RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede
Zaaknummer : 365.506 EJ VERZ 662/11
Beschikking van de kantonrechter d.d. 18 maart 2011 in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V.
gevestigd te Enschede
verzoekende partij,
hierna ook wel te noemen: Grolsch
gemachtigde: mr. S.F. Sagel
advocaat te Amsterdam
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij,
hierna ook wel te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. J.C. Dingeldein
advocaat te Enschede
Gezien het op 7 februari 2011 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen eventueel nog bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.
Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het voorwaardelijke verzoek op 11 maart 2011.
Ten aanzien van het verzoek en het verweer
1. Sinds 1 januari 2000 is [verweerster]werkzaam geweest in de functie van directiesecretaresse van een lid van de Raad van Bestuur -de Chief Financial Officer (CFO)- van Grolsch, laatstelijk tegen een salaris van € 1.354,62.
2. Op 25 januari 2000 heeft [verweerster] het Koninklijke Grolsch Reglement inzake voorwetenschap ontvangen.
3. [Verweerster] is, vanwege haar functie als secretaresse van de CFO van Grolsch per 1 oktober 2005 door Grolsch op een (insider)lijst geplaatst van personen die op regelmatige basis kennis hebben kunnen hebben van voorwetenschap over Grolsch, een lijst die Grolsch op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 verplicht is op te stellen en bij te houden.
4. Omstreeks 26 oktober 2007 is aan [verweerster] schriftelijk medegedeeld dat er een zogenaamde gesloten periode voor bepaalde personen op de (insider)lijst gold. Voor [verweerster] hield dit in dat zij geen transacties kon (laten) verrichten in Grolsch effecten. [Verweerster]heeft deze schriftelijke mededeling voor akkoord ondertekend.
5. Op 8 september 2009 is [verweerster] door de Fiod van haar bed gelicht en meegenomen naar het politiebureau voor verhoor.
6. Op 10 december 2009 schrijft [X], directeur P&O bij Grolsch, aan [verweerster]het navolgende, voor zover hier van belang:
Op 10 en 16 september jl. hebben wij [… .] gesproken over het feit dat jij door het Openbaar Ministerie van verdacht wordt je schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit, te weten het (laten) handelen met voorkennis. [… .].
Op [… .] 8 september jl. ben je door de FIOD thuis opgehaald en voor verhoor meegenomen naar het politiebureau. Daar heb je te horen gekregen dat je ervan verdacht wordt informatie te hebben doorgegeven over de overname van Grolsch door SABMiller. Je schoonvader en een oom [… .] van jouw man zouden aandelen hebben gekocht rond de overname [… .]
Je hebt aangegeven privé nooit over de aankomende overname te hebben gesproken of iets verteld te hebben waaruit anderen zouden kunnen afleiden dat er sprake zou zijn van een overname. [… .]
Pas de avond voor de officiële aankondiging van de overname, toen je aan het werk was, wist je dat Grolsch zou worden overgenomen door SABMiller. [… .]
Zoals wij je reeds [… .] hebben aangegeven, zien wij op dit moment geen aanleiding om de arbeidsovereenkomst met jou te beëindigen. Mocht echter blijken dat jij ons onjuiste informatie hebt gegeven, of dat jouw verklaring op onderdelen niet klopt, dan behouden wij ons het recht voor alsnog, al dan niet met onmiddellijke ingang, de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
7. Bij vonnissen van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 november 2010 zijn twee familieleden van [verweerster], te weten [A] en [B], onder meer veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 10.000,00 en € 5.000,00. In deze vonnissen heeft de rechtbank bewezen verklaard dat elke verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 tot en met 16 november 2007 te Enschede en Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, terwijl hij wist dat hij beschikte over voorwetenschap als bedoeld in artikel 5:53 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht, telkens gebruik heeft gemaakt van die voorwetenschap door telkens een transactie te verrichten in certificaten van aandelen Koninklijke Grolsch N.V., zijnde financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht is verleend, te weten Euronext Amsterdam.
Immers hebben verdachte en zijn mededader:
op 1 november 2007 300 certificaten van aandelen Koninklijke Grolsch N.V. aangekocht en
op 2 november 2007 250 certificaten van aandelen Koninklijke Grolsch N.V. aangekocht en
op 15 november 2007 384 certificaten van aandelen Koninklijke Grolsch N.V. aangekocht en
op 16 november 2007 69 certificaten van aandelen Koninklijke Grolsch N.V. aangekocht
terwijl hij reeds bekend was met niet openbaar gemaakte, concrete informatie die rechtstreeks betrekking hadden op Koninklijke Grolsch N.V. te weten:
dat er sprake was van een overname van Grolsch N.V.,
welke informatie nog niet openbaar was gemaakt op het moment dat genoemde transacties zijn verricht en waarvan de openbaarmaking significant invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen Koninklijke Grolsch N.V.
8. Op 4 november 2010 heeft [verweerster] met Grolsch gesproken over voornoemde vonnissen. Grolsch heeft [verweerster]nog diezelfde dag, hangende nader onderzoek, geschorst en haar verzocht om per omgaande het proces-verbaal van haar verhoor door de Fiod op 8 september 2009 aan Grolsch toe te zenden.
9. Op 8 november 2010 heeft Grolsch, via de raadsman van [verweerster], kennis genomen van de inhoud van de processen-verbaal door de Fiod op 8 september 2009. Als verklaring van [verweerster] is hierin onder meer opgenomen:
[C] is mijn partner. [D] is de vader van mijn partner. Ik ken een [A] dat is een oom van mijn partner en ik ken een [B] dat is een neef van mijn partner.
[… .]
Ik geef toe dat het wel zo is dat ik aan mijn partner [C] heb verteld dat er sprake was van een overname bij Grolsch. Ik weet niet meer precies hoe dit gegaan is. Het is absoluut niet mijn bedoeling geweest om de informatie welke ik vanuit mijn functie heb gekregen met iemand te delen zodat iemand hier voordeel mee zou kunnen behalen. Ik kan mij gewoon niet meer exact herinneren wat ik precies tegen mijn partner heb gezegd. Het zal zo zijn geweest dat mijn partner iets gevraagd heeft aan mij hoe het kwam dat ik zo druk was. Ik zal in dagen dat ik zeer druk was op het werk hierover gesproken hebben met mijn partner. Wat ik precies verteld heb weet ik niet meer. Ik heb hem niet letterlijk verteld dat Grolsch bezig was met overnamegesprekken maar ik kan mij wel voorstellen dat hij uit verschillende gesprekken met mij op de dagen dat ik hier druk mee was, op heeft kunnen maken dat er sprake was van een overname bij Grolsch.
[… .]
Ik heb alleen op het punt gelogen dat ik mijn kennis dat er een overname aan zat te komen met niemand had gedeeld. Ik heb wel informatie met mijn partner gedeeld maar ben er altijd vanuit gegaan dat dit veilig zou zijn bij hem. Ik kom er vandaag achter dat dit dus niet het geval is geweest.
10. Bij brief van 11 november 2010 heeft Grolsch aan [verweerster]medegedeeld dat zij voornemens was haar op grond van de navolgende redenen op staande voet te ontslaan:
U heeft in de periode van 26 oktober 2007 tot het moment van de overname van Grolsch door SABMiller publiekelijk werd gemaakt, in strijd met de voor u geldende geheimhoudingsplicht, met uw partner -de heer [C]- gesproken over een voorgenomen overname waarbij Grolsch betrokken zou zijn, althans heeft u met hem gesprekken gevoerd waaruit hij zulks heeft kunnen afleiden.
U heeft tijdens gesprekken die wij op 10 en 16 september 2009 met u hebben gevoerd over de tegen u bestaande verdenking van betrokkenheid bij het (laten) handelen met voorkennis, een leugenachtige verklaring afgelegd door te ontkennen dat u privé over de aankomende overname heeft gesproken of iets heeft verteld waaruit anderen zouden kunnen afleiden dat er sprake zou (kunnen) zijn van een overname.
U heeft tijdens de gesprekken die wij op 10 en 16 september 2009 met u hebben gevoerd over de tegen u bestaande verdenking van betrokkenheid bij het (laten) handelen met voorkennis, een leugenachtige verklaring afgelegd door te verklaren dat u tegen uw partner niet heeft gesproken over de bijzondere situatie waarin Grolsch zich bevond.
Voorts doet Grolsch aan [verweerster] het navolgende voorstel:
Wij zijn voornemens om u wegens de hiervoor met a., b. en c. aangeduide dringende reden te ontslaan, maar willen u, alvorens wij dat voornemen daadwerkelijk tot uitvoering brengen, de gelegenheid bieden om de arbeidsovereenkomst op andere wijze te beëindigen, te weten met wederzijds goedvinden. In dit verband doen wij u [… .] een eenmalig beëindigingvoorstel.
11. Bij brief van haar gemachtigde d.d. 15 november 2010 heeft [verweerster] aan Grolsch meegedeeld niet te zullen instemmen met het beëindigingsvoorstel.
12. Bij brief van 16 november 2010 heeft Grolsch [verweerster] op staande voet ontslagen op grond van de hiervoor onder 11 aangegeven redenen.
13. Grolsch verzoekt om, voor het geval dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verweerster]na 16 november 2010 voortduurt, die arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, primair op grond van een dringende reden, subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden. Bij ontbinding op grond van gewijzigde omstandigheden geldt dat die omstandigheden verwijtbaar zijn aan [verweerster], althans in haar risicosfeer liggen, zodat van toekenning van een vergoeding geen sprake kan zijn.
14. De primair gestelde dringende reden ligt, naar Grolsch aanvoert, in het delen van voorkennis door [verweerster] over de aanstaande overname van Grolsch met haar partner, terwijl zij een vertrouwensfunctie had en uit dien hoofde op de lijst was geplaatst van personen die op regelmatige basis kennis hebben kunnen hebben van voorwetenschap over Grolsch. Tevens verwijt Grolsch [verweerster] dat zij in eerste instantie over het uit de school klappen tegenover haar partner heeft gelogen.
15. [Verweerster]stelt dat zij geen relevante voorwetenschap heeft gehad of had kunnen hebben over de op handen zijnde overname van Grolsch door SABMiller. Zij heeft dus geen voorwetenschap kunnen doorspelen. Haar andersluidende verklaring tegenover de FIOD-rechercheurs is tot stand gekomen rond 16.00 uur na een dag lang te zijn verhoord. Ten onrechte is haar medegedeeld dat overleg met haar raadsvrouw op dat moment niet mogelijk was. Omdat [verweerster] naar haar kinderen wilde is het verhoor zonder overleg met haar raadsvrouw voortgezet en is kennelijk door haar verklaard als hier voor onder punt 9 geciteerd. [verweerster] kan zich niet meer herinneren in deze bewoordingen te hebben gesproken. Voor zover dat het geval zou zijn schrijft zij dit onderdeel van haar verklaring toe aan de op haar uitgeoefende druk. Wat er in feite aan de hand is, is dat conclusies van mensen in haar omgeving over haar verhoogde werkdruk zijn verheven tot voorwetenschap. Weliswaar heeft de rechtbank te Amsterdam geoordeeld dat voldoende bewijs aanwezig was, voor een strafrechtelijke veroordeling, maar het bewijs was flinterdun en het vonnis zal naar haar overtuiging in hoger beroep geen stand houden.
16. [Verweerster] betwist uitdrukkelijk tegenover de heer [X] en mevrouw [Y] een leugenachtige verklaring te hebben afgelegd.
17. [Verweerster]stelt zich op het standpunt dat ontslag een te ver gaande sanctie is voor haar vermeende overtreding. Bestreden wordt dat Grolsch door hetgeen is voorgevallen (blijvende) reputatieschade heeft geleden. Haar eigen schade ten gevolge van het onterecht verleende ontslag op staande voet is volgens [verweerster] veel groter. Haar cv heeft een deuk opgelopen. Zij zal bij in stand blijven van het ontslag op staande voet niet meer in aanmerking komen voor een functie in de financiële sector, of bij de overheid. Verder is zij betrokken bij vele negatieve publiciteit vanwege de tegen haar aangespannen strafzaak. En tenslotte heeft zij geen salaris ontvangen sinds 16 november 2010, terwijl haar een WW-uitkering is geweigerd.
18. Evenmin kan sprake zijn van een aan haar te verwijten vertrouwensbreuk ten gevolge waarvan haar arbeidsovereenkomst wegens wijzigingen in de omstandigheden zou dienen te worden ontbonden, aldus [verweerster]. Hetgeen hiervoor onder punt 9 is geciteerd uit haar verklaring tegenover de FIOD is onjuist. Zij heeft dus niet gelogen tegenover haar werkgever. [Verweerster] erkent boventallig te zijn verklaard en dat het gevolg daarvan is dat haar arbeidsovereenkomst op enig moment zou eindigen. Dat zou echter niet eerder zijn dan in januari 2012 en met toepassing van het sociaal plan. Haar inkomensschade en de schade vanwege het missen van een beëindigingsvergoeding begroot zij, berekend tot 1 juli 2011, al op € 32.500,-- bruto.
Ten aanzien van de motivering
19. In een ontbindingsprocedure is vanwege de spoedeisendheid van de verlangde beslissing in het algemeen geen gelegenheid voor het plegen van feitenonderzoek. Toewijzen van een ontbindingsverzoek op basis van een dringende reden na enkel een mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek en het gevoerde verweer zal bijgevolg slechts kunnen plaatsvinden indien iedere twijfel met betrekking tot het zich hebben voorgedaan van een dringende reden is uitgesloten. Zover is het in dit geval nog niet. In de bodemprocedure naar aanleiding van het ontslag op staande voet zal uitgezocht moeten worden of aan de verklaring van [verweerster], als hiervoor aangehaald onder punt 9, al dan geen geloof mag worden gehecht. Wellicht is er dan een in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis in hoger beroep dat dwingend bewijs oplevert. Echter, ook dan is ingevolge art. 151, lid 2, Rv tegenbewijs toegestaan. Het reeds tegen [verweerster] in eerste aanleg gewezen strafvonnis wordt, zoals moge blijken uit het navolgende, door de kantonrechter van belang geoordeeld voor de beoordeling van onderhavig geschil, hoewel het dwingende bewijskracht ontbeert.
20. De rechtbank te Amsterdam heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een door verdachte ervaren druk tijdens de verhoren, maar overweegt dat met deze vaststelling is nog niet gegeven dat deze druk is uitgeoefend door de verhorende verbalisanten en zo ja, dat deze druk ongeoorloofd is geweest. Van laatstbedoelde situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De conclusie van de rechtbank is met betrekking tot de afgelegde verklaring door [verweerster] bij de Fiod dat de situatie waarin de verklaring niet in vrijheid zijn afgelegd, dus als onrechtmatig verkregen moeten worden aangemerkt en uit dien hoofde reeds moeten worden uitgesloten van het bewijs, niet aan de orde is.
21. Voorts overweegt de rechtbank onder meer dat de verklaringen van verdachte bij de FIOD-ECD uitgebreid en gedetailleerd zijn en dat daaruit niet het beeld naar voren komt dat verdachte, onder indruk van de situatie, vanaf een bepaald moment ‘geknakt’ is en klakkeloos al hetgeen verbalisanten haar hebben voorgehouden heeft bevestigd, maar veeleer dat zij vragen heeft beantwoord en daarbij uit eigen beweging aanvulling heeft gegeven, die gedetailleerd en overtuigend zijn. Wat dat laatste betreft, aldus de rechtbank, geldt dat de inhoud van de verklaringen van verdachte steun vinden in de verklaring van medeverdachte [… .]. Deze heeft verklaard dat zijn partner wist dat er gesprekken bezig waren bij Grolsch. Deze informatie is ook bij [… .] terecht gekomen tijdens gesprekken bij het eten. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank de verklaringen van verdachte bij de FIOD-ECD betrouwbaar en gaat zij uit van de juistheid daarvan. Dat verdachte ter terechtzitting haar eerdere verklaringen op onderdelen heeft herroepen acht de rechtbank dan ook louter ingegeven door de wens om zichzelf en de medeverdachten te ontlasten, temeer omdat verdachte slechts op belastende onderdelen wijzigingen heeft aangebracht.
22. De kantonrechter deelt op basis van de informatie die thans voorhanden is de inschatting van de rechtbank te Amsterdam dat het door [verweerster] gewraakte bewijs rechtmatig is verkregen en als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt. Zoals reeds overwogen zal hij, omdat voorzichtigheid de moeder is van de porseleinkast, daaraan niet de conclusie verbinden dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Dat kan [verweerster] evenwel slechts in beperkte mate baten omdat de kantonrechter meent dat op basis van de thans ter beschikking staande gegevens voor aannemelijk moet worden gehouden dat de vertrouwensbreuk die tussen haar en haar werkgever is ontstaan aan haar te verwijten valt.
Dat betekent dat haar arbeidsovereenkomst op de subsidiair gestelde grond voorwaardelijk dient te worden ontbonden zonder toekenning van een vergoeding. Partijen weten dat natuurlijk wel, maar de kantonrechter kan niet nalaten er op te wijzen dat met deze beslissing de weg naar een vergoeding voor [verweerster] niet is afgesloten. Indien [verweerster] in de door haar te entameren bodemprocedure zou berusten in de opzegging en een schadevergoeding zou vorderen wegens kennelijk onredelijk ontslag blijft compensatie van het ondervonden nadeel mogelijk. Voorwaarde is daarbij uiteraard wel dat [verweerster] er in slaagt de gedeelten van haar tegenover de FIOD afgelegde verklaring weg te poetsen die haar noodlottig zijn geworden.
23. De kantonrechter acht voldoende termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
Ontbindt, voor het geval deze nog zou bestaan, de arbeidsovereenkomst tussen Grolsch en [verweerster] met ingang van heden wegens veranderingen in de omstandigheden bestaande in een onherstelbare vertrouwensbreuk te verwijten aan [verweerster], en mitsdien zonder toekenning van een vergoeding.
Compenseert de kosten van deze procedure in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen te Enschede door mr. H.J. Vos, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.