ECLI:NL:RBALM:2012:BW4414

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/710781-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Ellenbroek
  • mr. Bloebaum
  • mr. Huisman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plaatsen van een valse bomkoffer bij een moskee in Almelo

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plaatsen van een valse bomkoffer bij een moskee in Almelo. De verdachte, geboren in 1981 en momenteel verblijvende in PI Overijssel, werd beschuldigd van het achterlaten van een koffer met een knipperend lichtje en andere verdachte voorwerpen, met de bedoeling anderen te doen geloven dat er een ontploffing kon plaatsvinden. Dit gebeurde in de nacht van 2 op 3 november 2010. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid heeft gecreëerd, vooral gezien de locatie van de moskee, waar veel mensen samenkomen. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij onder invloed van GHB en alcohol was en dat hij het als een smakeloze grap beschouwde. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de voorschriften van de reclassering. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van de bomkoffer bevolen, gezien de aard van het voorwerp en de omstandigheden van het delict.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710781-11
Datum vonnis: 1 mei 2012
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan de [adres]
nu verblijvende in PI Overijssel, HvB De Karelskamp
te Almelo, Bornsestraat 333.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 april 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Grooters en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. N.D. Schraa, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: met anderen een bomkoffer bij een moskee heeft geplaatst met de bedoeling de mensen te laten geloven dat die bomkoffer zou kunnen ontploffen en
subsidiair: met anderen de leden van die moskee heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling dan wel met een misdrijf waardoor gevaar voor hen of voor goederen kon ontstaan door een bomkoffer bij de moskee te plaatsen;
feit 2: een flesje neusspray heeft gestolen bij de supermarkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2010 tot en met 3 november 2010
te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een voorwerp,
te weten een koffer met daarop een (knipperend) waxinelichtje en daarin een
brandstoffilter, duct-tape, een metalen busje, snoeren, glazen flesje met
vloeistof en/of een wekker, op een al dan niet voor het publiek toegankelijke
plaats, te weten aan de achterzijde van een moskee aan de Bellavistastraat,
heeft achtergelaten of geplaatst, met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte
te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 3 november 2010
te Almelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(leden van) de Islamitische Stichting Nederland heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met
enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of
goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
een voorwerp, te weten een koffer met daarop een een (knipperend)
waxinelichtje en daarin een brandstoffilter, duct-tape, een metalen busje,
snoeren, glazen flesje met vloeistof en/of een wekker, op een al dan niet voor
het publiek toegankelijke plaats, te weten aan de achterzijde van een moskee
aan de Bellavistastraat, achtergelaten of geplaatst;
2.
hij op of omstreeks 06 januari 2012 te Almelo met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een supermarkt aan de Bornsestraat heeft
weggenomen een flesje neusspray, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan de supermarkt Plus van Limbeek, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor het sub 1 primair en het sub 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden waarvan
vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, met de wettelijke algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie (leefstijltraining).
Met betrekking tot het beslag vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat hetgeen verdachte sub 1 primair en sub 2 is tenlastegelegd, met uitzondering van het medeplegen, bewezenverklaard kan worden.
De raadsvrouw deelt het standpunt van de officier van justitie.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde bewezenverklaard kan worden, met uitzondering van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ het volgende.
Voor een bewezenverklaring van dit oogmerk is vereist dat verdachte als naaste doel heeft gehad anderen ten onrechte te doen geloven dat door de door hem geplaatste koffer een ontploffing kon worden teweeggebracht. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie noch ter terechtzitting kunnen uitleggen waarom hij die ‘bomkoffer’ bij de achterdeur van de moskee heeft geplaatst, anders dan als misplaatste grap. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de nacht van 2 op 3 november 2010 een koffer waaruit een draad stak en waarop een knipperend lichtje te zien was bij de moskee heeft geplaatst. Hij had overwogen de koffer bij het treinstation te plaatsen maar zag daarvan af vanwege de aanwezigheid van bewakingscamera’s. Zowel een treinstation als een moskee zijn plaatsen waar groepen mensen samenkomen en waar een onbeheerd achtergebleven koffer als verdacht geldt. Dat was ook in deze zaak het geval. Bovendien was de koffer zodanig aangepast dat daarvan een zekere dreiging uitging (knipperend lampje en draad). De moskee werd als zodanig gebruikt. Verdachte, zo heeft hij ter zitting verklaard, wist dat ook. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het oogmerk heeft gehad dat anderen ten onrechte zouden denken dat er een bomkoffer was geplaatst die zou kunnen ontploffen.
5.3 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 1 primair en het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2 november 2010 tot en met 3 november 2010 te Almelo, een voorwerp, te weten een koffer met daarop een knipperend lichtje en daarin een
brandstoffilter, duct-tape, een metalen busje, snoeren, glazen flesje met vloeistof en een wekker, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten aan de achterzijde van een moskee aan de Bellavistastraat, heeft achtergelaten of geplaatst, met het oogmerk anderen ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht;
2.
hij op 6 januari 2012 te Almelo met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een supermarkt aan de Bornsestraat heeft weggenomen een flesje neusspray, toebehorende aan de supermarkt Plus van Limbeek.
Verdachte bekent de feiten. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De rechtbank heeft de eventueel in de bewezenverklaring voorkomende schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 142a en 310 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: een voorwerp op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats achterlaten of plaatsen, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat
daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht;
feit 2
het misdrijf: diefstal.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen
Verdachte heeft in de nacht van 2 op 3 november 2010 een op een echte ‘bomkoffer’ gelijkende koffer bij de achterdeur van de moskee in Almelo geplaatst. Hij had op de koffer een knipperend lichtje aangebracht en een draad uit de koffer laten steken. De koffer is door de imam van de moskee ontdekt en vervolgens ook door de beheerder van de moskee gezien. De ontdekking vond plaats vlak na afloop van het ochtendgebed. De beheerder en ook de voorzitter van het moskeebestuur hebben bij de politie verklaard dat zij geschrokken zijn en gedacht hebben dat het om een echte bomkoffer ging en dat er (explosie)gevaar dreigde.
Verdachte heeft geen andere verklaring voor zijn handelen gegeven dan dat hij onder invloed van GHB en alcohol was en dat hij het (achteraf) een smakeloze grap vond waarvan hij spijt heeft.
In het nadeel van verdachte geldt dat hij eerder veroordeeld is voor onder meer geweldsdelicten. Ook het feit in deze zaak, gericht tegen de openbare orde, bevat een element van geweld: het anderen doen geloven dat een bomexplosie kan plaatsvinden en dat bovendien vlakbij een moskee, een voor gelovigen bijzondere plaats.
Een zorgelijk aspect is dat de reclassering het recidiverisico hoog inschat. Eén van de recidivebepalende factoren is dat verdachte zijn verslavingsgevoeligheid onderschat.
Positief is dat hij openstaat voor reclasseringstoezicht.
De rechtbank betrekt al deze aspecten bij de strafoplegging. Zij zal een straf opleggen die recht doet, enerzijds aan de noodzaak om verdachte voor zijn daad te straffen en anderzijds aan begeleiding en behandeling om strafbare feiten in de toekomst te voorkomen. De door de reclassering geadviseerde leefstijltraining en het toezicht door de reclassering zullen daarom als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de proeftijd bepaald worden op twee jaren. De rechtbank is van oordeel dat het sinds 1 april 2012 geldende artikel 14b, tweede lid, Sr in deze zaak niet toegepast kan worden. Bij gebreke van bijzonder overgangsrecht geldt immers artikel 1, eerste lid, Sr en de daarop gevormde rechtspraak van de Hoge Raad. In de kern komt die rechtspraak hierop neer dat bij wijzigingen in het sanctierecht - en daarvan is op het punt van de proeftijd sprake - ná het tijdstip waarop het delict is begaan, het recht zoals dat gold ten tijde van het begaan van het delict moet worden toegepast, tenzij het nieuwe recht gunstiger is voor verdachte. Van dat laatste is bij een langere proeftijd geen sprake. Om die reden zal de oude regeling van artikel 14b, tweede lid, Sr worden toegepast.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de inbeslaggenomen ‘bomkoffer’ met inhoud zal worden verbeurdverklaard.
De verdediging heeft zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is echter van oordeel dat bedoeld voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het feit onder 1 primair is begaan en dat voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c en 57 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 primair en het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het misdrijf: een voorwerp op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats achterlaten of plaatsen, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat
daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht;
feit 2: het misdrijf: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1 primair en het sub 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van tien (10) maanden, waarvan vijf (5) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen
medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Tactus Verslavingszorg, ook als dat inhoudt dat hij dient deel te nemen aan de gedragsinterventie “leefstijltraining”;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de stoffen koffer, inhoudende o.a. elektronische voorwerpen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ellenbroek, voorzitter, mr. Bloebaum en mr. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van Groot, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op
1 mei 2012.