ECLI:NL:RBALM:2012:BV6444

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
389659 CV EXPL 11596-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. van Rhijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijs en arbeidsprestatie in huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo op 21 februari 2012, stond de vraag centraal of het verrichten van arbeid als onderdeel van een huurovereenkomst kan worden beschouwd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Glazenburg, vorderde betaling van achterstallige huurpenningen van € 1.800,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten van € 270,00. De gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. B.T.M. Jansen-Milek, betwistte de vordering en stelde dat de arbeidsprestatie niet als tegenprestatie voor de huur kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de huurprijs oorspronkelijk was vastgesteld op € 150,00 per maand, maar later was gewijzigd naar € 75,00 per maand, waarbij was afgesproken dat gedaagde werkzaamheden zou verrichten ter compensatie van de lagere huurprijs. Echter, er was geen duidelijke afspraak gemaakt over het aantal uren dat gedaagde zou werken, waardoor de arbeidsprestatie onvoldoende bepaalbaar was. De rechtbank concludeerde dat het verrichten van arbeid geen onderdeel kon uitmaken van de huurovereenkomst.

De vordering van eiser werd afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de tegenprestatie in een huurovereenkomst voldoende bepaalbaar moet zijn, en dat het ontbreken van duidelijke afspraken over de arbeidsprestatie in deze zaak leidde tot de afwijzing van de vordering. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede
Zaaknummer : 389659 CV EXPL 11596-11
Uitspraak : 21 februari 2012 (mvr)
Vonnis in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eisende partij, hierna ook wel [eiser] te noemen
gemachtigde: mr. drs. J. Glazenburg, advocaat te Enschede
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]``
gedaagde partij, hierna ook wel [gedaagde] te noemen
gemachtigde: mr. B.T.M. Jansen-Milek, verbonden aan de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg
1. Het verdere verloop van de procedure:
1.1 Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2011;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 20 januari 2012.
(Vonnis is bepaald op heden.)
2. De feiten:
2.1 [eiser] is met ingang van 1 februari 2007 aan [gedaagde] een paardenstal gaan verhuren.
3. De vordering:
3.1 [eiser] vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld aan hem te voldoen:
a. de somma van € 1.800,00 als achterstallige huurpenningen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011 tot de dag van de algehele voldoening;
b. de somma van € 270,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2011 tot de dag van de voldoening;
c. de door hem eventueel te maken nakosten;
d. de kosten van het geding.
De vordering sub a. is gebaseerd op de feiten en op de volgende stellingen:
3.2 Partijen zijn aanvankelijk overeengekomen dat [gedaagde] een huurprijs betaalde van
€ 150,00 per maand. [gedaagde] betaalde dit bedrag maandelijks contant. [eiser] gaf aan [gedaagde] geen kwitanties of andere bewijsstukken dat daadwerkelijk was betaald. Later is de huurprijs gewijzigd in die zin dat de huurprijs € 75,00 per maand werd en daarbij is afgesproken dat [gedaagde] voor [eiser] maandelijks werkzaamheden zou verrichten. Deze werkzaamheden dienden ter compensatie van de verminderde huurprijs. Partijen hebben niet afgesproken hoeveel uur [gedaagde] maandelijks voor [eiser] moest gaan werken. De nieuwe huurprijsregeling bestond al met ingang van 1 september 2008. De huurovereenkomst is geëindigd per 1 september 2010. In de periode van 1 september 2008 tot 1 september 2010 heeft [gedaagde] geen werk willen verrichten voor [eiser]. Op grond van deze gang van zaken vordert [eiser] onder de titel van achterstallige huur € 1.800,00 (24 x € 75,00) van [gedaagde]. [gedaagde] is in verzuim geraakt dit bedrag aan [eiser] te betalen. [eiser] vordert betaling van de € 1.800,00 te vermeerderen met een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 270,00.
4. Het verweer:
4.1 [gedaagde] is van mening dat [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat deze hem dienen te worden ontzegd. [gedaagde] wil dat [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Het navolgende is naar voren gebracht:
4.2 Partijen zijn bij de aanvang van de huurovereenkomst een huurprijs overeengekomen van € 75,00 per maand. Deze huurprijs is nimmer veranderd. [gedaagde] heeft weliswaar voor [eiser] gewerkt, maar dat gebeurde in het kader van een vriendendienst. Aan de vriendschap is een einde gekomen en [gedaagde] ging niet meer bij [eiser] werken.
5. De beoordeling van het geschil:
5.1 Huur is een overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. De tegenprestatie kan gedeeltelijk een geldsom zijn en gedeeltelijk bestaan uit het verrichten van arbeid. De tegenprestatie moet wel in voldoende mate bepaalbaar zijn. Weliswaar stelt [eiser] dat de arbeidsprestatie is vastgesteld op een bedrag van € 75,00 per maand, maar hij geeft niet aan hoeveel uur daarvoor door [gedaagde] gewerkt moest worden. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat onvoldoende bepaalbaar is wat naast de geldsom van € 75,00 per maand voor het genot van de stal als tegenprestatie zou hebben te gelden. Het door [eiser] gestelde verrichten van arbeid kan daarom geen onderdeel uitmaken van de huurovereenkomst van partijen. (Zie in deze kwestie ook HR: 19 november 1976, NJ 1977, 161). Daarbij komt dat niet is gesteld en niet is gebleken dat [eiser] er ooit toe is overgegaan [gedaagde] schriftelijk op te roepen voor het verrichten van werk.
5.2 Hetgeen onder 5.1 is overwogen leidt ertoe dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing:
Wijst de vordering van [eiser] af.
Veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure tot op deze uitspraak aan de zijde
van [gedaagde] begroot op € 300,-- wegens salaris van de gemachtigde te vermeerderen met
de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 14 dagen nadat dit vonnis aan
[eiser] is betekend tot de dag van de voldoening.
Verklaart dit vonnis, voor zover betrekking hebbend op de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Enschede door mr. M.H. van Rhijn, kantonrechter, en op
21 februari 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.