ECLI:NL:RBALM:2012:BW4449

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 127357 KGZA 53-12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak over overgang van executiebevoegdheid en opheffing van executoriaal beslag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo op 27 maart 2012, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. U. Ural, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die niet is verschenen. De vordering van eiser betreft de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde was gelegd op 14 februari 2012, uit hoofde van een verstekvonnis van 23 maart 2011 tussen eiser en hun moeder. Eiser betwist de bevoegdheid van gedaagde om het verstekvonnis te executeren, aangezien hij stelt dat gedaagde niet de enige erfgenaam is en dat er geen bewijs is geleverd van zijn bevoegdheid tot executie. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij de vordering heeft verrekend en dat de lening, waar het verstekvonnis op is gebaseerd, een langlopende schuld betreft van de vennootschap onder firma van de gebroeders N.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft het beslag opgeheven. Tevens is gedaagde verboden om opnieuw beslag te leggen of andere executiemaatregelen te treffen. De voorzieningenrechter heeft de dwangsom vastgesteld op € 25.000,00 ineens en € 500,00 per dag, met een maximum van € 100.000,00. Eiser heeft recht op terugbetaling van hetgeen hij mogelijk aan gedaagde heeft betaald op basis van het verstekvonnis, vermeerderd met rente. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 884,64, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
Zaaknummer : 127357 KGZA 53-12
Uitspraak : 27 maart 2012
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. U. Ural, advocaat te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
woonplaats gekozen hebbende te [plaats] en [adres],
ten kantore van mr. J.C.F. Kooijmans, Te Biesebeek Advocaten B.V.,
hierna te noemen: [gedaagde],
niet verschenen.
Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 23 maart 2012. Ter zitting zijn verschenen [eiser] en zijn advocaat mr. Ural. De vordering is nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. [gedaagde] is niet in rechte verschenen, waarna tegen hem verstek is verleend.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Bij de dagvaarding zijn de wettelijke formaliteiten in acht genomen.
2. [eiser] heeft onder meer het volgende aangevoerd. [gedaagde] en [eiser] zijn broers. De relatie tussen hen is ernstig verstoord en er zijn reeds talloze procedures tussen hen gevoerd. Op 14 februari 2012 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] derdenbeslag laten leggen onder [naam] en [adres]. [gedaagde] heeft het beslag laten leggen uit krachte van een executoriale titel d.d. 23 maart 2011, zijnde een verstekvonnis tussen [N], de moeder van partijen, en [eiser]. [eiser] is in verzet gegaan van dat verstekvonnis. Moeder [N] is op [datum] 2012 overleden. De verzetprocedure is op verzoek van [gedaagde] geschorst ex art. 225 Rv.
3. [eiser] verzet zich tegen de executie van het verstekvonnis. Hij heeft gesteld dat [gedaagde] niet bevoegd is het verstekvonnis gewezen tussen de moeder en [eiser] te executeren. [gedaagde] stelt enig erfgenaam te zijn en bevoegd tot executie van het verstekvonnis maar ondanks verzoeken van [eiser] is er geen bewijs gekomen dat [gedaagde] inderdaad enig erfgenaam is en bevoegd is tot executie van het verstekvonnis. Bovendien had moeder 10 kinderen en kan [eiser] een beroep doen op zijn legitieme portie. De executie door [gedaagde] is onrechtmatig. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat hij de gepretendeerde vordering heeft verrekend en dat de lening (de vordering vastgesteld in het verstekvonnis) bovendien een langlopende schuld betreft van de vennootschap onder firma van de gebroeders [N], waar [gedaagde] onderdeel vanuit maakt.
4. Op grond hiervan vordert [eiser] primair het door [gedaagde] gelegde executoriale beslag op te heffen en hem te verbieden om opnieuw beslag te leggen dan wel anderszins executiemaatregelen te treffen uit hoofde van het verstekvonnis d.d. 23 maart 2011, op straffe van een dwangsom, voorts om [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen al hetgeen [eiser] [gedaagde] uit hoofde van het verstekvonnis eventueel mocht hebben betaald, te vermeerderen met rente en voorts om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
5. Nu [gedaagde] niet ter zitting is verschenen moet hetgeen [eiser] heeft gesteld als vaststaand worden aangenomen.
6. De vordering komt onrechtmatig noch ongegrond voor en kan daarom worden toegewezen met dien verstande dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet de gevorderde dwangsom per dag te verlagen en de dwangsom in zijn geheel te maximeren als na te melden.
De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat niet is gebleken dat [gedaagde] de overgang van de executiebevoegdheid (voor zover hij al als enige daartoe bevoegd is) aan [eiser] heeft betekend, zoals op straffe van nietigheid is bepaald in art. 431a Rv.
Reeds op die grond dient het beslag te worden opgeheven en het gevorderde verbod om opnieuw te executeren te worden toegewezen.
7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
Heft het door [gedaagde] d.d. 14 februari 2012 gelegde executoriale beslag op en verbiedt hem om opnieuw beslag te leggen dan wel anderszins executiemaatregelen te treffen uit hoofde van het verstekvonnis d.d. 23 maart 2011 gewezen tussen [eiser] en moeder, een en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom door [gedaagde] aan [eiser] te verbeuren ter grootte van € 25.000,00 ineens en € 500,00 per dag -een gedeelte van een dag te zien als een dag- waarop [gedaagde] in gebreke blijft na betekening van dit vonnis aan dit verbod te voldoen, tot een maximum van
€ 100.000,00.
Veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen al hetgeen [eiser] [gedaagde] uit hoofde van het verstekvonnis eventueel mocht hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald tot de dag der algehele voldoening door [gedaagde]
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 884,64, zijnde griffierecht ad € 267,00, explootkosten ad € 90,64 en € 527,00 salaris advocaat.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.