximum van € 45.000,00.
II. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.265,31 aan verschotten en € 816,00 aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.