ECLI:NL:RBALM:2012:BV2914

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125598 / KG ZA 11-276
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkoop van lijfrentepolis door curator in faillissement

In deze zaak vorderde de curator, Cornelis Gent, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [X] en mevrouw [Y], de afkoop van een lijfrentepolis van Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. De rechtbank Almelo heeft op 25 januari 2012 uitspraak gedaan in kort geding. De curator stelde dat de afkoop van de polis noodzakelijk was voor de afwikkeling van het faillissement, maar Nationale-Nederlanden weigerde hieraan mee te werken. De curator vorderde een bedrag van € 9.049,71, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de vordering onvoldoende onderbouwd was en wees deze af. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij een kort geding terughoudendheid geboden is en dat er voldoende aannemelijkheid van de vordering moet zijn, evenals een spoedeisend belang. De rechter-commissaris had eerder toestemming gegeven voor de afkoop, maar de voorzieningenrechter vond dat er geen voldoende bewijs was dat de curator daadwerkelijk de benodigde machtiging had verkregen. De vordering werd afgewezen, en de curator werd veroordeeld in de proceskosten van Nationale-Nederlanden, die op € 1.060,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke toestemming van de rechter-commissaris in faillissementszaken en de beperkingen van de curator in het afkopen van polissen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 125598 / KG ZA 11-276
datum vonnis: 25 januari 2012
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding in de zaak van
CORNELIS GENT
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [X] en mevrouw [Y],
kantoorhoudende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. F. Hoff te Wierden,
tegen
naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. (ING LIFE INSURANCE),
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. K.J.L. Verschoor te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de curator en NN genoemd worden.
1. Het procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de curator
- de pleitnota van NN.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van deze rechtbank van 26 januari 2011 zijn de heer [X] en mevrouw [Y] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. M.M. Verhoeven tot rechter-commissaris en met aanstelling van de heer C. Gent tot curator.
2.2. De heer [X] heeft bij NN een lijfrentepolis afgesloten met polisnummer [……], met een geschatte afkoopwaarde per 28 maart 2011 van € 8.057,00.
2.3. De curator heeft aan NN laten weten de lijfrentepolis af te willen kopen.
2.4. NN heeft geweigerd mee te werken aan de afkoop van deze polis.
3. Het geschil
3.1. De curator vordert de voorzieningenrechter om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, NN te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen een bedrag van € 9.049,71, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 8.057,00 vanaf
1 januari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, alsmede NN te veroordelen in de kosten van dit geding, te begroten volgens het gebruikelijke tarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval de voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, op € 199,00.
3.2. Hieraan heeft de curator ten grondslag gelegd dat – kort samengevat – artikel 7:978 lid 4 BW bepaalt dat beperking of uitsluiting van het recht op afkoop op grond van artikel 7:978 lid 1 BW in beginsel niet kan worden tegengeworpen aan de curator in het faillissement van de verzekeringnemer. Alleen in het geval sprake is van onredelijke benadeling valt de polis buiten de boedel. Juist dit aspect is volgens de curator door de rechter-commissaris beoordeeld, in het kader van het verzoek van de curator om machtiging voor de afkoop van de onderhavige polis. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat geen sprake is van onredelijke benadeling en heeft daarom aan de curator toestemming verleend om tot afkoop over te gaan. NN weigert ten onrechte om tot afkoop over te gaan zodat de vordering toegewezen kan worden.
3.3. NN voert verweer en heeft – kort samengevat – opgeworpen dat volgens de wetgever het karakter van een onderhavige gerichte lijfrentepolis – te weten een oudedag- of nabestaandenvoorziening – dusdanig is dat een verbod op de afkoop daarvan aan de curator in het faillissement tegengeworpen kan worden.
Artikel 22a Fw creëert voor de rechter-commissaris geen nieuwe of meer bevoegdheden dan deze op grond van de wet heeft. Voor de vraag of er een recht op afkoop bestaat is daarom niet artikel 22a Fw van belang maar het verzekeringsrecht van boek 7 titel 17 BW en de polisvoorwaarden van de verzekering. Als gevolg hiervan kan een toestemming van de rechter-commissaris er niet toe leiden dat de curator het overeengekomen verbod op afkoop kan doorbreken.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2. Anders dan NN heeft betoogd is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in onderhavige zaak in voldoende mate gebleken van een spoedeisend belang, gelet op het belang dat crediteuren hebben bij een voortvarende afwikkeling van een faillissement.
4.3. Partijen verschillen van inzicht over de wijze waarop de wettelijke bepaling van artikel 7:986 lid 4 BW dient te worden geïnterpreteerd. Voordat de voorzieningenrechter evenwel toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, zal allereerst moeten worden stilgestaan bij de grondslag van de vordering.
4.4. Zoals blijkt uit zijn stellingen heeft de curator aangevoerd dat de
rechter-commissaris op grond van artikel 22a Fw heeft getoetst of [X] door de afkoop van de lijfrentepolis onredelijk wordt benadeeld. De rechter-commissaris heeft bij beschikking geoordeeld dat hiervan geen sprake is, waarna deze een machtiging aan de curator heeft verleend tot afkoop van de lijfrentepolis van [X].
4.5. Ter onderbouwing heeft de curator ter zitting een briefwisseling overgelegd, waaruit het volgende blijkt.
De curator heeft op 29 juni 2011 in verband met het faillissement van [X] een brief gestuurd aan de rechter-commissaris met als inhoud, voor zover hier van belang:
“Ik heb bij de fiscus een vrijwarende verklaring aangevraagd in verband met de afkoop van een lijfrenteverzekering. Nationale Nederlanden heeft aangegeven dat zij 52% loonbelasting in gaat houden en 20% revisierente. Ik heb de Fiscus voorgesteld een vrijwarende verklaring af te geven onder de voorwaarde dat ik de helft van de uitkering afdraag aan de Belastingdienst. Uit de bijlage blijkt dat de Fiscus aan een dergelijk verzoek niet zal meewerken.
Wel heeft de fiscus aangegeven dat de heer [X] de lijfrentepremie nimmer ten laste van zijn inkomen heeft gebracht. Als ik namens [X] verklaar dat die premie niet alsnog ten laste van het inkomen gebracht zal worden betekent dit dat ik de netto afkoopwaarde van die polis in de boedel kan ontvangen.
Ik verzoek u vriendelijk aan te geven of u mij toestemming wilt geven die verklaring te geven.”
Hierop heeft de rechter-commissaris per brief van 4 juli 2011 geantwoord, voor zover hier van belang: “Naar aanleiding van uw brief inzake bovengenoemd faillissement van 29 juni 2011 geef ik u hierbij toestemming om de in uw brief genoemde verklaring te ondertekenen.”
Eveneens op 4 juli 2011 heeft de curator aan de rechter-commissaris een brief gestuurd met als inhoud, voor zover hier van belang: “Ik stel u ter zake voor om Nationale Nederlanden in rechte te betrekken om op die wijze tot afkoop van die lijfrenteverzekering te komen. (…) Als u ter zake uw instemming geeft zal ik ervoor zorgen dat de conceptdagvaarding zo spoedig mogelijk ter beoordeling aan u wordt voorgelegd.
Volledigheidshalve wijs ik u er op dat ik voor de bovenstaande polis bij u nog geen machtiging heb aangevraagd om tot afkoop over te mogen gaan. Dat doe ik dan ook middels deze brief.”
Door de griffier van deze rechtbank is op 7 juli 2011 als volgt geantwoord: “Naar aanleiding van uw brief (…) geef ik u hierbij namens de rechter-commissaris toestemming om Nationale Nederlanden in rechte te betrekken. De concept dagvaarding ontvang ik graag op voorhand ter controle van u.”
4.6. Naar oordeel van de voorzieningenrechter heeft NN terecht opgeworpen dat uit de onderhavige briefwisseling niet blijkt dat de rechter-commissaris bij beschikking op basis van artikel 22a lid 2 Fw toestemming heeft verleend tot de gebruikmaking van enig afkooprecht van de heer [X]. Ter zitting heeft de curator op vragen van de voorzieningenrechter te berde gebracht dat impliciet uit de toestemming van de rechter-commissaris tot het ondertekenen van de vrijwarende verklaring in samenhang met zijn toestemming om NN in rechte te betrekking volgt dat de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven tot de afkoop van de lijfrentepolis en daarbij heeft geoordeeld dat [X] niet onredelijk wordt benadeeld. Evenwel is de voorzieningenrechter van oordeel dat, bij gebreke van een door de curator overgelegde beschikking, een impliciete toestemming in de onderhavige situatie onvoldoende is om te kunnen beoordelen of, en zo ja in hoeverre, de rechter-commissaris heeft geoordeeld over de eventuele onredelijke benadeling van [X] ten gevolge van de afkoop van de lijfrentepolis.
4.7. Bij gebreke van de hiervoor genoemde beschikking van de rechter-commissaris zal de voorzieningenrechter, zonder overigens tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil over te gaan, de vordering van de curator als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
4.8. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NN worden begroot op:
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat 500,00
Totaal € 1.060,00
4.9. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 1.060,00;
5.3. veroordeelt de curator in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,= zonder betekening en € 199,= in geval van betekening, indien en voor zover gedaagde niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.