ECLI:NL:RBALM:2011:BU6215

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/700190-10
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Stoové
  • A. Alers
  • J. van der Lecq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Almelo op 22 november 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal. De rechtbank sprak de verdachte en twee medeverdachten vrij van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever, die de basis vormden voor de beschuldigingen, zodanige aantoonbare onjuistheden en onwaarschijnlijkheden bevatten dat deze als onbetrouwbaar moesten worden aangemerkt. De aangever had verklaard dat hij op 16 maart 2010 door de verdachte was gegijzeld en dat er geweld was gebruikt om geld en goederen van hem af te nemen. Echter, de rechtbank vond de verklaringen van de aangever inconsistent en niet geloofwaardig, vooral gezien het feit dat de verklaringen van de verdachte en getuigen in de zaak de lezing van de aangever tegenspraken.

De rechtbank heeft ook gekeken naar het bewijs dat door de officier van justitie was aangedragen, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank wees op de onvolkomenheden in het technisch onderzoek en de inconsistenties in de verklaringen van de aangever en de medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever niet alleen onbetrouwbaar waren, maar ook dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is gewezen na een zorgvuldige afweging van het bewijs en de verklaringen van alle betrokkenen, waarbij de rechtbank de beginselen van een behoorlijke procesorde in acht heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/700190-10
Datum vonnis: 22 november 2011
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1983] in [geboorteplaats] [geboorteland],
wonende in [woonplaats, [adres]
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 juni 2010, 31 augustus 2010, 24 november 2010, 24 mei 2011 en 8 november 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. Ruarus, advocaat te Delden, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: met anderen [slachtoffer] heeft gegijzeld
Feit 2: door geweld en/of bedreiging met geweld met anderen geld en goederen van
[slachtoffer] heeft weggenomen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2010 tot en met 17 maart 2010,
in Hengelo (Ov) en/of in Denekamp, en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een persoon genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met
dat opzet
- die [slachtoffer] naar een parkeergarage in Hengelo gelokt en/of
- die [slachtoffer] (in de achterbak van een auto) overgebracht naar een
woning/pand (aan de [adres]) in Denekamp en/of
- die [slachtoffer] naar de zolder van die/een woning/pand in Denekamp
overgebracht en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen de borst, althans het lichaam, geduwd
en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen/op de schouder en/of de
borststreek van die [slachtoffer] geslagen en/of geschopt en/of
- een mes op de keel bij/van die [slachtoffer] geplaatst en/of gezet en/of
- de handen en voeten van die [slachtoffer] (met touw) vastgebonden en/of
- de ogen en/of de mond van die [slachtoffer] (met tape) afgeplakt en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] (met een doek) afgedekt en/of een doek over
het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en/of
- die [slachtoffer] gedwongen in een auto plaats te nemen en/of
- die [slachtoffer] gedwongen een andere woning (te weten Kerkuil 36 in
Denekamp) binnen te gaan en/of
- die [slachtoffer] (aldaar) tegen zijn wil vastgebonden en/of vastgehouden
en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat wanneer hij zou schreeuwen, hij
verdachte en/of zijn mededader(s) de botten van die [slachtoffer] zou(den)
breken en/of
- met een stok, althans een voorwerp in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geprikt en/of
- in ieder geval (telkens) die [slachtoffer] belemmert om te gaan en/of te
staan waar hij dat wilde;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2010 tot en met 17 maart 2010,
in Denekamp, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele
telefoon en/of 100 euro, althans (een) geld(bedrag), en/of een pas van een
girorekening en/of een kortingskaart, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan
en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd
heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of een mes
op de keel heeft/hebben gezet en/of heeft/hebben vastgebonden en/of de ogen
en/of de mond en/of het hoofd heeft/hebben afgeplakt en/of afgedekt;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor beide feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting van 24 mei 2011 bepleit, dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft dat verweer ter terechtzitting van 8 november 2011 herhaald.
Daartoe heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, betoogd dat tijdens het verhoor van de getuige [medeverdachte 1] door de rechter-commissaris op 18 november 2010 de officier van justitie deze getuige heeft medegedeeld dat zij hem verdacht van meineed. Daarop wilde de getuige niet langer verklaren. Volgens de raadsman is de verklaring van [medeverdachte 1] daarmee zodanig beïnvloed dat de behandeling van de zaak niet meer aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Uit de gang van zaken tijdens genoemd verhoor, zoals beschreven in het daarvan opgemaakte proces-verbaal, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van een zodanig grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, dat dit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De enkele aankondiging van de officier van justitie dat zij de getuige mogelijk zou vervolgen voor het afleggen van een meinedige verklaring leidt, mede gelet op de telkens wisselende verklaring van de getuige, niet tot die conclusie.
Dit verweer wordt derhalve (wederom) verworpen.
5. De beoordeling van het bewijs
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en onder 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat de door aangever afgelegde verklaringen zodanige aantoonbare onjuistheden en onwaarschijnlijkheden bevatten dat deze hierdoor als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Datzelfde geldt voor de verklaringen van verdachte [medeverdachte 2], die om deze reden niet voor het bewijs van het tenlastegelegde kunnen worden gebruikt.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 17 maart 2010 te 7.47 uur doet [slachtoffer] (hierna te noemen: aangever) aangifte bij de politie van vrijheidsberoving en diefstal van geld en goederen.
Hij verklaart onder meer dat hij in 2009 voor [verdachte] heeft gewerkt en in november 2009 daar is weggegaan, dat hij heel bang voor hem was en niet meer voor hem wilde werken. “Ik wilde niets met hem te maken hebben”.
Vervolgens verklaart aangever op 17 maart 2010: “Gisteren rond 16.00 uur belde [verdachte] mij dat hij mij wilde zien. Hij wilde mij ontmoeten in de parkeergarage bij V&D. In de parkeergarage stond [verdachte] op mij te wachten. [verdachte] wilde dat ik meeging in de Opel. We reden rechtstreeks naar [firmanaam] in Denekamp. [verdachte] wilde met mij praten”. Ondanks de verklaring van aangever dat hij niets met [verdachte] te maken wil hebben en bang voor hem is, begeeft aangever zich naar eigen zeggen op telefonisch verzoek van [verdachte] naar een parkeergarage om hem te ontmoeten, hetgeen onwaarschijnlijk lijkt.
Op 18 maart 2010, 29 maart 2010 en 7 april 2010 wordt aangever aanvullend gehoord.
In de aangifte en de daarop volgende verhoren verklaart aangever gedetailleerd over de wijze waarop de tenlastegelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden.
Op 18 november 2010 legt aangever tegenover de rechter-commissaris ook een gedetailleerde verklaring af en begint hij zijn verklaring met de mededeling dat hij tegenover de politie de waarheid heeft verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is echter komen vast te staan dat de verklaring van aangever op (ook essentiële) onderdelen niet juist kan zijn. Zo verklaart aangever dat hij rond 16.00 uur door [verdachte] is gebeld, terwijl uit de historische gegevens van de mobiele telefoon van aangever niet blijkt dat hij door de telefoon van [verdachte] is gebeld. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij en aangever elkaar toevallig tegenkwamen in de stad en dat aangever hem iets wilde laten zien. Deze lezing wordt bevestigd door getuige [getuige 1], die verklaart dat zij met [verdachte] die dag in Hengelo was en dat zij, toen zij op een plein liepen dichtbij de parkeergarage, een mannenstem [verdachte] hoorde roepen. Deze man is volgens de getuige vervolgens met [verdachte] in gesprek geraakt en in de auto meegegaan naar Denekamp. Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden van de betreffende parkeergarage blijkt dat [verdachte] en aangever rond 17.32 uur op een normale/rustige en al pratende manier de parkeergarage binnenkwamen. De verklaring van [verdachte] komt de rechtbank op dit onderdeel geloofwaardiger over dan die van aangever, zodat er geen sprake kan zijn van het lokken van aangever naar een parkeergarage.
Aangever heeft verder verklaard dat zijn mobiele telefoon door [verdachte] werd afgepakt toen hij werd meegenomen. Op de zolder van [firmanaam] in Denekamp zou [verdachte] de batterij eruit hebben getrokken en de GSM en de batterij en de GSM voor aangever op de grond hebben gegooid. Uit de historische telefoongegevens blijkt echter dat op de telefoon van aangever om 19.21 uur een inkomend gesprek is geregistreerd, terwijl [verdachte] zich op dat moment in Deventer bevindt en dit tijdstip in elk geval ruimschoots gelegen is na de aankomst van aangever en [verdachte] in [firmanaam] te Denekamp.
Over de diefstal van zijn giropas heeft aangever eveneens aantoonbaar onjuist verklaard. In zijn aangifte verklaart aangever dat [verdachte] op de zolder bij [firmanaam] zijn giropas heeft weggepakt. Nadat aangever wordt geconfronteerd met de verklaringen van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], inhoudende dat aangever zijn bankpasje ongeveer een maand eerder bij [firmanaam] was vergeten, toen hij dat pasje daar had gebruikt om coke te vermalen, komt aangever op zijn eerdere verklaring terug en zegt hij niet te weten of dat giropasje die dag in zijn portemonnee zat.
Aangever heeft wisselend verklaard over het bedrag dat hij aan [verdachte] zou moeten voldoen. In zijn eerste verklaring heeft aangever het over een bedrag van € 50.000,-, maar later verklaart aangever dat hij € 60.000,- diende te betalen.
Aangever heeft verder verklaard dat de witte sok waarmee zijn ogen werden afgedekt (en die met tape werd vastgezet) door [verdachte] is aangebracht. Het NFI heeft van die sok een
DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Eén van die personen is aangever. De beide andere donoren zijn onbekend, doch het aangetroffen DNA-materiaal matcht in ieder geval niet met het profiel van de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Evenmin is een match vastgesteld met het profiel van verdachte [verdachte].
Ten aanzien van [medeverdachte 3] heeft geen vergelijking plaatsgevonden. Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat, indien [verdachte] zonder handschoenen te gebruiken, zoals [medeverdachte 2] verklaart, de sok voor de ogen van [verdachte] heeft vastgetaped, op deze sok geen DNA-materiaal van [verdachte] is achtergebleven en aangetroffen. De verklaring van aangever op dit punt is dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank stelt overigens vast dat het technisch onderzoek in deze zaak onvolkomenheden bevat, nu het touw waarmee aangever zou zijn vastgebonden niet op sporen is onderzocht. Daarnaast is niet komen vast te staan op welk gedeelte van het duct tape sporen van aangever en [verdachte] zijn aangetroffen, zodat aan het enkele aantreffen van deze sporen geen conclusies kunnen worden verbonden. De opdracht van de rechtbank om geïnformeerd te worden over de exacte vindplaats van het aangetroffen bewijsmateriaal is (onvoldoende) uitgevoerd.
Op 7 april 2010 verklaart [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 2]) dat hij niets met de gijzeling te maken heeft en dat hij aangever, nadat deze was gegijzeld, heeft gesproken over wat er gebeurd was.
Vervolgens verklaart hij uitvoerig over zijn relatie tot aangever en over hetgeen hij heeft meegemaakt vanaf het moment dat [getuige 2], de broer van [verdachte], hem op 18 maart 2010 heeft gebeld.
Hij verklaart onder meer dat de vader van [verdachte] op 18 maart 2010 heeft gezegd dat aangever zijn aangifte maar in moest trekken en dat, zodra [verdachte] vrij was, de kwestie van het geld zou worden opgelost.
Aangever reageerde op het verzoek, aldus [medeverdachte 2], door te zeggen dat hij eerst zijn geld terug wilde hebben, want hij had geldnood.
Op 11 mei 2010 verklaart [medeverdachte 2] tegenover de politie dat hij betrokken is geraakt bij iets wat hij tevoren niet wist en (niet) kon overzien”.
Hij verklaart over het gebeuren boven de pizzeria in Denekamp onder meer dat hij daar arriveerde tussen 19.45 en 20.00 uur en dat hij toen [verdachte] heeft gebeld, maar dat deze niet opnam; dat hij [medeverdachte 3] (die hij [naam] noemt) is gevolgd toen deze de trap naar zolder opliep; dat hij op zolder aangever geboeid zag liggen, terwijl diens mond was afgeplakt en dat aangever nog zei dat hij last had van het touw dat te strak zat; dat hij vervolgens met [medeverdachte 3] weer naar beneden is gegaan en dat na ongeveer 10 minuten [verdachte] kwam; dat [verdachte] er met aangever over sprak dat hij aangever ergens anders heen zou brengen; dat hij, [medeverdachte 2], besloot mee te werken, maar bang was dat aangever hem zou zien; dat hij heeft gezien dat [verdachte] toen een sok voor de ogen van [salchtoffer] heeft gedaan en heeft vastgemaakt met duct tape; dat [verdachte] toen geen handschoenen droeg.
Hij verklaart verder dat zij (aangever, [verdachte] en hij) naar de [adres] in Hengelo (O) zijn gereden en dat [verdachte] tevergeefs met een sleutel trachtte de achterdeur te openen; dat [verdachte] toen is omgelopen en even later de deur heeft geopend. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [medeverdachte 2] in chronologische zin niet juist kan zijn en tegenstrijdig is met de aangifte, waar het betreft het moment waarop de mond en de ogen van aangever zouden zijn afgeplakt.
Op 17 maart 2010 wordt de verdachte [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1]) voor het eerst gehoord. Op 18 maart 2010 verklaart hij dat [verdachte] op 16 maart 2010 omstreeks 21.00 uur à 21.30 uur bij hem aanbelde. Hij verklaart op 25 maart 2010 dat hij [verdachte] heeft binnengelaten en dat hij vervolgens in de woonkamer is gaan zitten. Ook [verdachte] verklaart dat hij bij [medeverdachte 1] aanbelde en dat deze de deur opendeed. De verklaring van [medeverdachte 2] is op dit punt strijdig met de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 3].
Op 22 augustus 2010 schrijft [medeverdachte 1] een brief en verklaart hij dat het allemaal verzonnen is en dat er geen ontvoering heeft plaatsgevonden.
Verdachte [verdachte] beroept zich eerst op zijn zwijgrecht, maar op 24 maart 2010 legt hij wel een verklaring af. Hij verklaart dat aangever (weer) drugs aan hem wilde verkopen; dat zij naar de pizzeria zijn gereden en dat aangever op zolder de drugs heeft laten zien aan [medeverdachte 3],
die voor € 50,= of € 100,= de drugs heeft gekocht.
Vervolgens is hij, [verdachte], met zijn vriendin naar Deventer gereden, heeft hij zijn vriendin afgezet op het station, en is hij teruggereden naar Hengelo (O). Hij heeft nog in Deventer getankt bij de BP. Hij verklaart dat hij naar [medeverdachte 1] is gereden, dat hij heeft aangebeld en dat [medeverdachte 1] de voordeur open deed. Dat tanken bij het BP-station in Deventer op 16 maart 2010 omstreeks 19.13 uur wordt bevestigd door de camerabeelden die bij dat tankstation zijn gemaakt en het daarover opgemaakte proces-verbaal d.d. 22 april 2010, zodat de verklaring van [verdachte] op dit onderdeel betrouwbaar wordt geacht. De verklaring van [verdachte] wordt eveneens ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], die verklaart dat [verdachte] een korte stop heeft gemaakt bij [firmanaam] in Denekamp, terwijl zij in de auto bleef zitten. Vervolgens heeft [verdachte] haar naar het station in Deventer gebracht, waar zij omstreeks 19.00 uur was.
Verdachte [medeverdachte 3] (hierna te noemen: [medeverdachte 3]) verklaart op 23 maart 2010 over 16 maart 2010 dat [verdachte] met aangever bij hem kwam. Aangever had coke in de aanbieding en hij heeft een grammetje gekocht.
Hij verklaart tevens dat op 16 maart 2010 rond 18.45 uur zijn vriendin [naam vriendin] en zijn zoon [naam zoon] naar haar vader zijn gegaan, dat hij thuis wat coke heeft gehad en toen naar café Musketier is gegaan.
Hij heeft daar gegokt en zich rond 20.00 uur uit laten betalen en is toen naar zijn schoonvader gelopen. Daar was ook aanwezig de broer van zijn vriendin, genaamd [getuige 3].
Vervolgens zijn [naam vriending], [naam zoon] en hij omstreeks 21.00 uur naar huis gelopen. Deze verklaring van [medeverdachte 3] wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 3], die op 24 maart 2010 tegenover de politie verklaart dat hij bij zijn vader woont aan de Veldkampsweg 41 te Denekamp. De vriend van zijn zus [naam zus] heet [medeverdachte 3]. Hij verklaart dat hij op 16 maart 2010 tussen 17.00 uur en 17.30 uur is thuis gekomen en dat zijn zus samen met [naam zoon] er toen ook was. Dat later [medeverdachte 3] ook kwam en dat die drie later toen het donker was, tussen 19.00 uur en 19.30 uur, zijn weggegaan.
Op 24 maart 2010 heeft de eigenaar van eetcafé De Musketier verklaard dat [medeverdachte 3] op 16 maart 2010 in zijn café is geweest. Hij denkt dat [medeverdachte 3] vanaf 19.30 uur aanwezig was, omdat hij om 19.00 uur de kroeg opent. [medeverdachte 3] heeft bij hem een whisky-cola gedronken, tien tot vijftien minuten aan de gokkast gestaan en daarna het café verlaten. Uit deze verklaringen in samenhang bezien volgt dat de verklaring van [medeverdachte 2], inhoudende dat hij tussen 19.45 en 20.00 uur bij [firmanaam] kwam en dat [medeverdachte 3] toen naar buiten kwam en [medeverdachte 2] mee naar boven nam, niet juist kan zijn.
Bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 18 november 2010 heeft [medeverdachte 1] als getuige verklaard dat hij blijft bij wat hij in zijn brief van 22 augustus 2010 heeft geschreven en dat alles wat hij bij de politie heeft verklaard, is verklaard in het kader van de afspraak zoals in zijn brief staat geschreven; dat [medeverdachte 3] heeft niets met de zaak te maken heeft en dat hij blijft bij zijn verhaal dat de ontvoering in scène is gezet.
Op de vraag of aangever zich ook bezighield met drugs antwoordt [medeverdachte 1] dat hij wel eens cocaïne van hem heeft gekocht.
Daar komt nog bij dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] praten over de aankoop van drugs van aangever. Hoewel aangever iedere betrokkenheid bij drugshandel ontkent, verklaart de hem (in tweede instantie) ontlastende [medeverdachte 1] eveneens dat aangever zich bezig hield met drugs en dat ook hij van aangever drugs heeft gekocht. De verklaring van aangever met betrekking tot drugsgebruik en/of verkoop van drugs komt de rechtbank ongeloofwaardig voor, terwijl de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 3] door [medeverdachte 1] worden ondersteund.
6. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mr. Alers en mr. Van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011. De rechter mr. Alers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.