RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 129601 HA ZA 12-212
bezwaarnummer: 69
datum uitspraak vonnis: 25 juli 2012 (h)
Ruilverkaveling “Rijssen West”
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Reclamant],
wonende te [woonplaats],
reclamant,
verder te noemen [reclamant],
advocaat: mr. B. Nijman te Wageningen,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende sub 1],
wonende te [woonplaats, adres],
2. [belanghebbende sub 2],
wonende te [woonplaats, adres],
3. [belanghebbende sub 3],
wonende te [woonplaats, adres],
4. de gemeente Rijssen-Holten,
p.a.: postbus 244, 7460 AE Rijssen,
5. [belanghebbende sub 5],
wonende te [woonplaats].
Gezien de stukken van het geding, waaronder:
1. Het door reclamant ingediende bezwaarschrift d.d. 30 juni 2011.
2. Het proces-verbaal van de bezwarenbehandeling door de Landinrichtingscommissie op 20 januari 2012 en 29 maart 2012 gehouden.
3. De processen-verbaal van de behandeling ten overstaan van de rechter-commissaris in deze rechtbank op 14 mei 2012 en 13 juni 2012, uit welk proces-verbaal blijkt dat de rechter-commissaris de zaak heeft verwezen naar de terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2012.
4. De aantekeningen van de zitting van deze rechtbank van 27 juni 2012 met daaraan gehecht de pleitnotities van mr. C.M.J. Ribbers, namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, en van mr. Nijman, gemachtigde van reclamant.
Bij de zitting van de meervoudige kamer van 27 juni 2012 waren aanwezig:
• reclamant, bijgestaan door mr. B. Nijman;
• de belanghebbenden: [belanghebbende sub 1], namens de gemeente Rijssen-Holten: de heer [D], en [belanghebbende sub 5];
• mr. C.M.J. Ribbers namens de Staatssecretaris van EL&I;
• de heren [B], [A], [K] en [K] van de plaatselijke Landinrichtingscommissie voor de voornoemde ruilverkaveling;
• de aan die commissie toegevoegde ingenieur van het Kadaster te Zwolle mevrouw [G];
• de heer [B] van de Dienst Landelijk Gebied te Zwolle.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Reclamant – hierna: [reclamant] – heeft vier bezwaren ingediend.
Deze bezwaren houden – kort samengevat – in:
1. De Pasopsweg zou verlegd worden zodat deze om de kuilplaten heen zou gaan. In de loop van de bezwaarprocedure heeft [reclamant] daaraan toegevoegd dat hij graag ziet dat de Pasopsweg wordt doorgetrokken tot bovenaan de heuvel, zodat hij het perceel ten noorden van de kuilplaten, dat hij ook heeft ingebracht in de ruilverkaveling, weer toegedeeld zou krijgen. Gedeputeerde Staten hadden eerder toegezegd dat dat zou gebeuren.
2. Perceel 03516 is ten onrechte niet toegedeeld. Dit is geen pachtgrond, maar eigendom. In de loop van de procedure is daaraan toegevoegd dat [reclamant] het perceel dat in dit kader alsnog is toegedeeld, liever iets anders van vorm ziet.
3. Een eigenweg (de Pasopsweg) die naar de gemeente gaat, wordt op 0 gewaardeerd terwijl grond die daarvoor in de plaats wordt toegedeeld, hoger wordt beoordeeld.
4. De gronden die BBL heeft gekocht en buiten de ruilverkaveling blijven, mogen niet gebruikt worden voor woningbouw.
Reactie landinrichtingscommissie
Ad 1
Naar aanleiding van het eerste bezwaar (het fiets- en ruiterpad over de Pasopsweg) heeft de Landinrichtingscommissie (hierna: LC) een alternatief voorgesteld. Er wordt een fiets- en ruiterpad om de kuilplaten heen gelegd en ten noorden van de kuilplaten wordt deze weer aangesloten op de bestaande Pasopsweg (“Bijlage 1, Alternatief Pasopsweg”; pagina 69-17 van het proces-verbaal van de bezwaarbehandeling).
Na een alternatief voorstel van [reclamant], waarbij de [belanghebbende sub 1] is betrokken, heeft de LC nog ingestemd met een verlegging van het fiets- en ruiterpad in die zin dat deze nog iets noordelijker weer zou worden aangesloten op de bestaande Pasopsweg (“Bijlage 5, Alternatief LC van 13 juni 2012”; bijlage bij de pleitnotitie van de zitting van 27 juni 2012).
Volgens de LC kan uit het Landinrichtingsplan uit 1999 niet worden afgeleid dat het fiets- en ruiterpad tot bovenaan de heuvel zou worden doorgetrokken. Van een toezegging door Gedeputeerde Staten is de LC niet gebleken.
Een alternatief voorstel van [reclamant], waarbij [belanghebbenden sub 1, sub 2 en sub5] zouden moeten worden betrokken, is door de LC niet overgenomen. De reden daarvoor is dat [belanghebbenden sub 5] daarmee niet wilde instemmen en dat dit alternatief omvangrijke kosten met zich mee zou brengen (aanleggen van een nieuwe weg), die voor rekening zouden komen van het hele blok, terwijl alleen reclamant daarvan zou profiteren.
Ad 2
De LC erkent dat deze grond bij [reclamant] in eigendom is. Voorheen was er sprake van pacht, maar [reclamant] heeft dit perceel inderdaad voor de peildatum in eigendom verworven. De LC heeft een alternatief voorgesteld (“Bijlage 2, alternatief pachtperceel”; pagina 69-18 van het proces-verbaal van de bezwaarbehandeling).
[Reclamant] is het niet eens met de situering van het alternatief. Weliswaar is aansluitend meer grond toegedeeld, maar de vorm van de percelen is gewijzigd, waardoor een groot deel van de grond nu aan de andere kant van de heuvel ligt, zodat [reclamant] de koeien niet goed vanuit de bedrijfsgebouwen kan zien. Hij heeft liever dezelfde oppervlakte in toedeling, maar in een andere perceelsvorm.
De LC is hier niet in meegegaan, omdat de perceelsvorm nu is gerelateerd aan bestaande grenzen en omdat in het alternatief van [reclamant] de perceelsvorm van [belanghebbende sub 1] veel slechter zou worden.
Ad 3.
Dit is een bezwaar tegen de uitkomsten van de eerste schatting. Hierop kan niet worden teruggekomen, zodat de LC [reclamant] niet-ontvankelijk heeft verklaard in dit bezwaar.
Ad 4.
Het is niet aan de LC of hier in het kader van rood voor rood invulling aan wordt gegeven. [Reclamant] is niet-ontvankelijk verklaard in dit bezwaar.
De LC verzoekt de rechtbank primair om tegemoet te komen aan de bezwaren van [reclamant] door wijziging van het plan van toedeling conform het alternatief dat is weergegeven op kaartbijlage 5. Subsidiair verzoekt de LC de rechtbank om het bezwaarschrift van [reclamant] ongegrond te verklaren onder handhaving van het ter visie gelegde plan van toedeling.
Beoordeling door de rechtbank
Ad 1.
1.1 De rechtbank constateert in de eerste plaats dat van een toezegging door Gedeputeerde Staten, voor wat betreft het doortrekken van het fiets- en ruiterpad tot boven aan de heuvel, niet is gebleken.
Ook uit de kaart, waarvan [reclamant] stelt dat daaruit blijkt dat het fiets- en ruiterpad tot bovenaan zou worden doorgetrokken, kan dat naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid. Volgens de LC betekenen de rode pijlen op deze kaart slechts dat het tracé nog moet worden vastgesteld. [Reclamant] heeft dat niet kunnen ontkrachten.
De LC had derhalve niet de plicht om het fiets- en ruiterpad tot bovenaan de heuvel te laten doorlopen.
Ter zitting is namens [reclamant] nog aangevoerd, zo begrijpt de rechtbank, dat het huidige tracé van de Pasopsweg, dus tussen de bedrijfsgebouwen en de kuilplaten, openbare weg blijft. Die veronderstelling is niet juist, althans niet in het alternatief. Het fiets- en ruiterpad komt om de kuilplaat heen te liggen, en het deel van de weg dat op de grond van [reclamant] blijft liggen, is niet meer openbaar. Voor zover [reclamant] bezwaar maakt tegen het feit dat de ondergrond van de Pasopsweg aan de gemeente is toegedeeld, overweegt de rechtbank dat – voor zover dit al juist is nu de LC een alternatief heeft ontworpen - dit bezwaar pas bij de behandeling door de meervoudige kamer voor het eerst is opgeworpen. Uit de Landinrichtingswet (Liw) moet worden afgeleid dat door de meervoudige kamer alleen die bezwaren worden behandeld die na de bezwaarbehandeling door de LC en de rechter-commissaris nog zijn blijven bestaan (artikel 202 sub d juncto artikel 178, lid 1, van de Liw). Er kan dus niet bij de behandeling van de meervoudige kamer een nieuw bezwaar worden aangevoerd. Wat dit onderdeel betreft is [reclamant] niet-ontvankelijk.
1.2 In de oorspronkelijke toedeling en ook in het laatste alternatief raakt [reclamant] een deel van zijn inbreng ten noorden van de kuilplaten, en dus van zijn huiskavel, kwijt.
Daar staat echter tegenover dat [reclamant] aan de andere kant van de Pasopsweg, aan de kant van zijn bedrijfsgebouwen, meer grond krijgt. De huiskavel wordt uiteindelijk bijna 2 ha. vergroot ten opzicht van de inbreng en daarmee is aan één van de doelen van de ruilverkaveling voldaan. Een en ander kan dus niet tot de conclusie leiden dat de toedeling niet gehandhaafd kan worden.
1.3 Ten aanzien van het door [reclamant] aangedragen alternatief overweegt de rechtbank het volgende. In dit alternatief wordt het fiets- en ruiterpad alsnog doorgetrokken tot op de heuvel zodat het daar weer kan aansluiten op de Pasopsweg. [Reclamant] krijgt dan een deel van de grond die nu aan [belanghebbende sub 2] is toegedeeld. Deze wordt gecompenseerd op grond van [belanghebbende sub 1] wordt op zijn beurt gecompenseerd op grond van [belanghebbende sub 5].
Nu [belanghebbende sub 5] met dit alternatief niet instemde, moet afgewogen worden of de belangen van [reclamant] bij dit alternatief zo groot zijn dat de belangen van [belanghebbende 5] daarvoor moeten wijken. Het perceel van [belanghebbende sub 5] zou kleiner worden en een iets minder makkelijk te bewerken vorm krijgen vanwege een extra hoek, terwijl in de oorspronkelijke toedeling van [belanghebbende sub 5] de perceelsvorm juist gunstiger werd. Ook het perceel van [belanghebbende sub 1]zou een extra hoek krijgen.
Bovendien, zo stelt de LC, zou het aanleggen van het fiets- en ruiterpad tot op de heuvel tot behoorlijke kosten voor het blok leiden. De LC had de opdracht een fiets- en ruiterpad aan te leggen. Bij de oorspronkelijke toedeling had ze ervoor gekozen dit fiets- en ruiterpad over de bestaande Pasopsweg te laten lopen. Zodoende zouden er in het geheel geen kosten aan verbonden zijn. In de alternatieve toedeling moet de LC een nieuw fiets- en ruiterpad aanleggen om de kuilplaten heen. De LC is hiertoe bereid. De kosten komen voor rekening van het blok. In het alternatief van [reclamant], moet het fiets- en ruiterpad echter nog ongeveer eenmaal zo lang worden. Gelet op het feit dat alleen [reclamant] daarvan profiteert, terwijl de kosten voor rekening van het hele blok komen, heeft de LC daarmee niet ingestemd. De rechtbank is van oordeel dat de LC daarmee een juiste afweging heeft gemaakt.
Ook gezien het geheel van inbreng en toedeling kan niet gezegd worden dat [reclamant] nog gecompenseerd dient te worden. In het laatste alternatief van de LC is er voor [reclamant] zowel sprake van huiskavelvergroting, kavelconcentratie en afstandsverkorting. De toedeling in het laatste alternatief kan naar het oordeel van de rechtbank in stand blijven.
1.4 Ter zitting is ook nog gesteld dat [reclamant] graag een grotere huiskavel had gewenst in verband met uitbreiding van zijn bedrijf in de toekomst. Hoewel dat een legitieme doelstelling is, maakt het niet dat de huidige toedeling, waarin de huiskavel al wordt vergroot, niet in stand zou kunnen blijven.
De huiskavel van [belanghebbende sub 1] is meer vergroot dan de huiskavel van [reclamant] en aldus is de toedeling volgens [reclamant] onevenredig voor wat betreft het te halen voordeel. De rechtbank overweegt dat wellicht een nog gunstiger toedeling mogelijk was geweest, maar dat maakt niet dat de huidige toedeling niet in stand kan blijven. De inbreng van [belanghebbende sub 1]was ook al gunstiger dan die van [reclamant]. Dat een ander er meer op vooruit gaat dan [reclamant] zelf, is geen nadeel voor [reclamant].
Ad 2.
2.1 Ter zitting voor de meervoudige kamer bleek dat [reclamant] ook dit bezwaar handhaafde. Weliswaar is de grond die de LC ten onrechte had aangemerkt als pachtgrond, nu alsnog toegedeeld, maar volgens [reclamant] had de toedeling een gunstiger vorm kunnen hebben. Hij had de pachtgrond toegedeeld willen hebben op perceel 035.123 (eigendom van [belanghebbende sub 1]).
[Belanghebbende sub 1] is het daar niet mee eens. Het gaat om een perceel dat [belanghebbende sub 1] zelf heeft ingebracht, en het alternatief dat [reclamant] heeft ontwikkeld, is voor [belanghebbende sub 1] vele malen slechter. De vorm van het perceel is slechter en in het alternatief geldt het nadeel dat de koeien vanuit de bedrijfsgebouwen niet te zien zijn voor [belanghebbende sub 1].
2.2 De rechtbank is van oordeel dat de toedeling zoals (in het alternatief) door de LC voorgesteld, niet gewijzigd hoeft te worden. Het alternatief dat [reclamant] had ontwikkeld, kan in de afweging van zijn belangen niet opwegen tegen de belangen van [belanghebbende sub 1], die dit perceel bovendien zelf heeft ingebracht en voor wie het een deel van zijn huiskavel is.
Voor zover [reclamant] ter zitting bedoelde te stellen dat het hem nu alleen nog gaat om het kleine deel van het perceel 035.123 (rechthoekje) dat voor/op de heuvel ligt en in bijlage 4 bij de pleitnotities van mr. Ribbers groen is ingekleurd (in de hoek tegen de paarsgekleurde percelen aan), overweegt de rechtbank het volgende. Indien dit stukje alsnog wordt toegedeeld aan [reclamant], zal dat in de eerste plaats ergens anders weer gecompenseerd moeten worden, en in de tweede plaats krijgen zowel [reclamant] als [belanghebbende sub 1] er dan minstens twee hoeken bij. Dat is ongunstiger voor de bewerking van de percelen. De LC heeft de toedeling terecht niet in die zin gewijzigd.
2.3 [Reclamant] heeft nog aangevoerd dat indien de LC gelijk in het begin het pachtperceel bij de toedeling had betrokken en ook het alternatief met belanghebbende [belanghebbende sub 5] had ontwikkeld, voor hem een gunstiger resultaat mogelijk was geweest. Juist omdat nu alles al was toegedeeld, was wijziging veel moeilijker.
De rechtbank overweegt dat het inderdaad mogelijk is dat als de alternatieven voor het Plan van Toedeling waren ontwikkeld, wellicht tot een andere toedeling was gekomen. Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende reden om te oordelen dat de toedeling, zoals die nu door de LC wordt voorgesteld, niet goed is. Vooral gelet op het feit dat de toedeling voor [reclamant] uiteindelijk gunstig is ten opzichte van zijn inbreng (r.o. 1.3, laatste alinea), is de LC niet gehouden de nu voorgestelde toedeling te wijzigen.
Ad 3 en Ad 4
3. Voor wat betreft deze twee bezwaren heeft de LC [reclamant] niet-ontvankelijk verklaard. Noch bij de RC-zittingen, noch bij de meervoudige kamer zitting is [reclamant] hierop teruggekomen. De rechtbank houdt het ervoor dat [reclamant] zich heeft neergelegd bij de niet-ontvankelijkverklaring voor deze twee onderdelen. Naar het oordeel van de rechtbank was de beslissing van de LC hieromtrent juist.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het bezwaar van reclamant deels gegrond is. Het Plan van Toedeling dient gewijzigd te worden conform het alternatief zoals dat is weergegeven op kaartbijlage 5 bij de pleitnotities van de gemachtigde van de Staatssecretaris van EL&I.
Er zijn termen aanwezig de proceskosten volledig te compenseren.
I. Verklaart het bezwaar van reclamant deels gegrond en bepaalt dat het Plan van Toedeling wordt gewijzigd conform het alternatief zoals dat is weergegeven op kaartbijlage 5 bij de pleitnotities van de gemachtigde van de Staatssecretaris van EL&I.
II. Verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond.
III. Compenseert de proceskosten tussen reclamant en de gezamenlijke belanghebbenden in de ruilverkaveling “Rijssen West” in dier voege dat ieder zijn eigen kosten draagt.
IV. Wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen te Almelo door mrs. Bottenberg – van Ommeren, Lorist en Alers, en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012, in tegenwoordigheid van R.P. Jansen, griffier.
Mr. Lorist is wegens uitstedigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.