ECLI:NL:RBALM:2011:BT2745

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
15 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122196 / KG ZA 11-162
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting executie van arrest Gerechtshof Arnhem

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschappen Reef Infra B.V. en Reef Beheer B.V. De vordering van eiser betreft de opschorting van de executie van een arrest van het Gerechtshof Arnhem, waarin hij werd veroordeeld tot terugbetaling van premies voor pensioen- en ziektekostenverzekeringen. Eiser stelt dat de gelegde beslagen op zijn inkomen en vermogen niet rechtsgeldig zijn, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn zijn betekend. Hij vordert dat de voorzieningenrechter de beslagen opheft en Reef verbiedt om het arrest ten uitvoer te leggen. Eiser betoogt dat hij afhankelijk is van zijn inkomen en dat de beslagen onomkeerbare gevolgen voor hem zullen hebben.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 september 2011, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat de beslagen vexatoir zijn en dat hij onevenredig wordt getroffen. Reef heeft het verweer gevoerd dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een noodtoestand verkeert en dat de beslagen gerechtvaardigd zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat de beslagen hem niet in een noodtoestand brengen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vorderingen van eiser worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen gronden zijn voor opschorting van de executie van het arrest van het Gerechtshof Arnhem. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis is uitgesproken op 15 september 2011 door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 122196 / KG ZA 11-162
datum vonnis: 15 september 2011 (b)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. C.W.J. de Bont te Doetinchem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
1. Reef Infra B.V.,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
2. Reef Beheer B.V.,
beiden gevestigd en kantoorhoudende te Oldenzaal,
gedaagden,
hierna afzonderlijk te noemen Reef Infra en Reef Beheer,
hierna gezamenlijk te noemen Reef,
advocaat: mr. E.P. Cornel te Enschede.
1. Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. Partijen hebben beiden producties in het geding gebracht. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 8 september 2011. Ter zitting zijn verschenen: [eiser], vergezeld door mr. De Bont voornoemd en de heer [X], controller van Reef, vergezeld door mr. Cornel voornoemd.
De standpunten zijn toegelicht, waartoe door partijen pleitnotities zijn overgelegd.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiser] is in 1998 in dienst getreden bij Reef Beheer als algemeen directeur. In de arbeidsovereenkomst is uitdrukkelijk opgenomen dat deze zou eindigen op 1 januari 2005. Vanaf 1 maart 2002 is voornoemde arbeidsovereenkomst overgenomen door Reef Infra, bij wie [eiser] vanaf 1 maart 2002 in dienst is getreden.
In 2000 heeft [eiser] een stamrechtovereenkomst gesloten met Reef Beheer. Hierin is opgenomen, voor zover hier van belang:
“In aanmerking nemende dat:
? Er onzekerheid bestaat over de vraag of [eiser] te zijner tijd recht heeft op uitkeringen ingevolge bedrijfstakgewijse VUT-regeling of prepensioenregeling en tot welk bedrag;
? Reef bereid is een aanspraak op periodieke uitkeringen toe te kennen indien de winst dat toelaat, dit ter aanvulling op het inkomen van [eiser] na beëindiging van zijn dienstbetrekking in verband met het vervallen van de arbeidsinkomsten op dat moment of bij het ontbreken van VUT- of prepensioenuitkeringen op dat moment;
? Reef aan [eiser] reeds een pensioentoezegging heeft gedaan voor een pensioen ingaande op 65 jaar, welke partijen ongewijzigd willen voortzetten.”
2.3 Met ingang van 31 december 2004 is [eiser] ontslagen als statutair bestuurder van Reef Beheer en een aantal dochtervennootschappen.
2.4 Vervolgens hebben partijen verschil van inzicht gekregen over de uitvoering van de stamrechtovereenkomst en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen. Partijen hebben hierover geprocedeerd waarna deze rechtbank op 20 december 2006 vonnis heeft gewezen. Tegen voormeld vonnis zijn beide partijen in hoger beroep gekomen.
2.5 Op 21 december 2010 heeft het gerechtshof te Arnhem eindarrest gewezen (hierna: het arrest). Bij beslissing van 8 maart 2011 heeft het gerechtshof dit arrest aangevuld. In de beslissing is onder andere opgenomen, voor zover hier van belang:
“II a. veroordeelt [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, tot terugbetaling aan Reef Infra van al hetgeen Reef Infra terzake premies voor pensioenverzekering en ziektekostenverzekering over de periode ná 31 december 2004 krachtens het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank Almelo van 20 december 2006 heeft voldaan, die bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve betaaldata tot aan de dag van de algehele voldoening;”
2.6 Ter executie van voornoemd arrest heeft Reef op 25 maart 2011 beslag laten leggen op tegoeden van [eiser] onder ‘BPF Bouw’, ‘Reaal Levensverzekeringen’ en ‘Nationale Nederlanden’. De overbetekening van deze beslagen heeft op 6 april 2011 plaats gevonden.
3. Het geschil
3.1 [eiser] vordert, na vermeerdering van eis, de voorzieningenrechter om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
? Reef te veroordelen om binnen één dag na betekening van dit vonnis over te gaan tot opheffing van de gelegde beslagen op inkomen en vermogen van [eiser], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
? Reef te verbieden om het door het gerechtshof Arnhem uitgesproken eindarrest d.d. 21 december 2010, aangevuld met de beslissing van het gerechtshof Arnhem d.d. 8 maart 2011 ten uitvoer te leggen of ten uitvoer te doen leggen voor zover het betreft de executie van terugbetaling van premies voor pensioenverzekering en ziektekostenverzekering als opgenomen in de aanvullende beslissing van het gerechtshof Arnhem onder nummer II a. 8 maart 2011, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, indien aan deze veroordeling niet wordt voldaan;
? Reef te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen onder het beslag door [eiser] ten onrechte is betaald, te vermeerderen met rente;
? Reef te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiser] legt, kort samengevat, het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
De gelegde beslagen zijn niet betekend in de zin van artikel 475i Rv. De beslagen dienen daarom te worden opgeheven en Reef is aansprakelijk voor de schade die is ontstaan en nog zal ontstaan.
Daarnaast zijn de beslagen vexatoir omdat [eiser] onevenredig wordt getroffen door de beslagen. [eiser] is afhankelijk van zijn inkomen en vermogen terwijl Reef er geen belang bij heeft om de gelden zo spoedig mogelijk te ontvangen, immers, ook anderen bieden verhaal. Verder heeft [eiser] nog betoogd dat een goede lezing van het arrest van het gerechtshof te Arnhem tot de conclusie leidt dat de vordering van [eiser] op Reef van grotere omvang is dan de vordering van Reef op [eiser]. Gelet op alle omstandigheden is [eiser] van mening dat Reef door de executiemaatregelen misbruik maakt van recht.
Ten aanzien van het spoedeisende belang heeft [eiser] aangevoerd dat hij al jaren op een bepaald inkomensniveau leeft en hij zijn uitgavenpatroon daarop heeft afgestemd. [eiser] heeft zijn hele inkomen nodig om van te leven zodat het beslag mogelijk onomkeerbare gevolgen zal hebben voor [eiser].
3.3 Reef voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Van een spoedeisend belang is voldoende gebleken.
4.2 Weliswaar kan aan [eiser] worden toegegeven dat de beslagen niet binnen de termijn van 8 dagen (conform artikel 475i Rv) zijn betekend, maar gelet op het bepaalde in voornoemd artikel kan de voorzieningenrechter hieraan het gevolg verbinden dat de beslagen dienen te worden opgeheven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in onderhavige zaak daarvan geen sprake hoeft te zijn. Hierbij neemt de voorzieningenrechter niet alleen in aanmerking de aankondiging van Reef dat een opheffing van de beslagen op voormelde grondslag slechts tot gevolg zal hebben dat andermaal beslag zal worden gelegd ter executie van het litigieuze arrest, maar ook de hierna vermelde overwegingen.
4.3 In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke uitspraak slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen tot op het bot verdeeld zijn over de vraag hoe het arrest van het gerechtshof Arnhem uitgelegd moet worden. [eiser] heeft gesteld dat een goede lezing van het arrest tot de conclusie dient te leiden dat [eiser] meer te vorderen heeft van Reef dan andersom. Reef heeft onder overlegging van berekeningen en producties het tegenovergestelde betoogd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Reef, de vaststelling dat het gerechtshof te Arnhem in haar arrest niet heeft vermeld tot welk bedrag [eiser] veroordeeld is en het feit dat een kort geding zich niet leent voor nadere bewijsvoering, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het arrest van het gerechtshof Arnhem op een evidente juridische of feitelijke misslag berust of dat [eiser] meer te vorderen heeft van Reef dan andersom.
4.5 Voorts heeft Reef gemotiveerd weersproken dat de beslaglegging onder [eiser] leidt tot een noodtoestand waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Hierbij heeft Reef gewezen op het feit dat [eiser] slechts een korte periode bij haar werkzaam is geweest (ongeveer 6 jaar) en dat hij wellicht ook van eerdere betrekkingen een pensioen en/of uitkering ontvangt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] geen inzicht heeft gegeven in zijn inkomenssituatie of met stukken heeft onderbouwd dat sprake is van een noodtoestand. Daarnaast staat vast dat – met inachtneming van de beslagvrije voet van € 624,76 – door de beslagen een bedrag van € 810,78 per maand op het inkomen van [eiser] wordt ingehouden. In het licht van de omstandigheid dat [eiser] – gedurende de jaren dat hij werkzaam was bij Reef – in staat was om jaarlijks een pensioenpremie van minimaal € 30.000,00 af te dragen, is de voorzieningenrechter al met al van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een noodtoestand waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het arrest niet kan worden aanvaard.
4.6 Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.7 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1 wijst de vorderingen af;
5.2 veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Reef begroot op nihil aan verschotten en € 452,00 aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.