RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 124447 KGZA 11-235
datum vonnis: 14 november 2011
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding
1. [Eiser sub 1],
2. [Eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
verder gezamenlijk te noemen: [eiser sub 1 c.s.],
advocaat: mr. D.F. Briedé,
de stichting
Woningstichting St. Joseph,
gevestigd te Almelo,
gedaagde,
verder te noemen St. Joseph,
verschenen middels na te noemen gemachtigden.
1.1 [Eiser sub 1 c.s.] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 7 november 2011. Ter zitting zijn verschenen: [eiser sub 1 c.s.] vergezeld van mr. Briedé en namens St. Joseph, de heren [H] (klantenbeheer) en [H] (woonconsulent). De standpunten zijn toegelicht. Na verder debat, waarbij een vergelijk niet tot de mogelijkheden bleek te behoren, is vonnis bepaald op maandag 14 november 2011. Daarvoor was namens St. Joseph de toezegging gedaan dat de gewraakte ontruiming zal worden opgeschort in afwachting van het resultaat van dit geding.
2. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
De feiten
2.1 Bij verstekvonnis van 20 oktober 2011 van deze rechtbank, sector kanton, locatie Almelo is eiser sub 1 veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dat verstekvonnis de door hem gehuurde woning aan het adres [adres] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin bevindende personen en ter vrije beschikking van St. Joseph te stellen en te laten, alles op kosten van eiser sub 1. Deze veroordeling tot ontruiming is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2 Eiser sub 1 had ten tijde van de behandeling ter terechtzitting van deze voorlopige voorziening nog geen rechtsmiddel ingesteld tegen dat verstekvonnis.
2.3. Eiser sub 2 is de dochter van eisers sub 1. Zij is per begin juli 2011 samen met haar 4 kinderen bij haar vader in huis getrokken, “omdat zij in scheiding ligt”. Een en ander is ook zo bij de Burgerlijke Stand vastgelegd. De echtgenoot van de dochter staat (nog steeds) ingeschreven bij de Burgerlijke Stand als zijnde ook woonachtig bij eiser sub 1 in huis. Naar zeggen van de dochter is dat feitelijk niet zo en is sprake van “een fout gemaakt bij de inschrijving”, en komt hij daar alleen enkele keren in de week om de kinderen te zien. Ook heeft hij meegeholpen bij de verhuizing van het gezin naar de woning van vader. Daarom is hij ook vaak te zien in de woning van eiser sub 1.
De vordering van [eiser sub 1 c.s.] en de onderbouwing daarvan
2.4 Bij dagvaarding vordert [eiser sub 1 c.s.] om St. Joseph te verbieden om voornoemd verstekvonnis van 20 oktober 2011 te executeren, althans de executie voort te zetten, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of gedeelte van de dag dat St. Joseph zich niet aan dit te geven verbod houdt.
2.5 [Eiser sub 1 c.s.] stelt daartoe dat het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis op een juridische misslag is gebaseerd. Niet kan namelijk sprake zijn van illegale bewoning in strijd met de huurovereenkomst. Dit omdat onder “de leden van zijn huishouden” in de zin van artikel 1 van de huurovereenkomst ook moeten worden begrepen de dochter en haar vier kinderen, die bij vader zijn ingetrokken. Toestemming van St. Joseph was daartoe niet vereist. Bovendien dreigt door de ontruiming een noodsituatie te ontstaan.
Het verweer van St.Joseph
2.6. St.Joseph heeft de vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde. Van een juridische misslag in het verstekvonnis is geen sprake. Daarbij komt dat eiser sub 1 de huurachterstand inmiddels heeft laten oplopen tot vier maanden. Over de manden juli 2011 tot en met oktober 2011 is namelijk geen huur betaald. In het geval een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis zal worden aangewend, zal die omstandigheid alsnog een zelfstandige grond voor ontbinding/ontruiming opleveren.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
2.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aard van het gevorderde het spoedeisend belang bij de onderhavige vorderingen voortvloeit. St.Joseph heeft dit ook niet betwist. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot de materiële beoordeling van het geschil.
2.8. Bij de beoordeling van een executiegeschil als het onderhavige is het uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is, indien de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van een rechtsmiddel tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of indien na het wijzen van het vonnis feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen, die klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
2.9. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van [eiser sub 1 c.s.] aldus dat de kantonrechter in diens uitvoerig gemotiveerd verstekvonnis ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat hier sprake is van schending van artikel 6.7. van het hier van toepassing zijnde Huurreglement, omdat eiser sub 1 zonder toestemming van de verhuurder het gehuurde gedeeltelijk “aan derden” in gebruik heeft gegeven. Eiser sub 2 en haar kinderen zijn naar zeggen van [eiser sub 1 c.s.] namelijk juist niet aan te merken als “derden”, omdat zij behoren c.q. zijn gaan behoren tot het huishouden van eiser sub 1.
2.10. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van [eiser sub 1 c.s.] dat hier sprake moet zijn van een juridische misslag, niet. Zelfs – bij welwillende lezing in het voordeel van [eiser sub 1 c.s.] - uitgaande van de niet-aanwezigheid van de echtgenoot van eiser sub 1 in deze woning, blijft staan dat maar liefst 5 personen in deze huurwoning zijn getrokken met de bedoeling om daar vooreerst langer te blijven totdat in/na de echtscheiding duidelijk is geworden wat er verder moet gebeuren met de huisvesting. Dit betreft evident een situatie die ingrijpend afwijkt van de gezinssituatie van eiser sub 1 ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst met St. Joseph. In het bijzonder is niet sprake van een situatie dat eiser sub 2 en haar kinderen terugkeren in de woning. Duidelijk is, dat hier sprake is van een “verzwaring” van de bewoningslast en daarmee van de kansen dat een en ander (meer) overlast oplevert voor de buren en andere omwonenden, die ook huren van St. Joseph. Omstandigheden die St.Joseph als goed verhuurder op basis van een verzoek om toestemming heeft af te wegen, en tot welke afweging zij thans niet heeft kunnen komen omdat [eiser sub 1 c.s.] – kort gezegd - gewoon hun gang zijn gegaan. Bovendien blijkt uit niets dat sprake is van een huishouden met als doel om in economische zin wat voor elkaar te betekenen en om elkaar te helpen. Het omgekeerde lijkt eerder het geval, want sinds de dochter en haar kinderen bij vader zijn gaan wonen, wordt kennelijk geen huur meer door eiser sub 1 betaald.
2.11. De voorzieningenrechter is voorshands dan ook niet van oordeel dat het verstekvonnis van de kantonrechter berust op een juridische misslag. De voorzieningenrechter ziet hier geen reden tot een ander oordeel te komen. Ten overvloede verdient hier nog overweging dat de genoemde huurachterstand bij een herbeoordeling van de zaak na aanwending van een rechtsmiddel, hoogstwaarschijnlijk zal meebrengen dat de toegewezen ontruiming ook kan worden gebaseerd op die tot ontbinding van de huurovereenkomst nopende huurachterstand. Aan een debat over de vermeende juridische misslag wordt dan niet eens toegekomen.
2.12. Van nieuwe feiten op grond waarvan executie van het vonnis zou leiden tot een noodtoestand aan de zijde van [eiser sub 1 c.s.] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin gebleken. Voor adequate vervangende tijdelijke woonruimte is gezorgd door St.Joseph. Bovendien is gebleken van de situatie dat ook bij en na ontruiming wordt meegedacht en meegeholpen door diverse hulpinstanties die reeds betrokken zijn bij het gezin van eiser sub 2.
2.13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat binnen het beperkte toetsingsbereik van een executie kort geding als het onderhavige, noch van een feitelijke of juridische misslag, noch van nieuwe feiten die zouden leiden tot een noodtoestand, is gebleken. De vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] dienen daarom te worden afgewezen.
2.14. [Eiser sub 1 c.s.] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding te worden veroordeeld.
I. wijst de vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] af;
II. veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van St. Joseph begroot op € 560,00 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.