ECLI:NL:RBALM:2012:BW6446

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
402898 EJ VERZ. 621-12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Samenloop van opzeggingsprocedure bij het UWV en ontbindingsprocedure ex art. 7:685 BW

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo op 22 mei 2012, verzoekt de werknemer, aangeduid als [verzoeker], om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap [verweerster] per 1 september 2012, onder toekenning van een vergoeding van € 124.039,84 bruto. De werknemer stelt dat de financiële situatie van [verweerster] en de voorgenomen reorganisatie, waarbij zijn functie komt te vervallen, gewijzigde omstandigheden opleveren die een ontbinding rechtvaardigen. De werknemer is sinds 21 april 1980 in dienst en heeft de functie van Inkoper Showroom. De werkgever heeft toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, maar er is nog geen beslissing genomen door het UWV.

De kantonrechter overweegt dat er sprake is van een samenloop tussen de procedure voor toestemming tot opzegging en de ontbindingsprocedure. De rechter stelt vast dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. De financiële situatie van [verweerster] is niet zo nijpend dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn moet eindigen. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] af, waarbij hij oordeelt dat de werkgever de reguliere BBA-procedure moet volgen en dat de werknemer onvoldoende heeft aangetoond dat er gewichtige redenen zijn voor ontbinding.

De uitspraak concludeert dat [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moet dragen, die zijn begroot op € 400,00 voor het gemachtigdesalaris. De beslissing is openbaar uitgesproken door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Almelo
Zaaknummer : 402898 EJ VERZ. 621-12
Beschikking van de kantonrechter d.d. 22 mei 2012 in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen [verzoeker],
gemachtigde: mr. E.P. Cornel, advocaat te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster],
gevestigd te [adres, vestigingsplaats],
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster],
gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen, advocaat te Almelo.
Het procesverloop
Op 23 maart 2012 is ter griffie van dit gerecht binnengekomen een verzoekschrift van de zijde van [verzoeker] strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
[Verweerster] heeft een verweerschrift ingediend, voorzien van producties.
Op 19 april 2012 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.
Nadien zijn stukken ingebracht over het Sociaal Plan.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing:
1. Tussen partijen staat onweersproken vast dat [verzoeker] op 21 april 1980 in dienst is getreden bij [verweerster], laatstelijk in de functie van Inkoper Showroom, tegen een salaris van € 3828,39 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld. Tevens staat vast dat [verzoeker] is geboren [1959] en dat op de arbeidsovereenkomst van toepassing is de CAO voor de Handel in Bouwmaterialen.
2. [Verzoeker] verzoekt, kort gezegd, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen hem en [verweerster] per 1 september 2012, onder toekenning van een vergoeding van € 124.039,84 bruto. [Verzoeker] heeft onder meer het volgende aangevoerd. [Verweerster] heeft, evenals andere bouwbedrijven, te lijden onder de economische crisis. [Verweerster] voert thans een derde reorganisatie uit, waarbij de functie van [verzoeker] komt te vervallen. Het afspiegelingsbeginsel is door [verweerster] toegepast, [verzoeker] is terecht, conform de beleidsregels van het UWV, voor ontslag voorgedragen. Er bestaan bij [verweerster] geen mogelijkheden tot herplaatsing voor [verzoeker]. [Verweerster] heeft op grond van de slechte financiële situatie bij haar het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te mogen zeggen. [Verzoeker] stelt op dezelfde grond dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst tussen hem en [verweerster] op korte termijn, maar wel met inachtneming van de fictieve opzegtermijn, behoort te eindigen. Gelet op de aanbevelingen voor procedures ex art. 7: 685 BW dient een vergoeding met C=1 toegekend te worden, nu de ontbindingsgrond volledig in de risicosfeer van de werkgever ligt en het niet uit moet maken wie het verzoek indient; het gaat om de feitelijke situatie.
3. [Verweerster] heeft zich tegen het verzoek verweerd. Primair stelt [verweerster] dat [verzoeker] niet ontvankelijk moet worden verklaard. De BBA procedure was al gestart. [verzoeker] maakt misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van art. 7:685 BW. Subsidiair dient het verzoek afgewezen te worden. [Verzoeker] dient de door [verweerster] gestarte opzeggingsroute te volgen. [Verzoeker] voert geen andere gronden voor ontbinding aan. Meer subsidiair is aangevoerd dat de enkele wens een vergoeding te ontvangen in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen gewijzigde omstandigheden opleveren als bedoeld in 7:685 BW. Met betrekking tot de gevraagde vergoeding beroept [verweerster] zich op het habe nichts-verweer. Gelet op de slechte financiële situatie heeft zij geen middelen om enige vergoeding aan [verzoeker] te betalen. Tot slot dient een eventuele ontbinding op zo’n kort mogelijke termijn plaats te vinden.
Ondanks twee eerdere reorganisaties heeft [verweerster] alles gedaan om kosten te besparen en winst te genereren, dit is helaas niet gelukt. Dit heeft [verweerster] niet verbloemd, zij is altijd open geweest tegenover haar personeel. Op 20 maart 2012 is een memo aan het personeel verstrekt waarin een derde reorganisatie kenbaar werd gemaakt. Op 19 maart 2012 heeft [verweerster] de werknemers wiens functie komt te vervallen persoonlijk hierover gesproken. Voorafgaand heeft [verweerster] advies ingewonnen bij de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft groen licht gegeven voor de reorganisatie. Verder heeft [verweerster] conform de CAO gehandeld. Ook zijn er uitvoerige contacten geweest met de vakbond. [Verweerster] heeft op 16 april 2012 een sociaal plan gesloten met De Unie. Op 16 maart 2012 heeft [verweerster] het UWV te Hengelo bericht dat voor 16 medewerkers wegens een reorganisatie een ontslagvergunning zal worden aangevraagd. Op 23 en 30 maart 2012 heeft [verweerster] het UWV een toelichting gegeven op haar verzoek.
4. De kantonrechter overweegt het volgende. In dit geval speelt samenloop van de procedure tot het verkrijgen van toestemming om op te zeggen ex art. 6 BBA (verder: de BBA procedure) met een (nadien) gestarte ontbindingsprocedure ex art. 7: 685 BW. Het onderhavige verzoek is vlak na het starten van de BBA procedure ingediend. Het UWV heeft nog geen beslissing genomen op het verzoek om toestemming.
5. In zijn arrest van 11 december 2009 (LJN BJ9069) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat na opzegging van de arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst nog kan worden ontbonden, ex art. 7: 685 BW, als daartoe grond bestaat. Verzoeken als de onderhavige, ingediend na het starten van een BBA procedure zijn dus gewoon ontvankelijk en kunnen ook worden toegewezen, als daartoe grond bestaat. In voormeld arrest was de situatie aan de orde dat er reeds was opgezegd na verkregen toestemming.
6. De onderhavige situatie wijkt af van de situatie aan de orde in voormeld arrest. Er is thans nog geen beslissing van het UWV. Partijen hebben uitvoerig betoogd dat het verzoek moet worden toe- dan wel afgewezen en hebben hierbij verwezen naar jurisprudentie en literatuur.
7. Vanwege de slechte financiële situatie en de voorgenomen reorganisatie heeft [verweerster] toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met (onder andere) [verzoeker] op te mogen zeggen, met inachtneming van de voor [verzoeker] geldende opzegtermijn. [Verweerster] heeft bovendien vooraf advies gevraagd aan de ondernemingsraad en zij heeft (uiteindelijk) ook overleg gevoerd met vakbond De Unie, zoals voorgeschreven in de toepasselijke CAO. [erzoeker] heeft in de BBA procedure geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek; [verzoeker] heeft in die procedure de financiële omstandigheden en het verval van zijn functie betwist.
In deze procedure neemt [verzoeker] een ander standpunt in. De financiële situatie en de voorgenomen reorganisatie en opzegging wordt niet tegengesproken en levert in deze procedure volgens [verzoeker] gewijzigde omstandigheden op, van dien aard dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn dient te eindigen.
8. Anders dan [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn, van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Gelet op de aard van de beëindigingsgrond, de financiële omstandigheden bij [verweerster], ligt het initiatief voor een beëindiging bij [verweerster]. Voor [verweerster] zijn de financiële omstandigheden niet zo nijpend dat de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen op korte termijn moet eindigen. Zij volgt de gewone BBA procedure en wenst na verkregen toestemming op te zeggen met inachtneming van de voor [verzoeker] geldende ruime opzegtermijn. Onder deze omstandigheden is het opmerkelijk en onvoldoende dat [verzoeker] op grond van dezelfde financiële omstandigheden bij [verweerster] stelt dat er voor hem sprake is van gewichtige redenen. De kantonrechter begrijpt dat voor [verzoeker] de werkelijke beweegreden de gevraagde ontbindingsvergoeding is, maar voordat aan het toekennen van een vergoeding wordt toegekomen, moet eerst vast staan dat er sprake is van gewichtige redenen. Wat de kantonrechter betreft is onvoldoende gebleken dat er aan de zijde van [verzoeker] gewijzigde omstandigheden zijn die nopen tot een ontbinding en die een voorlopige voortzetting van de arbeidsovereenkomst in de weg staan. Dat de aangevraagde ontslagvergunning en de wijze waarop dit is gecommuniceerd naar [verzoeker] voor [verzoeker] teleurstellend is, maakt niet dat er sprake is van een dusdanige verstoring in de arbeidsrelatie, dat deze op korte termijn ontbonden dient te worden.
9. Het verzoek zal worden afgewezen. Hetgeen verder nog is aangevoerd hoeft geen bespreking meer.
10. [Verzoeker] dient, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te dragen.
Beschikt:
Wijst het verzoek van [verzoeker] af.
Veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerster] begroot op € 400,00 gemachtigdesalaris.
Aldus gegeven te Almelo en op 22 mei 2012 in het openbaar uitgesproken door mr. A.H. Margadant, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.