RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710364-10
datum vonnis: 15 maart 2011
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 augustus 2010, 1 oktober 2010, 30 november 2010 en 1 maart 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw voorheen mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, thans mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
Op 15 oktober 2010 en 14 december 2010 zijn tussenvonnissen gewezen. De inhoud van die vonnissen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een diefstal met geweld heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2010, in de gemeente Enschede, op of aan de openbare weg, [straatnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 240 euro en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft geprikt en/of met een mes in de richting (van de buik) van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (met kracht) de portemonnee (met inhoud) van die [slachtoffer] - uit/van de hand - heeft getrokken en/of gerukt.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het hem tenlastegelegde en dat verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
In de nacht van vrijdag 21 mei op zaterdag 22 mei is aangever [slachtoffer] in café
[naam café] te Enschede geweest .
Verdachte was op vrijdagavond 21 mei in café [naam café]. Na middernacht heeft verdachte het café verlaten .
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie acht het aan verdachte tenlastegelegde feit bewezen.
Volgens de officier van justitie volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte was op vrijdag 21 mei 2010 in café [naam café] en hij heeft het café na middernacht verlaten. De omschrijving die aangever [slachtoffer] van de overvaller geeft, komt overeen met het signalement van verdachte en de eigenaresse van het café herkent de door aangever [slachtoffer] omschreven overvaller als verdachte.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Het ten laste gelegde kan niet bewezen worden. Verdachte ontkent dat hij iemand heeft bedreigd en geld heeft gestolen. Hoewel het door aangever [slachtoffer] gegeven signalement van de overvaller redelijk overeenkomt met verdachte, is dit niet sluitend.
Er zijn immers meer mensen, onder andere de broer van verdachte, die aan dat signalement voldoen. Ook is de fotoconfrontatie niet betrouwbaar omdat aangever slechts één foto is getoond. Daarnaast bestaat nog de mogelijkheid dat er niets gebeurd is die nacht.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op vrijdag 21 mei 2010 is aangever [slachtoffer] in café [naam café] te Enschede.
Omstreeks 01.10 uur rekent [slachtoffer] bij [getuige 1] aan de bar af. Daarop is [slachtoffer] naar de sigarettenautomaat gelopen en heeft hij sigaretten uit de automaat getrokken. Daarna is hij naar de uitgang aan [naam café] gelopen en heeft hij het café verlaten. Op het moment dat hij naar buiten loopt, ziet hij een bezoeker van het café achter hem aanlopen en deze verlaat ook het café. Buiten gekomen wordt [slachtoffer] aangesproken door deze bezoeker. De bezoeker vraagt [slachtoffer] naar het briefje van twintig euro dat hij eerder in zijn portemonnee had gestopt. Hij zegt daarbij “Ik heb gezien dat je twintig euro wisselgeld kreeg en dat wil ik van je hebben”. Hierop ziet [slachtoffer] dat de man met zijn rechterhand in de achterzak van zijn broek grijpt en dat hij een mes in zijn rechterhand houdt. Tevens ziet en voelt [slachtoffer] dat de man dit mes met de scherpe punt tegen zijn buik prikt en de man maakt stekende bewegingen in zijn richting. Vervolgens ziet [slachtoffer] dat de man het mes terugtrekt in zijn richting en hij ziet direct daarop dat de man weer een stekende beweging in zijn richting maakt en weer ter hoogte van zijn buik. Ook voelt [slachtoffer] dat de man hem met het mes in zijn buik raakt.
De man dwingt [slachtoffer] om zijn portemonnee te pakken en hem geld te geven. Op het moment dat [slachtoffer] de portemonnee heeft gepakt, ziet en voelt hij dat deze uit zijn hand wordt gerukt en ziet hij dat de man het briefgeld uit zijn portemonnee wegneemt .
Daarin bevindt zich een geldbedrag van € 240,--.
Nadat [slachtoffer] door de man is beroofd, ziet hij dat de man een fiets pakt en daarmee wegrijdt in de richting van een woonwijk. Na enige tijd gaat [slachtoffer] weer het café binnen, waar hij wordt aangesproken door [getuige 1]. Nadat [slachtoffer] [getuige 1] heeft verteld wat hem is overkomen en dat hij beroofd was door die kale die hij had gezien in het café, hoort hij dat [getuige 1] een naam noemt; dat was [naamvariant verdachte] of [naam verdachte] .
Nadat [slachtoffer] door de politie een foto is getoond met daarop een afbeelding van een persoon, heeft hij verklaard, dat hij de persoon op de foto voor 100% herkent als degene die hem heeft beroofd en die door [getuige 1] [naam verdachte] werd genoemd .
Getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard , dat zij zich herinnert dat [slachtoffer] (aangever [slachtoffer]) die avond betaalde en dat hij op een gegeven moment naar buiten is gegaan. Zij heeft voorts verklaard dat zij [verdachte] niet heeft zien weggaan. Toen zij zich omdraaide was hij weg. Zij heeft niet gezien dat [verdachte] achter [slachtoffer] aan is gelopen. Even later kwam [slachtoffer] weer binnen en hij zei: “Ik ben overvallen”.
Als [getuige 1] vraagt “hè, wie dan?”, antwoordt [slachtoffer] “die kale met die lange jas aan die hier net was”. [Getuige 1] zegt dan: “nou dat is [verdachte]”.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard , dat hij op 21 mei 2010 in café [naam café] was om te kaarten met een aantal kennissen en vrienden. Een daarvan was [slachtoffer]. Omstreeks 00.00 uur zijn zij aan de bar gaan zitten en op een gegeven moment ziet hij dat [slachtoffer] de zaak verlaat. Het was omstreeks 01.30 uur.
Na enkele minuten belde hij op en zei dat hij was overvallen door de kale. Met die kale bedoelde hij kennelijk de persoon die ook in het café was geweest en [slachtoffer] achterna was gelopen naar buiten. De getuige is daarop naar buiten gegaan en hij trof [slachtoffer] bij zijn auto. Hij zag dat [slachtoffer] behoorlijk overstuur was en hij zag dat [slachtoffer] trilde en dat zijn gelaat behoorlijk bleekjes was.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op vrijdagavond in café [naam café] is geweest en dat hij op een gegeven moment, in de nacht, het café heeft verlaten. Het hem tenlastegelegde heeft verdachte herhaaldelijk ontkend. Hoewel verdachte het tenlastegelegde ontkent, is de rechtbank van oordeel dat uit de aangifte, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat verdachte [slachtoffer] heeft overvallen en derhalve het hem telastegelegde heeft gepleegd. De verklaring van aangever [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaringen van beide getuigen. Op basis van de omschrijving die [slachtoffer] van de overvaller geeft, herkent [getuige 1] verdachte. Verder heeft [getuige 1] van zowel [slachtoffer] als verdachte vastgesteld dat zij waren vertrokken. Gelet op haar verklaring was verdachte vertrokken nadat [slachtoffer] was weggegaan en voordat [slachtoffer], na de overval, weer het café binnenkwam. Ook aangever [slachtoffer] zelf herkent verdachte op de foto die hem door de politie wordt getoond als de man die hem heeft overvallen.
De rechtbank kent aan de verklaringen van aangever en aan die van de getuigen dan ook meer waarde toe dan aan de ontkennende verklaring van verdachte.
Aan de door de verdediging gestelde mogelijkheid dat aangever wellicht niet is overvallen, gaat de rechtbank voorbij, nu getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] behoorlijk overstuur was en dat hij zag, dat [slachtoffer] trilde en dat zijn gelaat behoorlijk bleekjes was. De stelling van de verdediging dat iemand anders het feit heeft gepleegd, acht de rechtbank zo onwaarschijnlijk, dat zij daarmee geen rekening hoeft te houden. De rechtbank neemt in dit verband ook in aanmerking wat [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard over het uiterlijk van zowel verdachte als diens broer, waarover in deze zaak is gesproken, en dat zij op grond daarvan beide broers uit elkaar weet te houden.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 mei 2010, in de gemeente Enschede, op of aan de openbare weg, [straatnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 240 euro toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gehouden en met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft geprikt en de portemonnee met inhoud van die [slachtoffer] - uit de hand - heeft gerukt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen persoon gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, en drs. F.P. Bisch, psychiater, zijn verzocht een onderzoek in te stellen naar de geestvermogens van verdachte. Verdachte heeft zijn medewerking geweigerd en daardoor is het voor drs. Van der Leeuw en drs. Bisch niet mogelijk geweest het gevraagde onderzoek te verrichten. Een uitspraak op de vraag of verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, alsmede de vraag hoe dit ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was, is daardoor niet te doen, aldus de deskundigen.
Nu verdachte zijn medewerking heeft geweigerd en de overgelegde eerdere psychologische en psychiatrische rapportages en het penitentiair dossier geen eenduidige conclusies hierover toelaten, zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, er redenen zijn de gevorderde straf grof te matigen. De verdediging acht een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf meer passend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf het volgende. Voorop staat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig gewelds- en vermogensdelict.
Hij heeft een weerloos slachtoffer die zijn vrije avond in een café heeft doorgebracht na het verlaten van het café benaderd en hem onder niet alleen de dreiging van een mes, maar ook gebruik van dat mes gedwongen zijn portemonnee te pakken. Op het moment dat het slachtoffer dat doet, rukt verdachte hem de portemonnee uit de handen, haalt € 240,-- uit de portemonnee en gaat hij ervan door.
Het door verdachte gepleegde feit houdt een ingrijpende aantasting in van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer die niet alleen materieel nadeel lijdt, maar ook immaterieel in de vorm van gevoelens van onzekerheid en onveiligheid.
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben erop gewezen dat de berechting door de rechtbank lang heeft geduurd en dat tot twee keer toe een tussenvonnis is gewezen. De rechtbank overweegt dat het eerste tussenvonnis nodig was omdat meer duidelijkheid moest komen over wat getuige [getuige 1] precies had gezien, terwijl haar verklaring een essentieel bewijsmiddel is. Het tweede tussenvonnis was nodig om meer onderzoek te laten doen of bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Zo ja, dan had dit gevolgen kunnen hebben voor de strafbaarheid van verdachte en voor een eventuele oplegging van een straf of maatregel. Vanwege het gevaar dat uitgaat van verdachte, welk gevaar hierna nader wordt onderbouwd, diende de mogelijke oplegging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging nadrukkelijk in ogenschouw te worden genomen. De rechtbank volgt niet de stelling van verdachte dat het onderzoek naar zijn geestvermogens geen zin had omdat op voorhand duidelijk was dat hij hieraan niet zou meewerken. Ten eerste heeft de rechtbank in het tussenvonnis gevraagd om archiefgegevens over verdachte waaruit eventueel conclusies over zijn geestesgesteldheid te trekken zouden zijn. Zijn medewerking was daarvoor niet nodig. Ten tweede hebben zowel drs. Van der Leeuw als drs. Bish geadviseerd verdachte klinisch te laten observeren.
Juist omdat verdachte steeds medewerking heeft geweigerd, is de rechtbank hier niet meteen toe overgegaan, maar heeft zij eerst nog het NIFP om een standpunt gevraagd. Uit een verslag van dr. P.W.H. Frodl, psychiater van het NIFP, van 13 januari 2011 volgt dat klinische observatie slechts beperkte informatie zou kunnen opleveren. Dit was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een klinische observatie te rechtvaardigen, zodat zij het onderzoek op de laatste terechtzitting heeft afgerond. Het totale onderzoek heeft daarom weliswaar betrekkelijk lang geduurd, het was echter nodig in het belang van de waarheidsvinding en van een verantwoorde oplegging van een straf of maatregel, dat wil zeggen een oplegging die zowel recht doet aan de belangen van verdachte als van de maatschappij. De duur van dit onderzoek is daarom geen reden voor matiging van de op te leggen straf.
Uit zijn strafblad volgt dat verdachte zich regelmatig schuldig maakt aan ernstige geweldsmisdrijven. In de afgelopen tien jaren is verdachte veroordeeld voor onder andere doodslag, diefstal met geweld, bedreiging, mishandeling en afpersing. Daarvoor zijn hem ook langdurige gevangenisstraffen opgelegd van onder andere zeven en drie jaren.
Binnen een jaar na zijn vrijlating uit de laatste detentie begaat verdachte de straatroof waarvoor hij nu wordt veroordeeld. Psycholoog drs. Van der Leeuw bevestigt in zijn rapport dat volgens een gebruikelijk risicotaxatie-instrument een hoog risico bestaat dat verdachte recidiveert. Dit alles rechtvaardigt de verwachting dat verdachte na vrijlating op afzienbare termijn een nieuw, waarschijnlijk ernstig, geweldsmisdrijf zal begaan.
Omdat de rechtbank bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft kunnen vaststellen is een terbeschikkingstelling niet aan de orde.
Dit betekent dat alleen een zeer langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is om de maatschappij tegen verdachte te beschermen. De rechtbank zal daarom een straf opleggen die zelfs nog aanzienlijk hoger is dan door de officier van justitie geëist. Het door verdachte gepleegde feit heeft een strafmaximum van negen jaren. Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren dient te worden opgelegd.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10 en 27 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen persoon gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Wees, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en mr. N.R. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2011.
Mr. Visser is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.