ECLI:NL:RBALM:2012:BV3106

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116691 / HA ZA 10-1238 en 120344 / HA ZA 11-383
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van PGB en formele rechtskracht van beschikkingen in het kader van de AWBZ-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 1 februari 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Zorgkantoor Menzis en een gedaagde partij, die niet is verschenen. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (PGB) door Menzis, dat volgens hen onverschuldigd is betaald aan de gedaagde. De rechtbank heeft eerder op 8 juni 2011 een tussenvonnis gewezen waarin een comparitie van partijen is gelast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks herhaalde verzoeken van Menzis, onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het PGB. De rechtbank overweegt dat de eindafrekeningen van 17 juni 2009 formele rechtskracht hebben en dat de gedaagde de bedragen die in deze beschikkingen zijn genoemd, aan Menzis moet terugbetalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde niet kan aantonen dat hij geestelijk gehandicapt was in een mate die Menzis zou hebben moeten weerhouden van het verstrekken van het PGB. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 66.504,41, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Menzis begroot op € 3.040,93. In de vrijwaringszaak is de gedaagde ook veroordeeld tot betaling aan de eiser in de vrijwaringszaak, die is verbonden aan de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 116691 / HA ZA 10-1238 en 120344 / HA ZA 11-383
datum vonnis: 1 februari 2012 (sr)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
in de hoofdzaak met nummer 116691 / HA ZA 10-1238
de stichting
Stichting Zorgkantoor Menzis,
gevestigd te Wageningen,
eiseres,
verder te noemen Menzis,
advocaat: mr. J.H. de Boer te Enschede,
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. J.W.M. Melief te Enschede,
in de vrijwaringszaak met nummer 120344 / HA ZA 11-383
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in vrijwaring,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. J.W.M. Melief te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in vrijwaring,
verder te noemen [gedaagde],
niet verschenen.
1. Het procesverloop
In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.1 De rechtbank heeft op 8 juni 2011 een tussenvonnis gewezen. De rechtbank neemt over hetgeen in dit vonnis over het procesverloop is overwogen.
1.2 In dit tussenvonnis heeft de rechtbank in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast.
1.3 De comparitie in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2011. Van de gehouden comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 Op 26 oktober 2011 heeft Menzis een conclusie van repliek in de hoofdzaak ingediend.
1.5 Op 7 december 2011 heeft [gedaagde] een conclusie van dupliek in de hoofdzaak ingediend.
1.6 Het vonnis is in beide zaken bepaald op heden.
2. De beoordeling
In de hoofdzaak
2.1 Voor wat betreft de vaststaande feiten, de vorderingen en de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar voormeld tussenvonnis van 8 juni 2011 en neemt deze over.
2.2 In deze zaak kunnen de navolgende feiten aanvullend worden vastgesteld.
2.3 Op 21 januari 2008 heeft [gedaagde] een volmacht getekend waarbij hij [X] heeft gemachtigd om onder meer het PGB van hem te ontvangen en te beheren, om verantwoording af te leggen over het ontvangen PGB, om te antwoorden op vragen om inlichtingen en om bezwaarschriften in te dienen.
2.4 Op 25 september 2008 heeft Menzis het verantwoordingsformulier over de periode 1 januari 2008 tot 30 juni 2008 van [X] ontvangen. Op dit formulier verklaart [X] dat een bedrag van € 21.222,00 aan hem als zorgverlener is betaald.
2.5 Op 26 januari 2009 is Menzis gestart met een intensieve controle.
2.6 Op 9 april 2009 heeft Menzis een brief van [X] ontvangen met een verantwoordingsformulier over de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008. In deze brief meldt [X] dat hij geen kopie kan overleggen van een door [gedaagde] afgesloten zorgovereenkomst, van declaratieformulieren of nota’s van de zorginstellingen omdat [gedaagde] geestelijk gehandicapt is. Evenmin is er een vast maandbedrag afgesproken. Op het formulier verklaart [X] dat een bedrag van € 23.500,00 aan hem als zorgverlener is besteed.
2.7 Bij besluit van 15 juni 2009 heeft Menzis naar aanleiding van de intensieve controle het PGB van [gedaagde] beëindigd en het budget van 2008 en 2009 teruggevorderd. Het besluit meldt dat [gedaagde] een eindafrekening 2008 en 2009 zal ontvangen en een acceptgiro.
2.8 Bij brief van 25 juni 2009 heeft [X] bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 24 juli 2009 heeft Menzis dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [X] geen machtiging heeft overgelegd.
2.9 Op 10 juli 2009 heeft Menzis bericht ontvangen van het SWB dat [gedaagde] de nota’s uit 2008 vanwege een dagbesteding bij het SWB niet heeft voldaan.
2.10 Met ingang van 29 juli 2009 verblijft [gedaagde] bij Aveleijn.
2.11 [gedaagde] staat sinds 20 juli 2011 onder bewind. De beschermingsbewindvoerder is Beschermingsbewind Oost Nederland B.V.
2.12 Op de aanvullende standpunten van partijen in repliek en dupliek zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan.
2.13 De vordering in de hoofdsom van € 63.783,18 is gegrond op de stelling dat Menzis dat bedrag aan door haar ontvangen PGB over 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2009 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, omdat. [gedaagde] daarover geen of onvoldoende verantwoording heeft afgelegd. Het primaire verweer van [gedaagde] komt er op neer dat bedoelde bedragen niet onverschuldigd zijn betaald, omdat er geen intrekkingsbeslissingen zijn genomen en de publiekrechtelijke titel, op grond waarvan de PGB-betalingen zijn gedaan, nog steeds bestaat.
2.14 De rechtbank overweegt dat de artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.13 van de Regeling subsidie AWBZ (hierna: Regeling) de wijze regelen waarop zorgkantoren de aan hen verleende subsidie als PGB dienen te verstrekken aan hun verzekerden. Er zijn drie verschillende beschikkingen die de PGB-verstrekking regelen, te weten de verleningsbeschikking, de voorschotbeschikking en de vaststellingsbeschikking. Met de vaststellingsbeschikking, die na afloop van elk kalenderjaar of subsidiejaar wordt gegeven, stelt het zorgkantoor definitief het recht op de hoogte van het budget over het kalenderjaar respectievelijk over de periode tussen 1 januari en het einde van de subsidieperiode vast.
2.15 De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat de toekenningsbeslissingen van 8 februari 2008 en 28 mei 2009 van Menzis moeten worden aangemerkt als verleningsbeslissingen als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Regeling, waarbij op grond van artikel 2.6.9 van de Regeling aan [gedaagde] verplichtingen zijn opgelegd. Artikel 2.6.12 lid 2 sub b juncto 2.6.9 lid 1 sub d van de Regeling bepaalt dat een verleningsbeschikking kan worden ingetrokken of gewijzigd in het geval dat er geen rekening of verantwoording wordt afgelegd over het toegekende PGB. Het intrekken of wijzigen van de verleningsbeschikking is ook een beschikking (en daarmee tevens een besluit) in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu de eindafrekeningen van 17 juni 2009 de toekenningsbeschikkingen van 8 februari 2008 en 28 mei 2009 in zoverre intrekken door terugbetaling te vorderen van het bij de verleningsbeschikkingen toegekende PGB, zijn de eindafrekeningen naar het oordeel van de rechtbank een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de eindafrekeningen na het verstrijken van de subsidieperiode zijn vastgesteld en de op grond van artikel 3:45 Awb voor besluiten verplichte vermelding van de rechtsmiddelen bevatten. De conclusie is dan ook dat het primaire verweer van [gedaagde] niet slaagt.
2.16 Tegen een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb staat de bestuursrechtelijke rechtsgang open. [gedaagde] heeft tegen de beschikkingen van 17 juni 2009 geen bezwaar gemaakt. Wel heeft [X] tegen het beëindigingsbesluit van 15 juni 2009 bezwaar gemaakt.
In dit bezwaarschrift heeft hij ook bezwaar aangetekend tegen het besluit van Menzis het budget van 2009 en 2009 terug te vorderen. Dit bezwaarschrift is bij besluit van 25 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een machtiging. Tegen deze beslissing op bezwaar is geen beroep ingesteld.
2.17 Indien tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar deze rechtsgang niet is gebruikt, dient de burgerlijke rechter, in geval de geldigheid van het besluit in het voor hem gevoerde geding in het geschil is, er vanuit te gaan dat dat besluit zowel wat haar wijze van tot standkomen als wat haar inhoud betreft, in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De stellingen van [gedaagde], die zien op de wijze van tot standkoming en de inhoud van onderhavige besluiten, doen in het onderhavige geschil derhalve niet meer ter zake.
2.18 Gelet op het vorenstaande moet er in beginsel van worden uitgegaan dat de beschikkingen van 17 juni 2009 formele rechtskracht hebben, zodat [gedaagde] de in die beschikkingen genoemde bedragen aan Menzis moet terugbetalen. De aan het beginsel gebonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden gemaakt. Ter comparitie heeft [gedaagde] zijn verweer aangevuld en gesteld dat Menzis wist dan wel behoorde te weten dat hij geestelijk gehandicapt was en niet voor zijn eigen administratie kon zorgen. Indien en voor zover [gedaagde] met deze door hem gestelde omstandigheden heeft beoogd het beginsel van de formele rechtskracht aan te tasten, kan dit hem naar het oordeel van de rechtbank niet baten. De rechtbank acht hierbij van belang dat Menzis niet bekend was met de medische gegevens van de betrokken verzekerde. Uit de indicatiegrondslag VH kon Menzis alleen afleiden dat [gedaagde] een verstandelijke handicap heeft. Ook anderszins is niet gebleken dat Menzis ten tijde van het verstrekken van het PGB bekend had kunnen zijn met het door [gedaagde] gestelde zeer beperkte geestelijke vermogen van hem. Voorts had [gedaagde], zoals onder 2.3 is overwogen, een volmacht getekend. Menzis mocht er naar het oordeel van de rechtbank vanuit gaan dat [X] deze volmacht naar behoren zou uitoefenen. De conclusie is dan ook het subsidiaire verweer van [gedaagde] evenmin slaagt.
2.19 Nu vaststaat dat [gedaagde] ondanks herhaalde verzoeken van de kant van Menzis onvoldoende verantwoording heeft afgelegd en de eindafrekeningen formele rechtskracht hebben gekregen, komt de vordering van Menzis tot terugbetaling van € 63.783,13 uit hoofde van onverschuldigde betaling voor toewijzing in aanmerking.
2.20 De door Menzis gevorderde wettelijke rente zal, als niet weersproken, worden toegewezen, zijnde € 2.721,82 tot 18 oktober 2010 en vanaf die datum tot de dag van algehele voldoening de wettelijke rente over € 63.783,18,
2.21 De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Menzis heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.22 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Daaronder worden mede begrepen de proceskosten opgekomen in het incident, waarvan de veroordeling bij het incidentele vonnis van 13 april 2011 tot dit vonnis is aangehouden. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van Menzis op € 1.252,93 (€ 87,93 aan explootkosten en € 1.165,00 aan griffierecht) en op € 1.788,00 wegens salaris van haar advocaat (2 punten x tarief € 894,00). De rechtbank heeft geen punt toegekend voor het indienen van de conclusie van repliek, nu deze schriftelijke ronde niet noodzakelijk was geweest indien Menzis de door haar eerst ter comparitie overgelegde stukken tijdig had ingediend. Voorts begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van Menzis in het incident op nihil, nu Menzis zich in het incident heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In de vrijwaringszaak
2.23 Voor wat betreft de vaststaande feiten, de vorderingen en standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar voormeld tussenvonnis van 8 juni 2011 en neemt deze over.
2.24 De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en kan daarom worden toegewezen.
2.25 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
€ 99,14 aan explootkosten en € 894,00 wegens salaris van zijn advocaat (1 punt x tarief € 894,00).
De beslissing
De rechtbank:
In de hoofdzaak
I. Veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 66.504,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 63.783,18, te rekenen vanaf 18 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
II. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Menzis worden begroot op € 3.040,93.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
In de vrijwaringszaak
V. Veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van datgene waartoe [eiser] ingevolge het vonnis in de hoofdzaak met nummer 116691 / HA ZA 10-1238 is veroordeeld.
VI. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald,[gedaagde] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 99,14 aan verschotten en € 894,00 aan salaris van de advocaat, waarvan te betalen aan de griffier van dit gerecht:
€ 90,81 aan kosten betekening dagvaarding.
VII. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. T.M. Blankestijn en is op 1 februari 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.