ECLI:NL:RBALM:2011:BU8431

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125184 / KG ZA 11-259
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod openbare verkoop ondanks onderhands bod op te executeren goederen

In deze zaak heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Oost, omdat hij een verbod wilde op de aangekondigde openbare verkoop van zijn goederen. De Ontvanger had op 27 oktober 2011 executoriaal beslag gelegd op enkele roerende zaken, waaronder twee auto’s, vanwege belastingschulden van [eiser]. De openbare verkoop was gepland op 14 december 2011. Tijdens de zitting op 12 december 2011 heeft [eiser] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de Ontvanger werd vertegenwoordigd door mr. J.G.L. Rerink.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Ontvanger bevoegd is om tot executie over te gaan en dat dit in het algemeen belang is voor de invordering van belastingschulden. De rechter oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat het belang van [eiser] bij een verbod op de executie opweegt tegen het belang van de Ontvanger. [Eiser] had eerder uitstel gekregen voor het betalen van zijn belastingschulden, maar had zich niet aan de gemaakte afspraken gehouden. Bovendien had zijn vader een onderhands bod gedaan om de openbare verkoop te voorkomen, maar de rechter oordeelde dat het aan de Ontvanger was om op dat bod in te gaan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de Ontvanger niet onrechtmatig had gehandeld en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid. Het verzoek van [eiser] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger op € 560,- werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 13 december 2011 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 125184 / KG ZA 11-259
datum vonnis: 13 december 2011
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. G.J. Hollema te Almelo,
tegen
De Ontvanger van de Belastingdienst Oost,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
verder te noemen de Ontvanger,
vertegenwoordigd door mr. J.G.L. Rerink.
1. Het procesverloop
[Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 12 december 2011. Ter zitting zijn verschenen: [eiser], bijgestaan door mr. Hollema en namens de Ontvanger mr. Rerink en
[X]. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De vaststaande feiten
2.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
De Ontvanger heeft op 27 oktober 2011 ter zake een aantal belastingschulden executoriaal beslag doen leggen op enkele roerende zaken, waaronder een tweetal auto’s, die in eigendom toebehoren aan [eiser]. De datum van de executoriale verkoop is bepaald op
14 december 2011.
3. Het geschil
3.1 [Eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verbod voor de Ontvanger om de door hem aangekondigde openbare verkoop bij executie te laten plaatsvinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans een andere zodanige in goede justitie te treffen voorziening, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van dit geding.
3.2. De Ontvanger voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
4.2 Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of voortzetting van de geplande executoriale verkoop misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat het door de vader van [eiser] onderhandse bod op de te executeren goederen bij voorbaat meer oplevert dan de opbrengst van de executoriale verkoop, zodat het belang van de Ontvanger bij voortzetting niet opweegt tegen het belang van [eiser] bij een verbod op de executie.
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] belastingschulden heeft. Voorts heeft [eiser] niet betwist dat aan de Ontvanger de bevoegdheid toekomt om executoriaal beslag te leggen vanwege het tekortschieten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens de Ontvanger. [Eiser] stelt evenwel dat de Ontvanger die bevoegdheid niet kan inroepen vanwege de onevenredigheid tussen de over en weer spelende belangen, hetgeen volgens hem misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.4 [Eiser] stelt, meer in het bijzonder, dat hoewel de belastingschulden een onherroepelijk karakter hebben en deze schulden zijn vastgesteld naar aanleiding van zijn administratieve wanorde, de Ontvanger in de praktijk genegen lijkt om - na hernieuwd onderzoek door een accountant - de hoogte van de opgelegde aanslagen alsnog te herzien, zodat het onderzoek van de door hem ingeschakelde accountant dient te worden afgewacht. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, nu [eiser] heeft nagelaten (tijdig) bezwaar te maken tegen de hem opgelegde aanslagen, de rechtbank uit moet gaan van de juistheid van die aanslagen dient uit te gaan.
4.5 Het belang van [eiser] bij toewijzing van het gevorderde kan voorts gelegen zijn in het feit dat de goederen die bij openbare verkoop zullen worden verkocht voor hem en zijn gezin aanzienlijk meer waarde hebben dan zij bij openbare verkoop waarschijnlijk zullen opleveren. De te verwachten opbrengst zal, gelet op het overgelegde taxatierapport en de executiekosten, bovendien lager zijn dan het onderhandse bod van € 5.000,- (hetgeen ter zitting is verhoogd naar € 7.500,-) dat de vader van [eiser] voor de goederen heeft geboden. Nu het geld niet afkomstig is uit het vermogen van de belastingplichtige (maar dat van diens vader), het aangeboden bedrag aanzienlijk hoger is dan de opbrengst die naar verwachting kan worden verkregen bij een verkoop en de belangen van de staat niet door de onderhandse verkoop worden geschaad, dient de openbare verkoop - mede gelet op artikel 14.1.10 van de Leidraad Invordering 2008 - voorkomen te worden.
4.6 Vooropgesteld dient te worden dat de bij de wet aan de Ontvanger gegeven bevoegdheid om tot uitwinning over te gaan voor hem een onmisbaar instrument is tot invordering - ten behoeve van de schatkist en daarmee van het algemeen belang - van op andere wijze niet te innen premies en belastinggelden. Dit vertegenwoordigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zodanig zwaarwegend belang dat het indien tot executie wordt overgegaan, slechts in uitzonderingsgevallen zal moeten wijken voor de op zich zelf mogelijk zeer aanzienlijke belangen van de belastingschuldige.
4.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het belang van [eiser] bij een verbod op de executie opweegt tegen het algemeen belang van de Ontvanger bij voortzetting van de executie. Hij neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat [eiser] tot tweemaal toe uitstel is verleend, nader gemaakte afspraken over de afbetaling van zijn belastingschulden niet is nagekomen jegens de Ontvanger en voorts dat hij zijn gelden wel beschikbaar stelt (in de vorm van een lening) aan familieleden en er schijnbaar voor kiest om zijn betalingsverplichting jegens de Ontvanger als preferent schuldeiser niet na te komen. Niet weersproken is voorts, dat aan de lopende verplichtingen door [eiser] niet wordt voldaan, zodat de totale schuld aan de Ontvanger verder oploopt. Genoegzaam is gebleken dat de Ontvanger, met een beroep op de voorgeschiedenis van deze zaak en met inachtneming van het beleid zoals neergelegd in de Leidraad Invordering 2008, in redelijkheid heeft mogen beslissen om op deze wijze tot inning van de belastingschulden over te gaan. De vader van [eiser] heeft weliswaar een onderhands bod ter voorkoming van de openbare verkoop gedaan, doch het is aan de Ontvanger om al dan niet op dat aanbod in te gaan. De enkele omstandigheid dat bij executie minder opbrengst gegenereerd zal (kunnen) worden, maakt de executie op zich niet onrechtmatig. Pressie is, tot slot, een aanvaardbaar (neven)effect van uitoefening/toepassing van het beslag- en executierecht, zij het binnen zekere grenzen, die hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zijn overschreden. Daarenboven geldt, dat niet aannemelijk is gemaakt, dat de vader van [eiser] een aanzienlijk hoger bedrag heeft geboden voor de te executeren goederen.
4.8 Het bovenstaande leidt tot het voorlopige oordeel dat niet gezegd kan worden dat de Ontvanger misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid executoriaal beslag te leggen.
De Ontvanger heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser], zodat zijn vorderingen dienen te worden afgewezen.
4.9 [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- vast recht € 560,00
- salaris advocaat € 0,00
Totaal € 560,00
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst af het gevorderde.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 560,- aan verschotten.
III. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.