ECLI:NL:RBALM:2011:BP8983

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118778 / KG ZA 11-54
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aannemingsovereenkomst en betaling aanneemsom

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo, betreft het een kort geding tussen [eiser], h.o.d.n. Kleinbouw Twente, en [gedaagde], h.o.d.n. Tegelzetbedrijf MH, over een geschil voortvloeiend uit een aannemingsovereenkomst. De eiser vorderde betaling van een aanneemsom van € 12.110,03, of subsidiair € 10.462,79, en de afgifte van gereedschap. De eiser stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de vordering, omdat de openstaande vordering substantieel was voor zijn eenmanszaak en de continuïteit van zijn bedrijfsvoering in gevaar kwam. De gedaagde verweerde zich en concludeerde tot afwijzing van de vordering, stellende dat hij geen gereedschap van de eiser in zijn bezit had en dat de eiser tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat het gereedschap nog in het bezit van de gedaagde was, waardoor de vordering tot afgifte van het gereedschap werd afgewezen. Wat betreft de geldvordering oordeelde de voorzieningenrechter dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De eiser had weliswaar een deel van de overeenkomst nagekomen, maar de gedaagde had aannemelijk gemaakt dat dit deel niet voldeed aan de overeenkomst. De voorzieningenrechter concludeerde dat er nader bewijs nodig was om te bepalen of de gedaagde gehouden was tot betaling van de aanneemsom. Gezien deze overwegingen werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 118778 / KG ZA 11-54
datum vonnis: 21 maart 2011 (jk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiser], h.o.d.n. Kleinbouw Twente
wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. H. Holland te Enschede,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. Tegelzetbedrijf MH,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. R.W. Hoevers te Enschede.
Het procesverloop
[Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 maart 2011. Ter zitting zijn verschenen: [eiser], bijgestaan door mr. Holland en [gedaagde], bijgestaan door mr. Hoevers. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
1.2 [Eiser] en [gedaagde] hebben een (onder-) aannemingsovereenkomst gesloten, inhoudende de levering en montage van een dakkapel en diverse kozijnen in een woning in Enschede.
1.3 Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing.
1.4 Op [gedaagde] rustte een verplichting tot aanbetaling, waartoe [eiser] [gedaagde] gefactureerd heeft en waarop [gedaagde] € 2.500,- betaald heeft. [Eiser] is daarop aangevangen met de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten overeenkomst door het plaatsen van de dakkapel.
1.5 [Eiser] is met ingang van 1 februari 2011 een week met vakantie gegaan. Met ingang van diezelfde datum heeft [eiser] vervanging geregeld. Deze is echter zijn eerste werkdag weer vertrokken en heeft geen werkzaamheden verricht.
1.6 [Gedaagde] heeft [eiser] op 7 februari 2011 een e-mail gestuurd waarin hij stelt dat [eiser] niet conform hetgeen was overeengekomen tijdig tot plaatsing en levering van de dakkapel en raamkozijnen is overgegaan, te weten uiterlijk 3 februari 2011. Voorts stelt [gedaagde] in de e-mail dat [eiser] ondeugdelijke werkzaamheden heeft verricht. Ten aanzien van de dakkapel stelt [gedaagde] [eiser] in de gelegenheid om uiterlijk 9 februari 2011 tot herstel over te gaan. Per diezelfde datum verzoekt [gedaagde] [eiser] om het nog te plaatsen deurkozijn aan hem te leveren, zodat hij zelf tot plaatsing zal overgaan. Wordt het deurkozijn niet per die datum geleverd, dan zal [gedaagde] het deurkozijn ook zelf fabriceren.
1.7 [Eiser] is op 8 februari 2011 naar de bouwplaats gegaan om zijn werkzaamheden te hervatten. Hier is hem echter door [gedaagde] de toegang tot de woning geweigerd. [Eiser] heeft, toen hij naar de achterkant van de woning is gelopen, waargenomen dat andere werklieden de door hem geleverde kozijnen aan het plaatsen waren. [Eiser] is onverrichte zaken vertrokken en heeft reeds geleverde materialen en enig gereedschap moeten achterlaten.
Standpunt [eiser]
2.1 Bij dagvaarding vordert [eiser] – zakelijk weergegeven en na vermindering van eis – veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen, primair uit hoofde van nakoming en ontbinding van de gesloten overeenkomst een bedrag van € 12.110,03 of subsidiair vanwege opzegging door [gedaagde] een bedrag van € 10.462,79, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en afgifte van de door [eiser] bij dagvaarding aangewezen goederen op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de kosten van beslag inbegrepen, alsmede veroordeling tot betaling van de nakosten en bij gebreke van tijdige betaling hiervan de wettelijke rente daarover.
2.2 [Eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, meer in het bijzonder doordat [gedaagde] [eiser] niet in de gelegenheid heeft gesteld nog verder na te komen. [Gedaagde] is op grond van de aannemingsovereenkomst en artikel V van de algemene voorwaarden verplicht om [eiser] in de gelegenheid te stellen onbelemmerd zijn werkzaamheden te verrichten. Nu [gedaagde] weigerachtig blijft om [eiser] toegang te verlenen en [gedaagde] zelf is overgegaan tot het plaatsen van de door [eiser] afgeleverde kozijnen, is [gedaagde] op basis van artikel 6:83 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verzuim. Subsidiair stelt [eiser] dat sprake is van schuldeisersverzuim, nu [eiser] geen herstelwerkzaamheden aan de dakkapel kan verrichten omdat hij door [gedaagde] niet wordt toegelaten tot de bouwplaats. Schuldeisersverzuim aan de zijde van [gedaagde] heft eventueel verzuim van [eiser] op, zodat hij niet in verzuim is jegens [gedaagde], aldus [eiser]. [Eiser] betwist voorts dat [gedaagde] de overeenkomst kon ontbinden en heeft ontbonden, en is zelf bij dagvaarding overgegaan tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. Voor zover [eiser] gepresteerd heeft vordert hij nakoming van de overeenkomst en voor zover [gedaagde] verdere nakoming heeft verhinderd, is het daarmee corresponderende deel van de aanneemsom als schade te beschouwen. Subsidiair stelt [eiser] dat afrekening conform artikel 7:764 BW dient plaats te vinden, mocht worden geoordeeld dat de overeenkomst wel door opzegging is beëindigd.
2.3 Ondanks diverse sommaties daartoe is [gedaagde] niet overgegaan tot betaling en afgifte van de goederen.
2.4 [Eiser] stelt een spoedeisend belang bij het gevorderde te hebben nu een openstaande vordering ter grootte van het gevorderde substantieel is voor een eenmanszaak en de continuïteit van de bedrijfsvoering direct in het gedrag komt. Voorts zijn de gereedschappen die [eiser] mist essentieel voor de uitoefening van zijn bedrijf en hij schade heeft geleden en zal lijden omdat hij lopende opdrachten niet dan wel met veel moeite tot een goed einde heeft kunnen brengen.
Standpunt [gedaagde]
3.1 [Gedaagde] verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.2 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
Gereedschap
4.2 [Eiser] heeft enerzijds gesteld dat hij een aantal gereedschapstuigen heeft moeten achterlaten en ondanks sommaties daartoe nog niet heeft mogen ophalen. [Gedaagde] heeft anderzijds aangevoerd dat er tot tweemaal toe gereedschap is opgehaald dan wel meegenomen en dat hij geen gereedschap van [eiser] meer in zijn bezit heeft. [Gedaagde] heeft daarenboven terecht gesteld dat hij niet verantwoordelijk is voor het gereedschap van [eiser]. Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet kan worden vastgesteld dat het gereedschap (nog) in het bezit van [gedaagde] is, dient de vordering tot afgifte van dat gereedschap te worden afgewezen.
Geldvordering
4.3 Kern van het onderhavige geschil is de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen overeengekomen aannemingsovereenkomst en [gedaagde] ten gevolge daarvan aan [eiser] gehouden is een (schade)vergoeding te betalen. Hoewel vast staat dat [eiser] reeds een deel van hetgeen tussen partijen is overeengekomen is nagekomen, is ter zitting onder meer uit door [gedaagde] overgelegde foto’s gebleken dat dit deel niet aan de overeenkomst voldeed. Gelet op de hiervoor kort weergegeven gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een nader onderzoek noodzakelijk naar de vraag welk deel [eiser] van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst (behoorlijk) is nagekomen en of [gedaagde] gehouden is tot betaling van het reeds gepresteerde over te gaan, alsmede de restant aanneemsom als zijnde schade. Bovendien zal in dat geval nader onderzocht moeten worden of [gedaagde], na kennis te hebben genomen van de kwaliteit van de reeds door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden, nog gehouden was om [eiser] in de gelegenheid te stellen om enig verzuim te herstellen. Voor de beoordeling van deze vragen en de eventuele rechtsgevolgen daarvan zal nader bewijs moeten worden geleverd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent de onderhavige procedure zich daar echter niet voor. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.4 [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 588,- aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.