ECLI:NL:RBALM:2012:BW0371

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
127104 / KG ZA 12-46
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van registratie in het EVR en SFH-systeem door eiseres tegen Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A.

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [plaats], een kort geding aangespannen tegen de Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. De eiseres vordert de verwijdering van haar registratie in het Extern Verwijzingsregister (EVR) en het SFH-systeem, na een eerdere beëindiging van de relatie met de bank vanwege vermeende fraude met valse salarisstroken. De zaak is behandeld op 19 maart 2012, waarbij de voorzieningenrechter de feiten en standpunten van beide partijen heeft beluisterd. De bank heeft de vordering van eiseres afgewezen en stelt dat er sprake is van stelselmatig benadelen van de financiële sector door frauduleuze handelingen van eiseres.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij de vordering, aangezien zij zonder de verwijdering van de registratie geen toegang heeft tot andere financiële instellingen. De rechter heeft overwogen dat de bank bij de beoordeling van de hypothecaire financiering inconsistenties had kunnen constateren, maar desondanks de financiering heeft verstrekt. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de registratie in het EVR en SFH-systeem niet proportioneel is, gezien de verstrekkende gevolgen voor eiseres.

De voorzieningenrechter heeft de bank bevolen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de op eiseres betrekking hebbende gegevens uit het EVR en SFH-systeem te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag tot een maximum van € 50.000,-. Tevens is de bank veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 884,64, inclusief wettelijke rente indien niet tijdig betaald. Het vonnis is uitgesproken op 27 maart 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 127104 / KG ZA 12-46
datum vonnis: 27 maart 2012 (ps)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats],
eiseres,
verder te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. S. Boot te Nijmegen,
tegen
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A.,
gevestigd te Hengelo (O),
gedaagde,
verder te noemen: de bank,
advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven
Het procesverloop
[eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 19 maart 2012. Ter zitting zijn verschenen:
- [eiseres] vergezeld door mr. Boot, voornoemd;
- namens de bank: [H] (afdeling Control Rabobank Centraal Twente), [J](afdeling Crisismanagement & Fraudebestrijding Rabobank Nederland), vergezeld door mr. Laagland, voornoemd.
De standpunten zijn toegelicht.
De voorzieningenrechter heeft [S] en [M] van Flynth (voorheen Gibo Groep) als informanten gehoord.
Het vonnis is bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Vaststaande feiten
1.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
1.2 [eiseres] heeft een relatie met de heer [P]
1.3 Voor de aankoop van een woning gelegen aan de [adres] en [plaats], en de daarvoor benodigde hypothecaire lening heeft [eiseres] gesprekken gevoerd met [B] van Rabobank Borne. [P] was bij deze gesprekken aanwezig.
1.4 [eiseres] diende ter verkrijging van de hypothecaire lening een werkgeversverklaring en salarisstroken aan de bank over te leggen.
1.5 Op 11 augustus 2011 is de financieringsovereenkomst tot stand gekomen tussen de bank en [eiseres].
1.6 De overdracht van de woning heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2011.
1.7 Bij brief van 31 oktober 2011 heeft de bank aan [eiseres] medegedeeld:
“Tijdens het gesprek van afgelopen donderdag 27 oktober jl., waarbij de heer [P] en u en van onze organisatie [J] en [H] aanwezig waren, is aan u meegedeeld dat wij besloten hebben de relatie tussen u en onze bank, te beëindigen. De reden voor beëindiging van de relatie is het feit dat u, met behulp van valse salarisstroken, bij onze bank een financiering heeft aangevraagd en verkregen.
[…]
In uw geval is er sprake van opzegging met een termijn van 3 maanden. Deze termijn eindigt op 1 februari 2012. Gedurende 3 maanden heeft u de gelegenheid een andere financiële instelling te zoeken waar u uw bankzaken kunt onderbrengen, niet zijnde een Rabobank.”
1.8 [eiseres] heeft via de tussenpersoon [A] Adviesgroep BV een aanvraag voor een hypothecaire lening ingediend bij Aegon. Bij brief van 16 december 2011 heeft Aegon aan [A] Adviesgroep BV bericht dat [eiseres] geregistreerd blijkt te staan in bet EVR (Extern Verwijzingsregister) en SFH (Stichting Fraudebestrijding Hypotheken) en heeft verzocht om een uitgebreide schriftelijke verklaring van [eiseres] omtrent het ontstaan van beide registraties. [eiseres] en [S] van Gibo Groep (thans Flynth) hebben een verklaring opgesteld voor Aegon. Aegon heeft geen financiering verstrekt.
1.9 [eiseres] heeft bij de bank geen betalingsachterstand.
1.10 In het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen d.d. 3 maart 2011 (verder: EVR-protocol) staan de navolgende relevante bepalingen.
Artikel3.1.1
“Iedere deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) incident.”
Artikel 4.1.1
“Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
[…]
? op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers.”
Artikel 5.1.1
“Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een Deelnemer door de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor gekozen aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te koppelen. Het Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers. Nadat door een Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen in het Externe Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol gegevens uit het Incidentenregister voor de Deelnemer beschikbaar. (…)”
Artikel 5.2.1
“De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”
Artikel 5.3.1
“Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 Protocol wordt voldaan draagt de Deelnemer zorg voor verwijdering van de door de Deelnemer opgenomen Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister.(…)”
Artikel 10.1
“Bij een geschil over de juistheid en rechtmatigheid van een specifieke vastlegging in het Incidentenregister en/of Externe Verwijzingsregister kan de Betrokkene zich wenden tot het bestuur/de directie van de betreffende Deelnemer.”
Artikel 10.2
“Indien deze stap niet leidt tot een oplossing van het geschil kan de Betrokkene zich wenden tot: (…) de bevoegde rechter.”
1.11 Partijen zijn het erover eens dat de beoordeling ter zake de registratie in het EVR gelijk is aan de beoordeling van de registratie in het SFH-systeem.
Standpunt van [eiseres]
2.1 [eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bank te veroordelen tot verwijdering van de registratie in EVR- en SFH-systeem, binnen
7 dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat de bank na zeven dagen na betekening van het vonnis niet aan dit gebod voldoet. Tevens vordert [eiseres] de bank te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de nakosten, met bepaling dat, indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis aan de proceskostenveroordeling voldaan is, daarover tevens wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
2.2 Daartoe stelt [eiseres] - kort en zakelijk weergegeven - dat zij op 31 maart 2011 in dienst is getreden bij [V] Enschede B.V. (verder: [V]) in de functie van administratief medewerker. Gibo Groep (thans Flynth) heeft, na overleg met haar werkgever, pro forma salarisstroken opgesteld, die [eiseres] aan [B], werkzaam bij Rabobank Borne, heeft verstrekt. [eiseres] stelt dat aan [B] is meegedeeld dat het om pro forma salarisstroken ging. In verband met een verhuizing van [V] heeft [eiseres] haar reguliere werkzaamheden pas in juli 2011 kunnen beginnen en heeft zij pas vanaf periode 8 salaris ontvangen. Het salaris dat [eiseres] sinds periode 8 van 2011 ontvangt, komt overeen met de bedragen op de pro forma salarisstroken.
2.3 [eiseres] stelt verder dat op de werkgeversverklaring geen stempel van [V] staat, omdat de stempel op het moment van aanvraag nog niet op het bedrijf aanwezig was.
2.4 [eiseres] betwist dat sprake is van vervalste salarisstroken, van frauduleus handelen dan wel van benadeling van de bank in welke vorm dan ook. De bank heeft in strijd met haar verplichting als zorgvuldig handelende financiële instelling geen dan wel een onjuiste proportionaliteitsafweging gemaakt door zonder gedegen onderzoek en zonder redelijke gronden tot de conclusie te komen dat haar belang als bank prevaleert boven de nadelige gevolgen die registratie van [eiseres] bij EVR en SFH met zich meebrengt. De registratie maakt het [eiseres] onmogelijk om aan de door de bank gestelde vordering tot terugbetaling van de in het kader van de financiering geleende gelden te voldoen. Als gevolg van de registratie kan [eiseres] bij geen enkele financiële instelling financiering verkrijgen.
Standpunt van de bank
3.1 De bank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.2 Daartoe stelt de bank - kort en zakelijk weergegeven - dat de salarisstroken fictief en inhoudelijk onjuist zijn, op grond waarvan sprake is van onrechtmatige overlegging van de salarisstroken aan de bank en een zwaarwegende omstandigheid waarbij de bank het recht heeft op grond van haar algemene voorwaarden de financiering met onmiddellijke gang op te zeggen. De bank stelt verder dat [J] inmiddels aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte tegen [eiseres].
3.3 De bank is overtuigd dat sprake is van een stelselmatig benadelen van de financiële sector door frauduleuze handelingen, hetgeen op grond van de proportionaliteit het belang van de financiële sector/de bank laat prevaleren boven het belang van [eiseres]. De salarisstroken en werkgeversverklaring zijn bewust valselijk opgesteld, terwijl [P] ook al in het EVR staat vermeld wegens fraude uit het verleden. Nu [eiseres] geen spijt betuigt van hetgeen zij heeft gedaan, kan worden geconcludeerd dat de kans op herhaling groot is.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
4.1 Nu [eiseres] de door de bank aan haar verstrekte gelden uiterlijk 1 februari 2012 terug diende te betalen aan de bank, zij daartoe niet in staat is zonder nieuwe hypothecaire financiering en executoriale verkoop van de woning dreigt, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. De voorzieningenrechter zal overgaan tot de materiële beoordeling van het geschil.
4.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat opname in het Incidentenregister, en met name in het daaraan gekoppelde EVR, en het SFH-systeem verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende banken en financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het EVR en SFH vaststellen dat er sprake is van opnamen in het Incidentenregister van een andere deelnemer. Vervolgens kunnen zij nadere informatie omtrent de reden van opname opvragen. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Gelet hierop brengt de zorgvuldigheid die de bank ten opzichte van haar klanten moet betrachten met zich dat de bank pas dan tot (handhaving van de) registratie mag overgaan indien zij daartoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
4.3 [eiseres] heeft niet gevorderd de bank te veroordelen tot het verwijderen van de verwijzing in het Incidentenregister, zodat de voorzieningenrechter voor de beoordeling van de vraag of de bank in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot registratie als uitgangspunt de criteria in artikel 5.2.1 van het EVR-protocol zal hanteren. Aangezien [eiseres] enkel heeft gesteld dat de bank in strijd heeft gehandeld met het proportionaliteitsbeginsel, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat aan de in artikel 5.2.1 onder a en b genoemde criteria is voldaan. In het kader van deze procedure dient zodoende een voorlopig oordeel te worden gegeven over de proportionaliteit van de registratie door de bank. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt.
4.4 Gelet op de verstrekkende gevolgen van de registratie is het aan de bank om voldoende aannemelijk te maken dat zij in redelijkheid tot registratie mocht overgaan en derhalve dat zij proportioneel heeft gehandeld.
4.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staan er nog verschillende vragen open over de wijze van totstandkoming van de hypothecaire financiering. Niet kan worden uitgesloten dat - zoals de bank stelt - [eiseres] frauduleuze handelingen heeft verricht, althans dat zij daarvoor verantwoordelijk gehouden dient te worden, nu zij in ieder geval ten onrechte de schijn heeft gewekt een salaris te ontvangen over maanden waarin dat nog niet het geval was.
4.6 Daarentegen had de bank, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, reeds bij de beoordeling van de aanvraag van de hypothecaire financiering door [eiseres] bepaalde inconsistenties of onduidelijkheden, waar de bank zich thans op beroept, kunnen constateren, waaronder het ontbreken van de stempel op de werkgeversverklaring en het hoge - volgens de bank te hoge - salaris van [eiseres]. Weliswaar rustte op [eiseres] de verantwoordelijkheid om juiste gegevens te verstrekken - hetgeen zij klaarblijkelijk niet volledig heeft gedaan -, maar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient bij de beoordeling van de proportionaliteit ook te worden meegewogen dat de bank ondanks in ieder geval een kennelijke inconsistentie overgegaan is tot het verstrekken van een hypothecaire financiering, waarna [eiseres] een woning heeft gekocht.
4.7 Voorts blijkt uit de stellingen van [eiseres], de verstrekte informatie door [S] en [M] en de overgelegde bankafschriften naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat [eiseres] sinds september 2011 daadwerkelijk het salaris ontvangt zoals dat op de huidige en de bij de financieringsaanvraag overgelegde salarisstroken staat vermeld.
4.8 In aanmerking genomen het gegeven dat bepaalde evidente onduidelijkheden niet bij de behandeling van de financieringsaanvraag door de bank aan de kaak zijn gesteld, het gegeven dat [eiseres] inmiddels daadwerkelijk het salaris ontvangt zoals dat op de betreffende salarisstroken staat vermeld en dat er geen betalingsachterstand is, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat, gelet op de verstrekkende consequenties van de registratie voor [eiseres] en ondanks het gegeven dat niet kan worden uitgesloten dat [eiseres] aanvankelijk onjuist en misleidend heeft gehandeld, de registratie door de bank niet proportioneel is.
4.9 De voorzieningenrechter stelt gelet op al het vorenstaande voorlopig vast dat het proportionaliteitsbeginsel bij de registratie van [eiseres] in het EVR en SFH-systeem onvoldoende in acht is genomen. De vordering van [eiseres] zal daarom worden toegewezen, behoudens het navolgende.
4.10 De voorzieningenrechter acht de hoogte van de dwangsommen redelijk, doch zal deze maximeren op € 50.000,-. De bank heeft gesteld dat er geen dwangsommen aan de veroordeling dienen te worden verbonden, nu zij vrijwillig aan het vonnis van de voorzieningenrechter zal voldoen. De voorzieningenrechter merkt op dat de dwangsom pas verbeurd zal worden nadat 7 dagen na betekening van het vonnis zijn verstreken. Indien de bank binnen die periode vrijwillig tot verwijdering van de registratie overgaat, worden er derhalve geen dwangsommen verschuldigd.
4.11 De bank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. gebiedt de bank om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis:
a) de op [eiseres] betrekking hebbende gegevens te verwijderen uit het Extern Verwijzingsregister;
b) de op [eiseres] betrekking hebbende gegevens te verwijderen uit het SFH-systeem;
II. bepaalt dat de bank voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het hiervoor onder I. bepaalde, aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 5.000,- tot een maximum van
€ 50.000,-;
III. veroordeelt de bank in de proceskosten met bepaling dat indien deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald, de bank daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op: € 357,64 aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat;
IV. veroordeelt de bank in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover de bank niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald, de bank daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
V. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.