RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 114942 HA ZA 10-1018
datum vonnis: 8 februari 2012 (hbvo)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in verzet,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen te Apeldoorn,
de openbare rechtspersoon
GEMEENTE RIJSSEN-HOLTEN,
zetelende te Rijssen,
gedaagde in verzet,
verder te noemen de gemeente,
advocaat: mr. J.H. Hermsen te Apeldoorn.
In deze procedure is op 30 maart 2011 en op 5 oktober 2011 een tussenvonnis gewezen. Voor wat betreft het procesverloop, verwijst de rechtbank naar deze tussenvonnissen.
Naar aanleiding van het laatste tussenvonnis heeft de gemeente op 2 november 2011 een akte genomen met één bijlage. [Eiseres] heeft op 21 december 2011 een antwoordakte uitlaten genomen, waarna partijen vonnis hebben gevraagd.
Overwegingen van de rechtbank en motivering van de beslissing
1. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in het tussenvonnis van 5 oktober 2011 heeft overwogen en beslist, en neemt dat hier over.
2. In deze zaak gaat het om de invordering van een dwangsom, die de gemeente [eiseres] heeft opgelegd wegens het permanent bewonen van een recreatiewoning. [Eiseres] is tegen de invordering in verzet gekomen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 5 oktober 2011 de gronden van het verzet alle afgewezen, op één na. Deze laatste betrof de stelling van [eiseres] dat zij (naast alle andere aanmaningsbrieven, ook) de aanmaningsbrief van 12 februari 2010 niet had ontvangen, als gevolg waarvan de verjaring van het recht tot invordering niet tijdig zou zijn gestuit.
3. De rechtbank heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld de verzending van de brief van 12 februari 2010 aannemelijk te maken.
De gemeente heeft bij akte van 2 november 2011 laten weten dat er geen verzendadministratie wordt bijgehouden aan de hand waarvan de verzending van de brief aannemelijk gemaakt kan worden. Uit de omstandigheden van het geval moet volgens de gemeente echter worden afgeleid dat de brief wel degelijk is verstuurd.
4. [Eiseres] stelt in haar antwoordakte dat de gemeente niet kan weerleggen het standpunt van eiseres dat zij de brief van 12 februari 2010 in het geheel niet kent en nooit heeft ontvangen.
5. De rechtbank overweegt over de verzending van de brief van 12 februari 2010 het volgende.
Het feit dat de brief bestaat, is onvoldoende grond om te zeggen dat hij dan ook verzonden zal zijn. Het gaat er om of het aannemelijk is dat de brief is verzonden. In het algemeen zullen brieven die opgemaakt worden door overheidsinstanties ook wel worden verzonden, maar nu de ontvangst is betwist, moet eerst aannemelijk worden gemaakt dat ook deze specifieke brief is verstuurd.
De gemeente heeft verder aangevoerd dat de kwestie is gebaseerd op één enkele – ongeloofwaardige – stelling, die ook in andere procedures bij alle brieven die [eiseres] niet uitkomen, door haar is opgeworpen.
Bovendien heeft [eiseres] zelf erkend dat ze zich van oneigenlijke argumenten bedient om maar haar gelijk te kunnen krijgen (Memorie van Grieven d.d. 17 mei 2011, tweede pagina, laatste alinea, overgelegd als bijlage bij de akte van 2 november 2011).
De rechtbank overweegt hierover dat de argumenten die de gemeente hier opwerpt, zien op de al dan niet geloofwaardige betwisting van de ontvangst van de brief. De rechtbank heeft al geoordeeld dat de ontvangst van de brieven, waarvan aannemelijk is dat zij zijn verzonden, door [eiseres] niet niet-ongeloofwaardig (dus ongeloofwaardig) is betwist. Maar volgens vaste jurisprudentie moet de rechtbank, bij betwisting van de ontvangst, eerst beoordelen of aannemelijk is dat een brief is verzonden, voordat aan de aannemelijkheid van de ontvangst kan worden toegekomen (ABRvS 1 september 1998, AB 1998, 412 en recent: ABRvS 10 februari 2010, AB 2010, 121. Met noot: CRvB 8 mei 2009, AB 2009, 315). De rechtbank ziet geen reden om van de vaste jurisprudentie af te wijken.
De conclusie moet zijn dat de gemeente niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de brief van 12 februari 2010 aan [eiseres] is verstuurd. De bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen verjaart 6 maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. De verjaring is in casu niet tijdig gestuit.
De dwangsom kan derhalve niet meer worden ingevorderd.
6. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij dient de gemeente te worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiseres] als volgt berekend.
Salaris van de advocaat:
- dagvaarding: 1 procespunt
- bijwonen comparitie van partijen: 1 procespunt
- akte overlegging stukken: -
- antwoordakte: 0,5 procespunt
- antwoordakte uitlaten: 0,5 procespunt
Totaal: 3 procespunten maal € 384,00 = € 1.152,00.
Verschotten:
- kosten dagvaarding: € 87,93
- griffierecht: € 70,00
Totaal: € 157,93.
I. Verklaart het verzet gegrond en ontheft [eiseres] van het bepaalde in het dwangbevel van 23 juli 2010, betekent bij exploot van 6 augustus 2010.
II. Veroordeelt de gemeente in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.152,00 wegens het salaris van de advocaat en € 157,93 wegens verschotten.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren, rechter, en is op 8 februari 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.