RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: in de hoofdzaak: 108905 HA ZA 100 van 2010
in de vrijwaringzaak: 111996 HA ZA 579 van 2010
datum vonnis: 15 juni 2011 (jj.)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [plaats][land]
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
verder te noemen: [L],
advocaat: mr. L.M. Schelstraete te Tilburg,
1. [gedaagde 1]
statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [plaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [plaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
verder te noemen: [P],
advocaat: mr. F. Kolkman te Wierden.
en in de vrijwaringzaak van:
1.
[eiser 1]
statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [plaats],
2. [eiser 2]
wonende te [plaats],
eisers,
verder te noemen: [P],
advocaat: mr. F. Kolkman te Wierden.
wonende en zaakdoende te [plaats], gemeente [plaats],
gedaagde,
verder te noemen: [G],
advocaat: mr. C.C.J. van Pol te Echt.
Gehoord partijen;
Gezien de stukken, waaronder het op 12 mei 2010 uitgesproken vonnis in het incident.
In de hoofdzaak, het incident en de vrijwaring.
De rechtbank neemt hier over hetgeen in het voormelde vonnis is overwogen.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- conclusie van antwoord zijdens [P];
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- akte na dupliek, tevens akte overlegging producties zijdens [L];
- akte uitlating.
[P] hebben in de vrijwaringzaak voor eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van de inleidende dagvaarding.
Bij conclusie van antwoord in de vrijwaringzaak heeft [G] geconcludeerd tot
niet-ontvankelijk verklaring van [P], met veroordeling van [P] in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen gerepliceerd en gedupliceerd.
[P] hebben producties in het geding gebracht.
Partijen hebben vonnis verzocht. De uitspraak is bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing.
In de hoofdzaak, het incident en de vrijwaring.
1. De rechtbank neemt over hetgeen in het voormelde vonnis is overwogen en beslist.
In de hoofdzaak en de vrijwaringzaak.
2. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet betwiste producties het navolgende vast.
[L] heeft op 14 oktober 2008 van [P] het paard [S] gekocht.
Voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft de bezichtiging van het paard plaatsgevonden op het staladres van de heer [G] te [plaats]. Tijdens de bezichtiging waren aanwezig de heren [P], [G], [M] en mevrouw [N] .
Het paard is op 20 oktober 2008 gekeurd door de veearts [H] [L] heeft een transporteur opdracht gegeven [S] op te halen in Nederland en naar Engeland te vervoeren. [S] is vervolgens op 20 november 2008 naar Engeland getransporteerd.
[L] is niet aanwezig geweest bij de bezichtiging van het paard en het sluiten van de koopovereenkomst. Zij heeft de overeengekomen koopsom van € 42.000,-- aan [P] betaald. Ook heeft [L] de keuringskosten ad € 500,-- betaald.
3. Gezien de plaats waar Stal [P] is gevestigd en kantoorhoudt en de heer [P] woont, is de rechtbank op grond van artikel 60 lid 1 jo. artikel 2 lid 1 EEG-executieverordening (EG nr. 44/2001) bevoegd van deze zaak kennis te nemen.
Uit de in het geding gebrachte bescheiden blijkt niet dat partijen een rechtskeuze overeen zijn gekomen. Ook zijn, voor zover de rechtbank heeft begrepen, geen Algemene Voorwaarden van toepassing op de koopovereenkomst. Wel blijkt uit de in het geding gebrachte bescheiden dat [P] het leveren van de kenmerkende prestatie op zich hebben genomen. Op grond van artikel 4 lid 2 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) beslist de rechtbank dat in deze zaak het Nederlandse recht van toepassing is.
4. [L] stelt dat daags na levering bleek dat [S] een zogenoemde ‘luchtzuiger’ is. Dit was nimmer aan [L] of [M] medegedeeld.
Op 29 november 2008 heeft [M] met [S] aan een springwedstrijd deelgenomen. Het springniveau lag op een hoogte van 1.05 – 1.15 meter. [S] weigerde een aantal malen te springen, hetgeen tengevolge had dat [M] tot tweemaal toe werd gediskwalificeerd.
[L] stelt dat [S] niet geschikt was voor de (hogere) springsport.
5.0 Met betrekking tot het gestelde bedrog overweegt de rechtbank het volgende.
5.1 Met betrekking tot het sluiten van de koopovereenkomst stelt [L] dat [P] haar heeft bewogen tot een rechtshandeling door daartoe opzettelijk onjuiste mededelingen te doen èn door een kunstgreep te verrichten.
[L] stelt in de eerste plaats dat [P] opzettelijk onjuist aan [L] hebben medegedeeld dat het paard op S-niveau in Duitsland en op Z-niveau in Nederland heeft gesprongen.
In de tweede plaats stelt [L] dat zij [P] heeft gevraagd resultaatlijsten aan haar te overleggen, omdat zij vreesde dat [S] niet de kwaliteiten bezat zoals die haar steeds waren voorgehouden door [P] Nadat [P] resultaatlijsten van [S] aan [L] ter beschikking hadden gesteld, bleek dat de Duitse resultaten geen betrekking hadden op de springsport, doch op de vierspansport en dat de Nederlandse resultatenlijsten van [S] vervalst zijn. [L] stelt dat [P] haar via deze kunstgreep – het vervalsen van de Nederlandse resultatenlijsten – heeft bewogen het paard [S] te kopen.
5.2 [P] stellen ten verwere dat zij zijn uitgegaan van de mededelingen van [G] aan [N]. [P] hebben ook geen zelfstandig onderzoek gedaan naar de juistheid van de stellingen van [G]. [P] hebben nimmer medegedeeld dat het paard in Nederland op Z-niveau heeft gesprongen.
5.3.1 Gezien het bepaalde in artikel 3:44 lid 5 Burgerlijk Wetboek, moet voorop worden gesteld dat de rechtbank de stelling van [P], dat zij (slechts) zijn uitgegaan van de mededeling van [G] en geen zelfstandig onderzoek naar de stellingen van [G] hebben gedaan, zal passeren. [P] hebben dienaangaande onvoldoende gesteld.
5.3.2 Naar het oordeel van de rechtbank gaat het met betrekking tot dit onderdeel om de betekenis die aan het woord ‘opzettelijk’ in artikel 3:44 lid 3 Burgerlijk Wetboek moet worden gehecht.
[L] heeft gesteld, zo begrijpt de rechtbank, dat uit het vervalsen van de resultatenlijsten door [P] moet worden afgeleid dat de mededelingen die [P] tijdens het sluiten van de koopovereenkomst heeft gedaan, opzettelijk onjuist zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat die stelling van [L] te ver. Immers, vast moet komen te staan dat de mededelingen van [P] tijdens de besprekingen die aan het sluiten van de koopovereenkomst opzettelijk onjuist zijn geweest. De gestelde ‘cover-up’ actie zijdens [P] na het sluiten van de overeenkomst, is onvoldoende grond om te komen tot de beslissing dat [P] tijdens de onderhandelingen opzettelijk onjuiste mededelingen aan [L] (of haar mogelijke vertegenwoordiger) heeft gedaan.
Met betrekking tot het ‘luchtzuigen’ overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank levert [L] geen begin van bewijs van haar stelling dat [P] wisten dat [S] een luchtzuiger was en hebben verzwegen dat aan [L] mede te delen. Ook biedt [L] geen specifiek bewijs van haar stelling aan. Daarbij komt dat [P] ten verwere stellen dat zij (en [G]) wel degelijk hebben medegedeeld dat [S] een ‘luchtzuiger’ was.
6.0 Met betrekking tot de gestelde onrechtmatige daad overweegt de rechtbank het volgende.
6.1 [L] stelt dat het plegen van bedrog door [P] - gezien de ernst van de kunstgreep (vervalsing) – zonder meer onrechtmatig is. [P] hebben jegens [L] een onrechtmatige daad gepleegd, door willens en wetens aan haar een paard te verkopen dat in het geheel niet aan de koopovereenkomst voldoet en daartoe ook nog eens resultaten hebben vervalst. [L] stelt dat [P] wisten dat [S] niet geschikt was voor de hogere springsport. Bovendien wisten [P] dat [S] behept was met het stalgebrek ‘luchtzuigen’. [L] stelt dat zij schade lijdt en vordert op grond van onrechtmatige daad vergoeding van de schade.
6.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [L] onvoldoende gesteld inzake het causale verband tussen het sluiten van de koopovereenkomst, de gedraging van [P] in verband met het gestelde vervalsen van de resultaten en de mogelijke schade. Immers, de gestelde ernst van de kunstgreep (vervalsing) zou op zich een mogelijke onrechtmatige handeling jegens [L] kunnen zijn, echter het beslismoment om tot het kopen van [S] over te gaan, is gelegen ver voor het ontvangen van de resultaten. De zogenoemde vervalste resultaten zijn dan ook niet van invloed geweest op de beslissing van [L] om [S] te kopen.
7.0 Met betrekking tot de gestelde wanprestatie overweegt de rechtbank het volgende.
7.1 Subsidiair stelt [L] dat zij een paard heeft gekocht dat niet voldoet aan de koopovereenkomst.
In de eerste plaats is het paard behept met het stalgebrek ‘luchtzuigen’, waardoor het paard bijna onverkoopbaar is en in het handelsverkeer slechts een minimale waarde heeft.
7.2. Met betrekking tot de stelling van [L] dat het paard een zogenoemde ‘luchtzuiger’ is, erkennen [P] dat het paard tijdens het sluiten van de koopovereenkomst behept is met die stalondeugd. Daarnaast stellen [P] dat zowel [P] als [G] hebben medegedeeld dat [S] een luchtzuiger was. [P] bieden dienaangaande nadrukkelijk bewijs aan. Aangezien [L] gemotiveerd ontkent dat aan haar noch aan [M] op enig moment is medegedeeld dat het paard een ‘luchtzuiger’ is, zal de rechtbank [P] toelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit hun stelling blijkt dat [P] voor of tijdens het sluiten van de koopovereenkomst aan de koper of (mogelijk) degene die haar vertegenwoordigde, hebben medegedeeld dat het paard een luchtzuiger was.
7.3 In de tweede plaats, zo stelt [L], voldoet [S] niet aan de koopovereenkomst omdat is gebleken dat het paard niet geschikt is voor de hogere springsport. Dit kwam naar voren toen [M] met [S] de eerste keer startte op een springwedstrijd. Dat het paard niet geschikt is voor de hogere springsport blijkt uit het feit dat het paard in Duitsland slechts in een vierspan heeft gelopen en in Nederland op 1.10 meter niveau was geklasseerd en dat bovendien met bijzonder slechte resultaten. [L] zocht een paard dat geschikt moest zijn voor het ‘Young Riders’ niveau en [P] hebben het paard als zodanig aangeboden.
[L] stelt dat volgens [P] het paard [S] geschikt zou zijn voor het doel waarvoor [L] het paard wilde kopen, namelijk Young Rider-niveau (1.40/1.45 m) in de springsport. Zij stelt verder dat [P] aan die mededeling heeft toegevoegd dat [S] op S-springniveau (1.40/1.45 m) in Duitsland zou hebben gepresteerd. Ook zou het paard in Nederland op Z-niveau (1.30 m) hebben gesprongen.
7.4 [P] stellen dat het voor hen niet duidelijk is geweest dat voor [L] bij het kopen van [S] het niveau ‘Young Rider’ een doorslaggevend vereiste was. [P] stellen gemotiveerd dat zij nimmer hebben aangegeven dat het paard op een dergelijk of vergelijkbaar niveau presteerde.
Gezien het gemotiveerde verweer zijdens [P] zal de rechtbank [L] toelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt haar stelling dat [P] voor of tijdens het sluiten van de koopovereenkomst hebben aangegeven dat [S] op het 1.40/1.50 meter - niveau had gepresteerd en het paard als zodanig hebben aangeboden.
7.5 Verder stellen [P] dat zij erop mochten vertrouwen dat [N] niet alleen de trainer is van [M], maar dat zij ook de gevolmachtigde van [L] en een professional is, die op de hoogte was van de vereisten van [L] en dat [N] de voorgestelde paarden ook aan die vereisten zou toetsen. Ook stellen [P] dat [N] de overeenkomst namens [L] heeft gesloten.
[L] stelt dat [M] alleen met [N] naar Nederland is meegereisd om ervaring op te doen. [N] wilde voor haarzelf, dan wel voor haar klanten paarden bezichtigen. [L] stelt dat zij enkel aan [N] heeft gevraagd met [P] over de koopprijs te onderhandelen. Na overleg met [L] heeft [N] vervolgens aan [P] doorgegeven dat [L] akkoord was met de overeengekomen koopsom. [L] stelt dat van vertegenwoordiging door [N] dan ook geen sprake kan zijn.
Gezien het gemotiveerde verweer zijdens [L] zal de rechtbank [P] toelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit hun stelling blijkt dat [N] als gevolmachtigde van [L] tijdens de onderhandelingen en het sluiten van de koopovereenkomst als gevolmachtigde van [L] optrad en dat [N] op de hoogte was van de vereisten van [L] en dat zij [S] ook aan die vereisten zou toetsen.
8. [L] heeft als productie 3 en 5 bij dagvaarding onleesbare kopieën van resultaatlijsten in het geding gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank klagen [P] terecht dat zij vanwege de onleesbaarheid zijn benadeeld in het voeren van verweer. De rechtbank zal daarom [L] opdragen een maand na de datum waarop dit vonnis is uitgesproken per brief beide producties in hun geheel, met leesbare kopieën in het geding te brengen.
De rechtbank zal [P] toelaten om één maand na ontvangst van beide producties op de inhoud daarvan te reageren. Vervolgens zal de rechtbank [L] toestaan binnen één maand daarna op de reactie van [P] te reageren.
9.1 [P] vorderen op grond van onrechtmatige daad, toerekenbare tekortkoming, dan wel dwaling of bedrog [G] te veroordelen waartoe [P] bij vonnis in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [G] in de kosten van de procedure.
[G] bood het paard [S] te koop aan. [P] hebben het paard onder exact dezelfde condities verkocht en geleverd aan mevrouw [L] als waarop [P] [S] van [G] hebben gekocht. [G] heeft [P] en [N] medegedeeld dat het paard op een Duits S-niveau gekwalificeerd was geweest. [G] heeft voor of tijdens het sluiten van de koopovereenkomst geen stukken of een videoband overgelegd waarmee [G] zijn standpunt kon bevestigen.
In de hoofdzaak heeft [L], de koper van [S], Duitse resultatenlijsten in het geding gebracht. [L] stelt dat de lijsten zijn vervalst. [P] hebben die lijsten niet naar [L] gezonden.
9.2 [G] stelt ten verwere dat het onjuist is dat [P] [S] onder exact dezelfde condities aan [L] hebben verkocht en geleverd, als waarop [P] het paard van [G] hebben gekocht. [G] merkt op dat hij het paard voor een bedrag van € 19.500,-, aan [P] heeft verkocht. Dat bedrag is later verhoogd met de keuringskosten ad
€ 500,--.
Verder stelt [G] dat tijdens het bezoek op 14 oktober 2008 de interesse uitging naar paarden die 1.20 meter respectievelijk 1.30 meter hadden gesprongen en de potentie hadden om hoger te kunnen - gaan – springen. Tijdens het bezoek heeft [M] drie paarden getest. Enige dagen later heeft de heer [P] aan [G] gevraagd een veterinaire keuring van het paard [S] voor hem te verzorgen, aangezien de heer [P] voornemens was dit paard te verkopen. Tijdens het bezoek op 14 oktober 2008 heeft [G] expliciet tot uiting gebracht dat [S] een ‘luchtzuiger’ was.
[G] betwist dat hij aan [L] lijsten zou hebben toegezonden.
Gezien het tijdsverloop tussen de brief van de heer of mevrouw [S] d.d. 12 februari 2009 en het moment waarop [G] in vrijwaring wordt geroepen, hebben [P] niet binnen bekwame tijd [G] in kennis gesteld van de door [L] gestelde tekortkoming.
10. Gelet op de samenhang van de vorderingen en stellingen van partijen in de hoofdzaak en de vrijwaringzaak, zal de rechtbank de stellingen van partijen in de vrijwaringzaak thans nog niet bespreken.
In de hoofdzaak en de vrijwaringzaak.
11. Op hetgeen partijen overigens verdeeld houdt, zal de rechtbank, desnodig, in een later stadium ingaan.
I. Draagt [L] op te bewijzen als daartoe overwogen in rechtsoverweging 7.4.
II. Bepaalt dat indien [L] bewijs wenst te leveren door middel van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door de rechter die dit vonnis wijst.
III. Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag
29 juni 2011 voor dagbepaling enquête en draagt [L] op om ervoor zorg te
dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen.
IV. Draagt [P] op te bewijzen als daartoe overwogen in rechtsoverwegingen 7.2 en 7.5.
V. Bepaalt dat indien [P] bewijs wensen te leveren door middel van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door de rechter die dit vonnis wijst.
VI. Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag
29 juni 2011 voor dagbepaling enquête en draagt [P] op om ervoor zorg te
dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen.
VII. Draagt [L] op er voor zorg te dragen dat de bescheiden zoals aangegeven in rechtsoverweging 8 zijn toegezonden aan de griffier van deze rechtbank en de raadsman van de wederpartij.
VIII. Verwijst de zaak daartoe naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag
13 juli 2011 voor het in het geding brengen van de onder VII. genoemde stukken.
IX. Bepaalt dat [P] binnen vier weken nadien zich bij akte mogen uitlaten over de door de [L] in het geding gebrachte stukken en dat [L] zich nadien bij akte binnen vier weken mag uitlaten met betrekking tot de reactie van [P]
In de hoofdzaak en de vrijwaringzaak.
X. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. van de Veer en is op 15 juni 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.