ECLI:NL:RBALM:2012:BW7506

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128856 / KG ZA 12-105
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van levensonderhoud en renovatieverplichtingen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en haar ex-echtgenoot na hun echtscheiding, uitgesproken op 16 maart 2011. De vrouw verzoekt de voorzieningenrechter om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.000 per maand, alsook de verplichting voor de man om renovatiewerkzaamheden aan de voormalige echtelijke woning uit te voeren. De man voert verweer en stelt dat er geen spoedeisend belang is en dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen. Hij wijst erop dat in het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat beide partijen geen bijdrage in elkaars levensonderhoud zullen vragen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel degelijk sprake is van spoedeisend belang, gezien de dreigende executieverkoop door de bank. Echter, de rechter benadrukt dat voor het vaststellen van een levensonderhoudsbijdrage een bodemprocedure de geëigende weg is. De voorzieningenrechter wijst de primaire vordering van de vrouw af, omdat het convenant duidelijk maakt dat partijen afstand hebben gedaan van hun recht op een levensonderhoudsbijdrage. De man is in gebreke gebleven met zijn verplichtingen uit het convenant, wat leidt tot een betalingsachterstand aan de hypotheekverstrekker.

De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de man in ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De vrouw heeft recht op de achterstallige betalingen aan de bank en de man wordt verplicht om de renovatiewerkzaamheden uit te voeren. De rechter legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de man in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000. De man wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vrouw direct kan handelen op basis van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 128856 / KG ZA 12-105
datum vonnis: 30 mei 2012 (kh)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. R.E. Schepers te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen de man,
advocaat: mr. R.W. Hoevers te Enschede.
Het procesverloop
De vrouw heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 23 mei 2012. Ter zitting zijn verschenen: partijen, beiden vergezeld door hun advocaten. De standpunten zijn toegelicht. De vrouw heeft haar primaire vordering aangevuld.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- Partijen zijn gehuwd geweest;
- Bij beschikking van 16 maart 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 1 april 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- Partijen hebben over de gevolgen van de echtscheiding afspraken gemaakt, welke afspraken zij destijds hebben laten vastleggen in een echtscheidingsconvenant;
- Dat convenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking en is aan de beschikking gehecht;
- In dat convenant is onder meer opgenomen onder artikel 1.1: Partijen zullen over en weer geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere partij voldoen. Zij realiseren zich - en accepteren in dat geval – dat zij hiermee wellicht afwijken van de wettelijke maatstaven;
- Voorts blijkt uit artikel 2.1. van het convenant dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de onroerende zaak, staande en gelegen aan [adres] te [plaats]. De totale hypothecaire lening op deze woning bedraagt € 159.000,--, waaraan een beleggingspolis met een waarde van € 10.000,-- is gekoppeld;
- De woning is te koop gezet voor € 135.000,--;
- Onder artikel 2.4. van het convenant zijn partijen overeengekomen dat de man alle eigenaarslasten, alle gebruikerslasten, alsmede de hypotheekrente en de premie op de daaraan gekoppelde levensverzekeringspolis voor zijn rekening zou nemen;
- Voorts is daarbij overeengekomen dat de man de badkamer zou renoveren (het oude meubilair en de tegels verwijderen, nieuwe tegels en nieuw meubilair plaatsen) en hij zou een kapotte leiding in de keuken en/of de kamer vervangen. De kosten van de verbouwing zouden door de man gedragen worden;
- In artikel 4.1. van het convenant hebben partijen laten vastleggen dat de fiscale voordelen van de te betalen hypotheekrente zouden vanaf 1 maart 2011 volledig ten goede aan de man komen;
- Inmiddels is een betalingsachterstand, groot € 3.247,34 ontstaan aan de hypotheekverstrekker en heeft de ING Bank partijen aangekondigd tot beslaglegging over te gaan;
- Renovatie van de badkamer en vervanging van de kapotte leiding heeft nog niet plaatsgevonden.
2. De vrouw vordert thans primair, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 februari 2012 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud levert van € 1.000,-- per maand, onder bepaling dat a) de man het achterstallige bedrag vanaf 1 februari 2012 tot heden uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis heeft betaald aan de vrouw, en b) de man de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vanaf de datum van dit vonnis rechtstreeks iedere maand voor de achtentwintigste aan haar uitkeert, bij gebreke waarvan de vrouw aan de deurwaarder de opdracht kan en mag geven het bedrag in kwestie op de man te verhalen of te incasseren en daarbij te bepalen dat de te maken executiekosten geheel voor rekening van de man komen, onder veroordeling dat de vrouw de door de man, naar de voorzieningenrechter begrijpt, betaalde bedragen zal aanwenden teneinde de maandelijkse hypothecaire verplichtingen van partijen te voldoen.
Zij heeft haar vordering aangevuld in die zin dat aan de man de verplichting wordt opgelegd dat hij vorenomschreven werkzaamheden alsnog zo spoedig mogelijk verricht, althans de verplichting wordt opgelegd dat de man uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een aanvang met de werkzaamheden neemt en hij de werkzaamheden uiterlijk binnen één maand na aanvang van deze werkzaamheden geheel heeft voltooid, en de vrouw op verzoek daartoe laat aanschouwen welke werkzaamheden zijn verricht, dit alles onder veroordeling van betaling van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag waarop de man met het verrichten van enige betaling en/of de afgesproken werkzaamheden in gebreke blijft, te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis aan de man is betekend.
Subsidiair vordert de vrouw te bepalen dat de man, uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, de achterstallige betalingen aan de ING Bank dient te hebben voldaan alsmede dat hij iedere maand voor de achtentwintigste de gehele hypothecaire last (volgens de vrouw een bedrag van € 780,-- per maand) aan de ING Bank voldoet, bij gebreke waarvan de vrouw aan de deurwaarder de opdracht kan en mag geven het bedrag in kwestie op de man te verhalen of te incasseren en daarbij te bepalen dat de te maken executiekosten geheel voor rekening van de man komen, alsmede aan de man de verplichting op te leggen dat hij vorenomschreven werkzaamheden alsnog zo spoedig mogelijk verricht, althans de verplichting oplegt dat de man uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een aanvang met de werkzaamheden neemt en hij de werkzaamheden uiterlijk binnen één maand na aanvang van deze werkzaamheden geheel heeft voltooid, en de vrouw op verzoek daartoe laat aanschouwen welke werkzaamheden zijn verricht, dit alles onder veroordeling van betaling van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag waarop de man met het verrichten van enige betaling en/of de afgesproken werkzaamheden in gebreke blijft, te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis aan de man is betekend.
Tot slot vordert zij veroordeling van de man in de kosten van dit geding, zomede met voorwaardelijke veroordeling van de man in de wettelijke rente over de kostenveroordeling, indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden.
3. Zij voert daartoe aan dat de man, ondanks toezeggingen daartoe, geen enkel gehoor heeft gegeven aan de afspraken zoals partijen deze in het convenant hebben laten vastleggen, en dat hij tot op heden met iedere betaling in gebreke is gebleven. Inmiddels is de betalingsachterstand aan de hypotheekverstrekker opgelopen tot een bedrag van in totaal
€ 3.247,34, en heeft de ING Bank partijen aangekondigd tot beslaglegging over te gaan, indien niet binnen drie dagen na 28 maart 2012 tot betaling van de achterstand zou worden overgegaan. Ook aan de overige tussen partijen overeengekomen betalingsafspraken heeft de man niet voldaan.
Nu de ING Bank heeft aangekondigd tot executoriale verkoop te willen overgaan, heeft de vrouw er alle belang bij dat de thans bestaande betalingsachterstand zo spoedig mogelijk wordt ingelost en dat toekomstige betalingstermijnen tijdig zullen worden voldaan.
4. De man betwist allereerst het spoedeisend belang dat de vrouw stelt te hebben bij het onderhavige kort geding. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat een kort geding niet de geëigende procedure is om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud te verkrijgen, daargelaten het feit dat hij geen draagkracht heeft om enige bijdrage te voldoen. Bovendien hebben partijen over en weer afstand gedaan van hun recht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud te verzoeken, aldus de man. Hij is dan ook van mening dat hetgeen primair door de vrouw wordt gevorderd, dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de subsidiair gevorderde stelt hij zich op het standpunt dat hij thans niet meer in staat is de destijds gemaakte en in het convenant opgenomen afspraken na te komen. Hij voert daartoe aan dat de schulden zijn opgelopen sinds vorig jaar, waardoor financiële problemen zijn ontstaan, een en ander als gevolg van het feit dat hij een paar weken geen inkomen heeft gehad, en nadien ander werk met een lager inkomen, afgewisseld met periodes van werkloosheid. Ook is hij door problemen rond de echtscheiding en lange werkdagen niet in staat geweest de renovatiewerkzaamheden te verrichten, aldus de man. Bovendien merkt hij op dat de te verrichten werkzaamheden volgens de makelaar geen meerwaarde zou hebben met betrekking tot de verkoopprijs van de woning.
5. Nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de bank heeft aangekondigd tot executoriale verkoop over te gaan, acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang voldoende gegeven.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Een vordering in kort geding is in een procedure als de onderhavige alleen toewijsbaar wanneer voldoende aannemelijk is dat de rechtbank in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure – eventueel na uitvoerig onderzoek – een soortgelijke vordering eveneens geheel dan wel ten dele toewijsbaar zou achten. Voor het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud is in het algemeen een bodemprocedure de geëigende procedure, aangezien niet eenvoudig is vast te stellen wat de relevante vaststaande feiten zijn, en dus een nader feitenonderzoek dient plaats te vinden. Hoewel het in spoedeisende zaken mogelijk moet zijn om in afwachting van een bodemprocedure, een onmiddellijke voorziening van de rechter te vragen, ziet de voorzieningenrechter hiertoe voorshands in het onderhavige geval geen aanleiding. Daargelaten het feit dat de vordering tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud niet althans niet voldoende is onderbouwd, blijkt uit het convenant dat partijen in artikel 1.1 van het convenant zijn overeengekomen dat partijen over en weer geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere partij voldoen, onder vermelding van het feit dat zij zich realiseren - en accepteren in dat geval - dat zij hiermee wellicht afwijken van de wettelijke maatstaven.
Bij latere rechterlijke uitspraak kan een alimentatieovereenkomst weliswaar worden gewijzigd, maar slechts indien de overeenkomst door wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, dan wel indien de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is van gewijzigde omstandigheden dan wel grove miskenning niet althans niet voldoende gebleken, zodat op grond daarvan de primaire vordering behoort te worden afgewezen.
7. Onweersproken is gesteld dat partijen hebben afgesproken dat de man tot aan de verkoop in de gezamenlijke woning zou blijven wonen, terwijl uit het convenant blijkt dat de man alle eigenaarslasten, alle gebruikerslasten, alsmede de hypotheekrente en de premie op de daaraan gekoppelde levensverzekeringspolis voor zijn rekening zou nemen. Tevens zijn partijen overeengekomen dat de man de badkamer zou renoveren (het oude meubilair en de tegels verwijderen, nieuwe tegels en nieuw meubilair plaatsen) en hij zou een kapotte leiding in de keuken en/of de kamer vervangen. De kosten van de verbouwing zouden door de man gedragen worden;
Vastgesteld kan worden dat de man niet heeft betwist dat sprake is van een betalingsachterstand in de hypotheektermijnen, en dat hij evenmin heeft betwist dat hij in gebreke is gebleven met de nakoming van de overige verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst.
Hoewel de man heeft gesteld dat hij door te weinig inkomsten in de financiële problemen is geraakt, acht de voorlopige voorzieningenrechter die stelling voorshands niet althans niet voldoende aannemelijk geworden.
Wat ook zij van het feit dat de man in mei 2011 zelf ontslag heeft genomen, is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gekomen dat hij steeds, op de maand mei en drie weken in de zomer na, inkomsten (uit arbeid dan wel WW-uitkering) heeft gehad. Hoewel dit inkomen volgens de man minder bedroeg dan het inkomen waarover hij ten tijde van het sluiten van het convenant beschikte, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet gezegd worden dat de man daardoor in het geheel niet in staat is geweest de overeengekomen betalingsverplichtingen na te komen. Zijn stelling dat hij genoodzaakt werd om nadien opgekomen betalingsverplichtingen met voorrang af te betalen (waaronder bekeuringen en aflossing op een lening aan zijn vriendin in verband met de aanschaf van een auto) waardoor achterstand is ontstaan in zijn betalingsverplichtingen, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de vrouw niet worden tegengeworpen en dient voor rekening en risico van de man te komen.
Ook voor wat betreft de door hem niet uitgevoerde renovatiewerkzaamheden is op het eerste gezicht niet gebleken van omstandigheden waaruit zou moeten worden afgeleid dat de uitvoering daarvan zinloos zou zijn. De daarvoor noodzakelijke tegels zijn in ieder geval aanwezig gebleken, zodat daarvoor in ieder geval geen extra kosten behoeven te worden gemaakt. Hoewel renovatie misschien niet direct tot meerwaarde leidt, wordt de vrouw gevolgd in haar stelling dat een en ander er wel toe leidt dat de woning beter in de verkoopmarkt ligt, hetgeen zeker in deze tijden toch een gunstiger uitgangspunt biedt.
8. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de voorlopige conclusie dat de man in ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit overeenkomst, zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant, reden waarom de voorzieningenrechter het subsidiair gevorderde zal toewijzen. Ter voorkoming van problemen zal voor wat betreft de renovatiewerkzaamheden een termijn worden gesteld.
Hoewel in beginsel geen dwangsom kan worden opgelegd ter zake van de betaling van een geldsom als hoofdveroordeling, zou dit er in het onderhavige geval toe leiden dat de vrouw bij een veroordeling tot betaling aan een derde niet kan overgaan tot gewone executie door executoriaal beslag, reden waarom de vrouw mitsdien belang heeft bij de mogelijkheid om door een indirect executiemiddel, te weten oplegging van een dwangsom, die betaling af te dwingen. De voorzieningenrechter zal de dwangsom zoals verzocht dan ook toestaan, met dien verstande dat aan de dwangsom na te melden maximum zal worden verbonden.
9. De man dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding te worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. bepaalt dat de man, uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, de achterstallige betalingen aan de ING Bank dient te hebben voldaan alsmede dat hij iedere maand voor de achtentwintigste de gehele hypothecaire last (volgens de vrouw een bedrag van € 780,-- per maand) aan de ING Bank voldoet, bij gebreke waarvan de vrouw aan de deurwaarder de opdracht kan en mag geven het bedrag in kwestie op de man te verhalen of te incasseren en bepaalt daarbij dat de te maken executiekosten geheel voor rekening van de man komen, en legt aan de man de verplichting op dat de man uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een aanvang met de werkzaamheden neemt en hij de werkzaamheden uiterlijk binnen één maand na aanvang van deze werkzaamheden geheel heeft voltooid, en de vrouw op verzoek daartoe laat aanschouwen welke werkzaamheden zijn verricht, dit alles onder veroordeling van betaling van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag waarop de man met het verrichten van enige betaling en/of de afgesproken werkzaamheden in gebreke blijft, te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis aan de man is betekend, zulks tot een maximum van € 25.000,--.
II. veroordeelt de man in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 167,33 aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat, waarvan te betalen aan de griffier van dit gerecht € 94,33 aan explootkosten.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. T.M. Blankestijn, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2012, in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier.