zaaknummer: 85225 / HA ZA 07-328
datum vonnis: 11 april 2012 (sjs)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap
De Kempenaer Advocaten NV,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A. Holsbrink te Enschede,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H. Versluis te Almelo.
Partijen zullen hierna De Kempenaer en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure in conventie en voorwaardelijke reconventie
1.1. De rechtbank neemt hier over hetgeen met betrekking tot het procesverloop in het tussenvonnis van 8 juni 2011 staat vermeld.
1.2. De procedure na voornoemd tussenvonnis blijkt uit:
- de akte uitlating zijdens [gedaagde], tevens houdende overleggen van stukken;
- de antwoordakte zijdens De Kempenaer met producties;
- de akte houdende uitlating producties zijdens [gedaagde].
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1. In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2. [gedaagde] heeft in september 2006 aan [X] (hierna te noemen: . [X]), advocaat bij De Kempenaer, opdracht gegeven tot het verrichten van juridische werkzaamheden c.q. dienstverlening in het kader van de echtscheiding van [gedaagde] en de gevolgen daarvan. De opdrachtbevestiging heeft [X] op 28 september 2006 verzonden en is door [gedaagde] ondertekend voor akkoord. In deze opdrachtbevestiging is onder meer opgenomen:
“Naar aanleiding van ons mondeling overleg op 25 en 28 september 2006 bevestig ik u hierdoor dat ik gaarne bereid ben om als uw advocaat op te treden en uw belangen te behartigen betreffende de omgangsregeling met uw kinderen en de financiële gevolgen van uw scheiding. (…)
Hoewel u wellicht in aanmerking zou kunnen komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, treed ik volgens uitdrukkelijke afspraak betalend voor u op. In principe neemt ons kantoor geen pro deo zaken aan. Het staat u uiteraard vrij alsnog via een ander advocatenkantoor een beroep te doen op gesubsidieerde rechtsbijstand.
Het standaarduurtarief dat u voor deze zaak in rekening wordt gebracht bedraagt thans € 190,=, exclusief 7 % kantooropslag, 19 % BTW en eventuele kosten. (…)”
2.3. De Kempenaer heeft aan [gedaagde] op grond van voornoemde overeenkomst een drietal facturen verzonden (alle bedragen inclusief BTW):
- factuur d.d. 10 oktober 2006 € 1.173,35
- factuur d.d. 7 november 2006 € 3.598,12
- factuur d.d. 12 december 2006 € 4.897,05
Totaal € 9.668,52.
De factuur van 10 oktober 2006 heeft [gedaagde] volledig voldaan. Tevens heeft [gedaagde] een bedrag van € 2.000,00 wegens voorschotten betaald aan De Kempenaer. Dit bedrag is verrekend met de factuur van 7 november 2006. Het restant van de facturen ad € 6.495,17 inclusief BTW is onbetaald gebleven.
2.4. [gedaagde] heeft bij brief, gedagtekend op 26 maart 2007, een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten (hierna te noemen: de Deken) in het arrondissement Arnhem tegen de werkwijze van [X] en heeft tevens de Deken verzocht om de hoogte van de twee onbetaald gebleven nota’s te beoordelen.
2.5. Bij brief van 8 augustus 2007 heeft [X] aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten (hierna te noemen: de Raad van Toezicht) verzocht de onder 2.3. genoemde facturen te begroten. De Raad van Toezicht heeft [X] bij uitspraak van 19 maart 2008 in zijn begrotingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verschuldigdheid van het honorarium mede op andere gronden is betwist dan enkel wegens betwisting van de juistheid van het gefactureerde bedrag. Geheel ten overvloede heeft de Raad van Toezicht de declaraties van 7 november 2006 en 12 december 2006 begroot op respectievelijk € 2.763,48 en € 4.509,97 inclusief BTW.
2.6. De klacht van [gedaagde] zoals genoemd onder 2.4. is op 7 september 2009 door de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof Arnhem (hierna te noemen: de Raad van Discipline) behandeld. De Raad van Discipline heeft bij uitspraak van 9 november 2009 geoordeeld dat de klacht van [gedaagde] in al zijn onderdelen ongegrond dient te worden verklaard. In hoger beroep heeft het Hof van Discipline op 10 september 2010 de uitspraak van de Raad van Discipline bekrachtigd.
3. De standpunten van partijen in conventie en voorwaardelijke reconventie
3.1. De rechtbank neemt hier over hetgeen met betrekking tot de standpunten van partijen in het tussenvonnis van 8 juni 2011 staat vermeld. Na het tussenvonnis en de toezending van het dossier van [gedaagde], hebben partijen hun standpunten nader toegelicht en onderbouwd. Voor zover van belang zal de rechtbank daarop in de beoordeling nader ingaan.
4. De beoordeling in conventie
4.1. Deze zaak betreft een geschil over de wijze waarop De Kempenaer (althans [X]) in hoedanigheid van advocaat in het verleden [gedaagde] heeft bijgestaan. In deze procedure vordert De Kempenaer onder meer veroordeling van [gedaagde] tot betaling van twee openstaande declaraties. [gedaagde] heeft de vordering op diverse gronden bestreden. Zo heeft [gedaagde] onder meer gesteld dat [X] in ernstige mate tekort is geschoten in de naleving van zijn verplichtingen, dat [X] niet correct heeft gehandeld jegens [gedaagde] en dat [gedaagde] niet heeft geprofiteerd van het werk van [X], zodat het op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [gedaagde] de declaraties dient te betalen. De Kempenaer heeft betwist dat daarvan sprake zou zijn geweest.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat indien een partij een advocaat inschakelt om hem bij te staan in juridische procedures, op deze advocaat een inspanningsverplichting rust. Hij dient de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen en te handelen overeenkomstig de zorg die een advocaat dient te betrachten ten opzichte van zijn cliënt. De advocaat heeft hierbij een zekere vrijheid om – in overleg met zijn cliënt – onder meer te bezien welke strategie in een bepaalde procedure wordt gekozen, welke stellingen naar voren zullen worden gebracht, welke stukken worden overgelegd en welke (proces)handelingen zullen worden verricht. Hij dient echter bij zijn werkzaamheden de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Er kan pas gesproken worden van een toerekenbare tekortkoming indien een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden anders gehandeld zou hebben. [gedaagde] heeft slechts gesteld dat [X] op diverse punten onjuist jegens hem heeft gehandeld of zaken heeft nagelaten, maar hij heeft niet dan wel onvoldoende gesteld dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden anders gehandeld zou hebben. Voor zover dit al voldoende zou zijn gesteld, overweegt de rechtbank dat [gedaagde] de door hem naar voren gebrachte verwijten onvoldoende heeft onderbouwd en geconcretiseerd in het licht van de betwisting door De Kempenaer. Bovendien blijkt ook uit de uitspraken van de Raad van Discipline en het Hof van Discipline dat de – aldaar aangevoerde en thans herhaalde – klachten van [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd ongegrond zijn verklaard.
4.3. De overige stellingen van [gedaagde] richten zich tegen de hoogte van de facturen. In geval van verschil van mening over de hoogte van de declaratie van de advocaat, die in burgerlijke zaken werkzaamheden voor zijn cliënt heeft verricht, vindt de vaststelling van het salaris plaats conform het bepaalde in artikelen 32 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken. De daarbij aangewezen rechter is bij uitsluiting bevoegd. Voornoemde regeling is ingesteld, omdat de Raden van Toezicht bij uitstek deskundig worden geacht om te begroten wat advocaten toekomt als honorarium (vgl. HR 26 februari 1988, NJ 1989, 28). Voor zover het verweer van [gedaagde] ziet op de hoogte van de declaraties, sluit de rechtbank zich dan ook aan bij hetgeen de Raad van Toezicht in haar uitspraak van 19 maart 2008, zij het ten overvloede, heeft begroot. Overigens heeft [gedaagde] zich bij conclusie van antwoord eveneens op het standpunt gesteld dat op het onderdeel van de hoogte van de declaraties de procedure bij de Raad van Toezicht dient te worden gevolgd en niet bij de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd gesteld dat de begroting van de Raad van Toezicht op onjuiste gronden berust, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om van die begroting af te wijken. De conclusies die [gedaagde] trekt op basis van het overgelegde dossier na tussenvonnis van 8 juni 2011 zijn gebaseerd op wat volgens [gedaagde] ‘in redelijkheid’ had moeten worden gedeclareerd door [X]. Dat is niet de maatstaf die bij de begroting van dergelijke declaraties dient te worden gehanteerd, zodat de rechtbank die stellingen van [gedaagde] verwerpt.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld dan wel onderbouwd dat. [X] een beroepsfout heeft gemaakt of dat er anderszins gronden zijn die dienen te leiden tot het oordeel dat [gedaagde] de betaling van de declaraties van De Kempenaer (deels) niet verschuldigd zou zijn. De (gewijzigde) gevorderde hoofdsom van in totaal € 5.273,45 zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen zoals gevorderd.
4.5. Bij dagvaarding heeft De Kempenaer voorts betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 300,00 gevorderd. Deze vordering zal worden afgewezen. De Kempenaer heeft niet gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.6. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Kempenaer worden begroot op:
- dagvaarding € 70,85
- griffierecht € 300,00
- salaris advocaat € 1.344,00 (3,5 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.714,85
4.7. De Kempenaer vordert tevens de wettelijke rente over de proceskosten. [gedaagde] is echter pas wettelijke rente verschuldigd over de proceskosten vanaf datum verzuim. De rechtbank zal een termijn van veertien dagen na betekening bepalen voor betaling van de proceskosten en beslissen dat de wettelijke rente over de proceskosten pas is verschuldigd wanneer betaling binnen deze termijn uitblijft.
De beoordeling in voorwaardelijke reconventie
4.8. [eiser] baseert zijn vordering ex artikel 6:60 van het Burgerlijk Wetboek op de door hem jegens [X] geuite klachten. Aangezien de rechtbank in conventie heeft geoordeeld dat deze klachten onvoldoende onderbouwd zijn en dat [eiser] de betaling van de facturen verschuldigd is, is er geen grond om[eiser] te bevrijden van de overeenkomst met De Kempenaer. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
4.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Kempenaer worden begroot op € 384,00 wegens salaris van de advocaat (2 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00).
De verdere beoordeling in het incident
4.10. De beslissing over de proceskosten in het door [eiser] ingestelde incident ex artikel 843a Rv is in het tussenvonnis van 8 juni 2011 aangehouden tot het in de hoofdzaak te wijzen eindvonnis, zodat de rechtbank daarover thans dient te beslissen. In voornoemd incident is [eiser] in het gelijk gesteld, zodat De Kempenaer in de kosten van dat incident zal worden veroordeeld. De kosten van het incident aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 384,00 wegens salaris van de advocaat (1 punt x tarief € 384,00).
5. De beslissing
De rechtbank
I. veroordeelt [gedaagde] om aan De Kempenaer te betalen een bedrag van € 5.273,45 (vijfduizendtweehonderddrieënzeventig euro en vijfenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 22 november 2006 over een bedrag van € 763,48 tot 23 januari 2007 en met ingang van 23 januari 2007 over een bedrag van € 5.273,45 tot de dag van volledige betaling;
II. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van De Kempenaer tot op heden begroot op € 1.714,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
III. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
V. wijst de vordering af;
VI. veroordeelt [eiser]] in de proceskosten, aan de zijde van De Kempenaer tot op heden begroot op € 384,00;
VII. veroordeelt De Kempenaer in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.