ECLI:NL:RBALM:2011:BQ0354

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118209 / KG ZA 11-28
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding betreffende doorgang en gebruik van buurweg

In deze zaak hebben eisers, exploitanten van een pluimveebedrijf, vorderingen ingesteld tegen gedaagden, die werkzaamheden aan een schuur verrichten die de doorgang naar de pluimveestal van eisers zou belemmeren. De eisers vorderen dat gedaagden worden verboden om werkzaamheden te verrichten die de doorgang van de weg belemmeren, en dat zij deze binnen 48 uur na betekening van het vonnis ongedaan maken. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 18 februari en 18 maart 2011, waarbij de standpunten van beide partijen zijn toegelicht.

Eisers stellen dat de weg cruciaal is voor de exploitatie van hun bedrijf, aangezien het de enige toegang is tot hun pluimveestal. Ze beargumenteren dat gedaagden onrechtmatig handelen door de doorgang te belemmeren, en dat zij een noodweg, buurweg of recht van erfdienstbaarheid hebben. Gedaagden daarentegen betwisten het bestaan van deze rechten en stellen dat er geen belemmering van de doorgang is, aangezien de weg nog steeds voldoende breed is voor vrachtwagens.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de doorgang nog steeds ruim voldoende is, zelfs na de voorgenomen werkzaamheden van gedaagden. De rechter oordeelt dat er geen belemmering van de doorgang is en dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen. Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitgesproken op 25 maart 2011 door de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 118209 / KG ZA 11-28
datum vonnis: 25 maart 2011 (jk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. [eiser 1],
gevestigd te [plaats],
en
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
beiden wonende te [plaats],
eisers,
verder gezamenlijk aan te duiden als [eisers],
advocaat: mr. R.F.A. Rorink te Enschede,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden,
verder gezamenlijk aan te duiden als [gedaagden],
procederend in persoon.
Het procesverloop
[eisers] hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 februari 2011 en de voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2011, welke is voortgezet ter plaatse van het geschilpunt. Ter zittingen zijn verschenen: [eisers], bijgestaan door mr. Rorink en [gedaagden]
De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
1.2 [eisers] exploiteren een pluimveebedrijf, in welk kader zij aan [adres] te [plaats]een pluimveestal houden. [eiser 1] is eigenaar van de grond met opstallen aan [adres] te [plaats], plaatselijk bekend Gemeente [plaats],
sectie […].
1.3 [gedaagde 2] is eigenares van de grond met opstallen aan het [adres] te [plaats], kadastraal bekend Gemeente [plaats], sectie [....]. Meer specifiek betreft het een recreatiewoning met opstallen, waaronder een schuur.
1.4 Tussen voornoemde percelen loopt een weg, welke ten dele in eigendom toebehoort aan [eiser 1], maar ook voor een deel aan [gedaagde 2]. Deze weg wordt door partijen gezamenlijk gebruikt om van en naar hun perceel tot de openbare weg te komen.
1.5 [gedaagden] zijn aangevangen met werkzaamheden aan de schuur, hetgeen - onder meer - een verplaatsing van de schuur zal betekenen. Hierdoor zal een versmalling van de weg tussen de omheining van de recreatiewoning en de schuur van [gedaagden] van één meter ontstaan.
1.6 Tussen partijen is inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank.
Standpunt [eisers]
2.1 Bij dagvaarding vorderen [eisers] - zakelijk weergegeven en na wijziging van
eis - [gedaagden], uitvoerbaar bij voorraad, te verbieden werkzaamheden te (laten) verrichten die de doorgang van de weg belemmeren, voor zover nodig deze binnen 48 uur na betekening van dit vonnis ongedaan te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom en [eisers] zo nodig te machtigen om, indien [gedaagden] hiermee langer dan 48 uur in gebreke blijven, zelf de werkzaamheden voor rekening en risico van [gedaagden] uit te (doen) voeren, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten die door [eisers] daarvoor redelijkerwijs gemaakt zijn en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
2.2 [eisers] stellen daartoe dat de weg van cruciaal belang is voor de exploitatie van hun pluimveebedrijf, aangezien de weg de enige manier is waarop de eigen machines, vrachtwagens en dergelijke, alsmede die van ingeschakelde derden, de pluimveestal van [eisers] kunnen bereiken. [eisers] heeft geconstateerd dat [gedaagden] een aanvang hebben gemaakt aan hun werkzaamheden om de schuur te verplaatsen en zij zijn - voor zover [eisers] weten - voornemens om de schuur zo te plaatsen dat deze voor een deel op de weg zal komen te staan. Indien [gedaagden] hun werkzaamheden met het verplaatsen van de schuur doorzetten zullen [eisers] en de door hen ingeschakelde derden de pluimveeschuur niet meer kunnen bereiken. Het gevolg hiervan zal zijn dat de exploitatie van [eisers] zal komen stil te liggen en zij schade zullen lijden. Om die reden handelen [gedaagden] onrechtmatig ten opzichte van [eisers]
2.3 Primair stellen [eisers] dat sprake is van een noodweg, nu voor de normale exploitatie van hun onderneming behoorlijke toegang tot de openbare weg noodzakelijk is en een alternatieve uitweg ontbreekt. Belemmering hiervan is niet toegestaan. Subsidiair is volgens [eisers] sprake van (schending van) een mogelijk aan hen toekomend recht van buurweg. De weg wordt immers door beide partijen al sinds jaar en dag gezamenlijk als uitweg gebruikt waardoor partijen – mogelijk - stilzwijgend de weg tot buurweg hebben bestemd. Het is [gedaagden] conform artikel 7:19 Oud Burgerlijk Wetboek juncto artikel 160 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek niet mogelijk om eigenhandig het gebruik van de buurweg te doen staken of te belemmeren. Tot slot baseren [eisers] hun vorderingen meer subsidiair op het feit dat sprake is van een aan hen, krachtens verjaring, toekomend recht van erfdienstbaarheid.
2.4 Ondanks diverse sommaties daartoe zijn [gedaagden] niet overgegaan tot het staken van hun werkzaamheden aan de schuur die de doorgang van de weg zal belemmeren.
2.5 [eisers] stellen een spoedeisend belang bij het gevorderde te hebben nu voor een normale exploitatie van hun onderneming een behoorlijke toegang tot de openbare weg noodzakelijk is en de werkzaamheden aan de schuur door [gedaagden] dit zal verhinderen, waardoor hun bedrijfsvoering schade dreigt te lijden.
Standpunt [gedaagden]
3.1 [gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Zij stellen daartoe - zakelijk weergegeven - dat geen sprake is van een buurweg, noodweg dan wel een aan [eisers] toekomend recht van erfdienstbaarheid, nu zulks niet blijkt uit een notariële akte. Een dergelijk recht is volgens [gedaagden] ook niet door verjaring ontstaan, aangezien in het verleden zelfs sprake is geweest van twee toegangswegen. Daarenboven hebben zij [eiser 1] reeds enkele jaren verzocht om een andere mogelijke toegangsweg te creëren, bij welke oplossing beide partijen gebaat zouden zijn. [eiser 1] zou dan immers over zijn eigen perceel de pluimveestal kunnen bereiken en zodoende zal de overlast voor [gedaagden] verminderen. In eerste instantie heeft [eiser 1] hiermee ingestemd, maar blijkbaar heeft [eiser 1] zich bedacht. [eiser 1] dient in dat geval namelijk een aantal bomen te kappen, waartegen een ander buurman bezwaar dreigt te maken. Daarenboven zien [gedaagden] niet in waarom de verschuiving van de schuur - waardoor de doorgang één meter smaller wordt - problemen zou moeten opleveren, aangezien er nog een doorgang van 3.70 meter resteert en een vrachtwagen maar een maximale breedte van 2.60 meter mag hebben. [eiser 1] heeft zijn eigen schuur vernieuwd en uitgebreid, waardoor zijn kavel aan de zijde van [gedaagden] nu bijna is volgebouwd en combinaties moeilijker kunnen draaien op zijn perceel. Dit is echter naar de mening van [gedaagden] niet hun probleem. [gedaagden] stellen voorts dat zij bovendien genoodzaakt zijn om de schuur te verplaatsen, nu de gemeente [plaats] hen onder last van een dwangsom heeft aangeschreven de schuur conform de afgegeven bouwvergunning in 1991 te (her)bouwen.
3.2 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De overwegingen van de voorzieningenrechter:
Spoedeisend belang
4.1 De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat [eisers] hun spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening als gevorderd voldoende aannemelijk hebben gemaakt. [gedaagden] hebben dit ook niet betwist, zodat de voorzieningenrechter toekomt aan de materiële beoordeling van het geschil.
4.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de weg, zoals hij ook tijdens de behandeling ter plaatse heeft geconstateerd, een onbelemmerde doorgang biedt, welke doorgang thans nog ruim 4.80 meter breed is. [gedaagde 1] heeft ter plaatse laten zien waar de muur van de schuur zal komen te staan, waarna - blijkens de ter plaatse gedane metingen - alsdan nog een doorgang van ten minste 3.80 meter resteert.
4.3 De stelling van [eisers] dat de doorgang na de verplaatsing van de schuur alsnog een ontoereikende breedte heeft kan door de voorzieningenrechter niet worden gevolgd. [gedaagden] hebben daartegen immers terecht aangevoerd dat een vrachtwagen conform het bepaalde in de Regeling Voertuigen slechts maximaal 2.60 meter breed mag zijn. Aldus blijft aan beide zijden van een vrachtwagen nog 0.6 meter ruimte over, welke ruimschoots voldoende moet worden geacht. Dat bij de beoordeling van de vraag of de breedte van de weg na versmalling ontoereikend is om doorgang te bieden naar de pluimveeschuur van [eisers], zoals [eisers] stellen, rekening dient te worden gehouden met het feit dat de vrachtwagens de breedte van de weg - zoals die in haar huidige vorm bestaat - nodig hebben om te draaien is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist. Enerzijds, omdat blijkens de geconstateerde bandensporen duidelijk is dat de vrachtwagens niet op het te bebouwen deel rijden en, anderzijds, omdat voorts is gebleken dat [eiser 1] op zijn erf nog mogelijkheden heeft om de vrachtwagens daarvoor de benodigde ruimte te bieden.
4.4 Voorts acht de voorzieningenrechter de feiten en omstandigheden die [eisers] hebben aangevoerd – naast voornoemde – ter onderbouwing van hun stelling over de benodigde minimale breedte van de (nood)weg, onvoldoende om op basis daarvan tot de slotsom te komen dat [gedaagden] hun werkzaamheden dienen te staken. [gedaagden] hebben immers aangetoond dat zij onder last van een dwangsom de schuur dienen te verplaatsen en niet valt in te zien dat uitstekende voorwerpen, zoals boeidelen, een ontoelaatbare versmalling van de weg tot gevolg zal hebben.
4.5 Dit brengt mee dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van enige belemmering van de doorgang ten gevolge van de werkzaamheden zoals die door [gedaagden] zullen worden uitgevoerd. Het beroep van [eisers] op primair noodweg, subsidiair buurweg en meer subsidiair een mogelijk recht van erfdienstbaarheid kan derhalve onbesproken blijven. Hoe de doorgang en eventuele rechten daarop dienen te worden gekwalificeerd, zal in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure dienen te worden beslist. Voor toewijzing van de thans gevorderde voorlopige voorzieningen is geen reden.
4.6 [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 258,- aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.