ECLI:NL:RBALM:2012:BW3226

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
15 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/253103-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Bordenga, politierechter
  • Klooster, officier van justitie
  • Bolk, griffier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte

Op 15 maart 2012 vond de zitting plaats in de Rechtbank Almelo, waar de politierechter de zaak tegen de verdachte behandelde. De verdachte was aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil. De zaak was eerder behandeld op 16 januari 2012, maar het onderzoek was toen geschorst. Tijdens de zitting op 15 maart werd het onderzoek hervat. De officier van justitie vorderde vrijspraak, terwijl de raadsman niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleitte. De zaak draaide om de vraag of de verbalisant, die de verdachte had aangehouden, zich had gehouden aan de beginselen van een behoorlijke procesorde.

De politierechter oordeelde dat het proces-verbaal van de verbalisant op verschillende punten afweek van de verklaringen van getuigen die bij de rechter-commissaris waren gehoord. De getuigen verklaarden unaniem dat de verbalisant agressief was en dat de verdachte zich rustig gedroeg. De politierechter vond het ongeloofwaardig dat de verbalisant de verdachte als verbaal agressief had beschreven, gezien de consistentie van de getuigenverklaringen. De politierechter concludeerde dat de verbalisant ernstige inbreuk had gemaakt op de procesorde door niet waarheidsgetrouwe verklaringen af te leggen.

Uiteindelijk verklaarde de politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in haar vervolging, omdat de rechten van de verdachte waren geschonden door de grove veronachtzaming van zijn belangen. De verdachte werd in zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in deze zaak. De politierechter maakte de verdachte attent op zijn recht om binnen 14 dagen hoger beroep in te stellen tegen dit vonnis.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/253103-11
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting op 15 maart 2012.
Tegenwoordig: mr. Bordenga, politierechter,
mr. Klooster, officier van justitie,
en Bolk, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen de verdachte uitroepen.
De verdachte is aanwezig en antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn:
[verdachte],
geboren [1970] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Als raadsman van verdachte is ter zitting aanwezig mr. R. Oude Breuil, advocaat te Almelo
De zaak is eerder behandeld op de zitting van 16 januari 2012. Het onderzoek is toen geschorst. De politierechter hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor en deelt mede dat zij tot vrijspraak zal rekwireren.
De politierechter deelt mee de korte inhoud van:
1. de in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde personen opgemaakte processen-verbaal, met bijlagen, dossiernummer 2011 104398, van de regiopolitie Twente, van de verbalisanten [A], respectievelijk [B] en [C];
2. een viertal processen-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Almelo van 12 januari 2012, voor zover inhoudende de verklaring van de getuigen [W], respectievelijk [X], [Y] en [Z];
3. een proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Almelo van 2 februari 2012, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [B];
4. een uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 7 november 2011;
5. een afschrift van een vonnis d.d. 12 januari 2010 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank in de zaak tegen de verdachte [K], parketnummer 08/750357/08;
De politierechter ondervraagt de verdachte.
De officier van justitie en de raadsman krijgen de gelegenheid de verdachte vragen te stellen. De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende.
Op 3 november 2011 omstreeks 11.45 uur reed ik als bestuurder van een personenauto over de Rijssensestraat in Nijverdal, gemeente Hellendoorn. Ik heb daar toen een Mercedes personenauto ingehaald. Ik heb daarbij geen doorgetrokken streep overschreden.
Ik zag dat mij daar een politie-agent op een motor tegemoet kwam, dat deze omdraaide
en achter mij aankwam. Even verderop kreeg ik een stopteken van deze agent. Ik ben gestopt op een parkeerplaats. De agent zei dat ik een bekeuring kreeg omdat ik met mijn auto een doorgetrokken streep had overschreden. Dit heb ik, zoals gezegd, niet gedaan en als dit wel het geval was geweest had de agent het nooit kunnen constateren, want hij was op dat moment veel te ver van mij verwijderd.
De agent wilde mijn rijbewijs zien. Hij hield de hele tijd zijn helm en een zonnebril op.
Mijn rijbewijs lag in een jas op de achterbank en toen ik dit wilde pakken kan mijn auto mogelijk even iets “gebokt”hebben omdat de auto nog in de versnelling stond en de motor nog liep. Er is geen sprake van geweest dat ik met de auto op de agent heb willen inrijden.
De agent pakte zijn pistool half uit de holster en vorderde mijn rijbewijs in.
Ik heb toen tegen hem gezegd :”Doe eens normaal” en omstanders zeiden tegen de agent:
“Je lijkt wel gek”.
Ik had het gevoel dat ik in Bananasplit was terechtgekomen.
Ik ben even uit de auto gestapt, waarna ik direct door de agent bij mijn schouder werd gepakt en tegen mijn auto werd gedrukt.
Ik heb toen een foto van de agent gemaakt, waarna hij mij heeft bevolen deze foto onmiddellijk te wissen.
Ik heb dit niet gedaan. Ik toon u de desbetreffende foto.
Nadat de agent teruggelopen was naar zijn motor heb ik tegen hem gezegd; “Doe eens normaal”. De agent zei hierop tegen mij dat ik aangehouden was. Ik werd door hem hardhandig op de motorkap van mijn auto gelegd, hij schopte mijn benen uit elkaar en ik werd vervolgens geboeid afgevoerd.
Ik ontken met klem dat ik de agent op enigerlei wijze heb beledigd. Hij heeft zich agressief gedragen, ik niet.
Ik heb de bekeuring voor het overschrijden van een doorgetrokken streep maar betaald om ervan af te zijn. Ik blijf er echter bij dat ik deze overtreding niet heb begaan.
De officier van justitie voert het woord, leest haar vordering voor en legt deze aan de politierechter over.
De raadsman voert namens de verdachte het woord.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd:
Het door de verbalisant [B] opgemaakte proces-verbaal is aantoonbaar leugenachtig.
Zijn optreden moet als volstrekt disproportioneel worden gekwalificeerd.
Na het constateren van een –vermeende- verkeersovertreding vond hij het kennelijk nodig om zijn pistool te trekken, althans daartoe te dreigen.
Uit niets blijkt dat mijn cliënt, [verdachte], aanstalten heeft gemaakt om de auto in de versnelling te zetten, gas heeft gegeven en gedreigd om op de verbalisant in te rijden.
Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de verbalisant agressief is geweest, onder meer door tegen mijn cliënt “Hou je bek” te schreeuwen, hem hardhandig tegen de auto te duwen en geboeid af te voeren.
Uit de door de getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen blijkt overduidelijk dat de verbalisant in zijn proces-verbaal heeft gelogen.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
De verbalisant verklaart dat mijn cliënt de boel bij elkaar schreeuwde.
De getuige [Y] verklaart dat [verdachte] juist heel rustig was en de getuige [Z] verklaart dat zij het knap vond dat [verdachte] zo rustig bleef.
De verbalisant verklaart dat hij de hand op de kolf van zijn dienstwapen in de holster heeft gelegd omdat [verdachte] aanstalten maakte om weg te rijden en dat hij –verbalisant- de auto als wapen zag.
De getuige [X] heeft, evenals andere getuigen, niet gezien dat verdachte wilde wegrijden.
De verbalisant heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] zijn rijbewijs vanuit de auto naar buiten heeft gegooid. In het door hem opgemaakte proces-verbaal wordt dit niet door hem gerelateerd.
De verbalisant verklaart bij de rechter-commissaris ook voor het eerst dat [verdachte] hem bij de motor voor “klojo” heeft uitgescholden. In het door hem opgemaakte proces-verbaal verklaart hij dat dit al eerder gebeurde.
De verbalisant verklaart dat hij [verdachte] een duw heeft gegeven om hem op afstand te houden.
De getuige [X] verklaart echter dat de verbalisant de man bij de schouders pakte en een kopstoot gaf en dat het de agent was die [verdachte] benaderde en dat dit niet andersom het geval was.
De getuige [Z] verklaart dat de agent agressief was, [verdachte] duwde en tegen hem zei “Hou je grote bek”
De verbalisant verklaart dat hij [verdachte] boeide omdat hij tegenspartelde.
De getuigen [W] en [Z] verklaren daarentegen dat [verdachte] rustig was.
De verbalisant verklaart dat er terplaatse kinderen toekeken, dat hij niet tegen die kinderen heeft geschreeuwd, maar heeft verteld dat zij moesten doorfietsen omdat er niets te zien was
De getuige [W] verklaart dat de verbalisant ook tegen de kinderen tekeer ging en daarbij zo hard “wegwezen”schreeuwde dat dit binnen te horen was.
De getuige [X] verklaart dat de motoragent ook tekeer ging tegen schoolkinderen die foto’s maakten.
Ik verwijs ook nog naar een vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 12 januari 2010, waarbij een door de onderhavige verbalisant opgemaakt proces-verbaal ook onderwerp van discussie was.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden die aantonen dat de verbalisant een op diverse punten leugenachtig proces-verbaal heeft opgemaakt ben ik van oordeel dat de rechten van mijn cliënt zodanig zijn geschonden dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard
De officier van justitie en de raadsman krijgen nog een keer de gelegenheid het woord te voeren.
De verdachte en de raadsman krijgen het recht als laatste te spreken.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt direct mondeling uitspraak te zullen doen.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
Aantekening van het mondeling vonnis
1. Inhoud van de tenlastelegging
Overeenkomstig de dagvaarding.
2. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De politierechter overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie het volgende.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, nu zij twijfel heeft over het relaas van de verbalisant, zoals zich dat in het proces-verbaal bevindt. De advocaat heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, nu –kort gezegd- volgens hem het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal aantoonbaar leugenachtig is.
Volgens vaste rechtspraak komt niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, dan wel als de rechter wordt misleid inzake de opsporing.
De politierechter stelt vast dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verbalisant [B] op een groot aantal punten afwijkt van zijn verhoor onder ede bij de rechter-commissaris op 2 februari 2012. Zo relateert de verbalisant in zijn proces-verbaal dat verdachte fel antwoordde, verbaal agressief was, in de richting van de verbalisant schreeuwde, en de verbalisant bleef beledigen. Op vragen van de rechter-commissaris antwoordt de verbalisant dat hij vermoedt dat getuigen die alleen spreken over het druk en opgewonden zijn van verbalisant slechts een deel hebben gezien van de gebeurtenis. Hij verklaart voorts bij de rechter-commissaris: “[Verdachte] schreeuwde de boel bij elkaar en als het er op aan kwam gedroeg hij zich als de nette burger”. Verbalisant bedoelt hiermee kennelijk te zeggen dat verdachte zich rustig gedroeg op het moment dat getuigen verdachte konden waarnemen. De politierechter acht deze, door de verbalisant beschreven gang van zaken ongeloofwaardig, nu er meerdere getuigen zijn geweest die het contact tussen verdachte en de verbalisant hebben waargenomen, maar geen van hen over enige agressie van verdachte heeft verklaard.
Dat verdachte zijn gedrag telkens heeft kunnen aanpassen op het moment dat hij gezien zou hebben dat er getuigen waren die de situatie waarnamen, is niet alleen onaannemelijk maar ook in strijd met het proces-verbaal van aanhouding, waarin wordt gerelateerd: “Ik zag dat er in de directe omgeving omstanders waren die kennelijk een gedeelte van het voorval hebben meegekregen en daar terplaatse zijn blijven staan. De omstanders hebben vermoedelijk gedeeltes gehoord van ons gesprek. Ik zag en hoorde dat de bestuurder mij bleef beledigen”.
Ook voor wat betreft het moment waarop verdachte de verbalisant beledigd zou hebben, wijkt het proces-verbaal van aanhouding af van de verklaring van verbalisant bij de rechter-commissaris. In het proces-verbaal van aanhouding is vermeld: “Ik liep naar de bestuurder en deelde hem mee dat ik zijn rijbewijs wilde inzien om vervolgens een bekeuring uit te schrijven (…). Hierop antwoordde hij fel en zei: “Dat is helemaal niet zo, gek. Je hebt dat helemaal niet gezien, idioot. Wat denk je wel”. De verbalisant relateert hier dat verdachte de verbalisant op tijdens eerste contactmoment zou hebben beledigd. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris verklaart de verbalisant: “Toen ik de auto staande hield en mijn motor had neergezet ben ik naar de auto toegelopen. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij een bekeuring kreeg voor het overschrijden van de doorgetrokken streep. Hij reageerde direct met: “Dat kun je niet gezien hebben. Waar ben je mee bezig”, en dat soort opmerkingen. Ik beschouwde dat nog als afreageren (…). Op dat moment stapte [verdachte] ook uit de auto (…). Dat heb ik nog niet opgevat als belediging. Het was meer uitrazen of afreageren. Daarna heeft hij mij pas beledigd”.
Het relaas en het verhoor van de verbalisant bij de rechter-commissaris waarin hij de verbale agressie van verdachte beschrijft is voorts tegenstrijdig met de door de door de rechter-commissaris gehoorde getuigen [Y], [Z], [X] en [W]. Deze getuigen verklaren unaniem dat verbalisant degene was die onder meer verbaal agressief was tegen verdachte en verdachte juist degene was die rustig reageerde. [W] verklaart hierover: “De politieagent had een helm op schreeuwde tegen de man (…). Ik heb niet gehoord dat de man iets terug zei. Hij reageerde schouderophalend (…)”. [W] heeft verklaard: “De agent was verbaal en non-verbaal druk. Hij riep een heleboel dingen waarvan ik heb verstaan: “Hou je kop”. Met het non-verbale doel ik op zijn lichaamstaal en op zijn gehele houding op dat moment. [Verdachte] reageert daar gelaten op. [Verdachte] was juist heel rustig (…). Een paar minuten daarna kwam er een gewone auto met een agent (…). Mevrouw [Z] en ik probeerden de aandacht te trekken van deze agent, om hem te vertellen hoe agressief de motoragent zich had gedragen”.
Getuige [Z] heeft hierover bij de rechter-commissaris verklaard: “Die motoragent gedroeg zich agressief. Hij duwde de man en zei onder andere: “hou je grote bek” (…). De man deed verder niets en ging tegen zijn auto staan (…). Ik heb gezien dat de motoragent [verdachte] één keer heeft geduwd. Ik heb niet gezien dat [verdachte] heeft teruggeduwd. Ik vond het knap dat [verdachte] zo rustig bleef (…)”. [X] tot slot heeft bij de rechter-commissaris verklaard: “Ik zag dat de man uit de auto kwam en dat de motoragent kwaad werd”.
Gelet op de veelheid aan tegenstrijdigheden, zowel voor wat betreft het proces-verbaal van aanhouding en de verklaring van verbalisant tegenover de rechter-commissaris als de lezing van de verbalisant enerzijds en de lezing van de gehoorde getuigen anderzijds, acht de politierechter het uitgesloten dat het in casu zou gaan om vergissingen van de verbalisant of onvolkomenheden in zijn verklaringen.
De politierechter is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de lezing zoals die door de verbalisant is gegeven, onjuist in het proces-verbaal van aanhouding is opgenomen.
Deelnemers aan een strafproces en de samenleving moeten uit kunnen gaan van de waarheidsgetrouwheid van processen-verbaal, waaraan bovendien bij wet een bijzondere bewijskracht is toegekend. In de onderhavige zaak kan de politierechter niet uitgaan van die bijzondere betekenis die processen-verbaal hebben. Daarbij moet worden bedacht dat verificatie van de inhoud van het proces-verbaal in deze zaak alleen maar plaats heeft kunnen vinden doordat zich ter plaatse meerdere getuigen bevonden, die de situatie hebben waargenomen. Waren deze getuigen er niet geweest, dan had de politierechter er op moeten vertrouwen dat hetgeen in het proces-verbaal van aanhouding is gerelateerd de waarheid is, met als mogelijke consequentie dat verdachte ten onrechte zou zijn veroordeeld.
De politierechter is dan ook van oordeel dat de opsporingsambtenaar, door in strijd met de werkelijkheid te verbaliseren, ernstige inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort is gedaan. Gelet op de ernst van dit verzuim, zal de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vervolging.
De politierechter geeft aan verdachte kennis, dat hij binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt hem opmerkzaam op zijn recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Dit proces–verbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.