RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Zaaknummer : 414411 EJ VERZ 12-1589 (j)
Beschikking van de kantonrechter d.d. 12 september 2012 in de zaak van:
De Coöperatieve Rabobank Noord Twente U.A.
gevestigd en kantoorhoudende te Almelo
verzoekster
hierna te noemen: Rabobank
gemachtigde: mr. A.J.E. Riemslag, advocaat te Enschede
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verweerder
hierna te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.Th. Waterman, advocaat te Zwolle
Gezien het op 6 augustus 2012 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.
Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het verzoek op 29 augustus 2012, bij welke gelegenheid de gemachtigde van Rabobank zich heeft bediend van een pleitnota.
1. Tussen partijen staat onweersproken vast dat [verweerder], na eerdere dienstverbanden bij diverse Rabobanken, op 1 maart 2011 in dienst is getreden bij Rabobank Noord Twente als Manager Control tegen een salaris van thans € 6.659,96 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, 13e maand en emolumenten.
[Verweerder] is geboren op 19 september 1968.
2. Rabobank verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een wijziging van omstandigheden, welke met zich meebrengt dat op zo kort mogelijke termijn een einde aan die dienstbetrekking dient te komen onder toekenning van een vergoeding van bruto € 20.000,00.
3. Rabobank heeft aan haar verzoek, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [verweerder] onvoldoende functioneert. In het bijzonder zijn klachten van medewerkers ontvangen over de wijze van communiceren van [verweerder]. Rabobank heeft [verweerder] begeleid om hieraan te werken maar dit heeft onvoldoende opgebracht. Rabobank meent dat [verweerder] onvoldoende heeft gedaan met de gegeven feedback.
4. [Verweerder] heeft tegen het verzoek verweer gevoerd en primair verzocht om het ontbindingsverzoek af te wijzen omdat er geen wijziging van omstandigheden is. Subsidiair verzoekt [verweerder], in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, om Rabobank te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een vergoeding van € 151.076,86 bruto, en dat Rabobank wordt veroordeeld in de proceskosten ad € 4.000,00.
5. [Verweerder] heeft de stellingen van Rabobank betwist en daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat geen sprake is van onvoldoende functioneren. In dit verband verwijst [verweerder] naar het PM-formulier waaruit blijkt dat hij in 2011 een beoordeling “Goed” heeft gekregen. Voorts wijst [verweerder] erop dat hij zijn functie al vele jaren vervult bij diverse Rabobanken, zijn takenpakket vanaf eind november 2011 is verzwaard, en dat de verbetering van het besturend proces mede door zijn toedoen weer op orde is gekomen. [Verweerder] heeft een positieve rol gehad in het R.K.B. traject. [Verweerder] is bij Rabobank Noord Twente begonnen in een periode dat de bank problemen kende. Ook in het team speelden de nodige problemen. De cursussen hadden met name te maken met de wens van [verweerder] om door te groeien naar een directeursfunctie en niet met disfunctioneren in zijn huidige functie. Ter zake het verwijt van Rabobank met betrekking tot de communicatie met medewerkers voert [verweerder] aan dat Rabobank hem niet op de hoogte heeft gesteld van klachten en geen wederhoor heeft toegepast. Rabobank heeft [verweerder] feitelijk op non-actief gesteld hetgeen de positie van [verweerder] onmogelijk heeft gemaakt en ernstig beschadigd.
6. [Verweerder] stelt dat door toedoen van Rabobank de arbeidsrelatie is verstoord en gelet op de duur van het dienstverband en de verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever een vergoeding van € 151.076,86 bruto op zijn plaats is. Volgens [verweerder] gaat Rabobank ten onrechte uit van een datum indiensttreding van 1 maart 2011. Ingevolge de Rabobank CAO dienen elkaar aaneengesloten opvolgende perioden die de werknemer bij verschillende werkgevers in de zin van de Rabobank CAO heeft gewerkt, bij elkaar te worden opgeteld. [verweerder] stelt in dit verband dat hij op 16 juni 1991 in dienst is getreden bij Rabobank Markelo en sindsdien aaneengesloten in dienst is geweest van diverse Rabobanken.
7. Naar aanleiding van hetgeen door partijen is aangevoerd is gebleken dat de arbeidsverhouding tussen de leidinggevenden en [verweerder] is verstoord, een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is, en dat op korte termijn geen herstel mogelijk is. Dat levert een gewijzigde omstandigheid op in de zin van artikel 7:685 BW, die ontbinding rechtvaardigt.
8. Vervolgens staat ter beoordeling of en zo ja welke vergoeding aan [verweerder] toegekend moet worden. Op grond van hetgeen over en weer is aangevoerd is het volgende aannemelijk geworden. [Verweerder] heeft vanuit zijn functie als Manager Control bij een kleinere Rabobank zelf gesolliciteerd naar dezelfde functie bij zijn huidige en grotere Rabobank.
Rabobank heeft alvorens een arbeidsovereenkomst te sluiten met [verweerder] wellicht wel informatie ingewonnen bij zijn vorige werkgeefster maar heeft nagelaten bijvoorbeeld middels een assessment om vast te stellen of [verweerder] over de competenties beschikt die Rabobank een vereiste vindt om de functie van Manager Control goed te kunnen vervullen. Een dergelijk onderzoek uit laten voeren was niet alleen geïndiceerd gelet op de inhoud van de functie maar ook omdat de functie van Manager Control bij de Rabobank zwaarder was dan dezelfde functie die [verweerder] vervulde bij zijn vorige kleinere werkgeefster. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Rabobank zich voldoende ingespannen om [verweerder] in staat te stellen zijn functioneren te verbeteren tot het door Rabobank gewenst niveau. Gelet echter op hetgeen over en weer is aangevoerd is er niet zozeer sprake bij [verweerder] van “niet willen” maar van “niet kunnen”. Anderzijds wist [verweerder], althans kon hij weten dat de inhoud van zijn functie bij Rabobank zwaarder was dan bij zijn vorige werkgeefster en heeft ook hij een risico genomen door de vorige arbeidsovereenkomst zelf te beëindigen.
Gelet op de CAO-Bepalingen dient als datum van indiensttreding 16 juni 1991 aangemerkt te worden. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de leeftijd van [verweerder], de niet als slecht in te schatten positie op de arbeidsmarkt en, toch korte dienstverband bij Rabobank, acht de kantonrechter € 87.162,30 bruto (C=0,75) een billijke vergoeding.
9. Gebleken is dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 7:647, 648, 670, 670a van het Burgerlijk Wetboek of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
17. De kantonrechter acht termen aanwezig de kosten van deze procedure tussen partijen te compenseren, tenzij Rabobank het verzoek intrekt, in welk geval Rabobank wordt veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter acht geen termen aanwezig naast de proceskosten aan [verweerder] nog een vergoeding voor juridische bijstand toe te kennen.
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2012, tenzij Rabobank uiterlijk 28 september 2012 het verzoek intrekt.
Kent in geval van ontbinding aan [verweerder] ten laste van Rabobank per datum ontbinding een vergoeding toe van bruto € 87.162,30 en veroordeelt mitsdien Rabobank tot betaling van dit bedrag, ten titel van suppletie op een eventuele uitkering krachtens de sociale verzekeringswetten, danwel een elders te verdienen lager salaris.
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt, tenzij Rabobank het verzoek tijdig intrekt in welk geval Rabobank wordt veroordeeld in de proceskosten, welke tot en met de beschikking aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 400,00 wegens salaris van de gemachtigde.
Aldus gegeven te Almelo door mr. G. van Eerden, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.