ECLI:NL:RBALM:2012:BX8401

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
127832 / FT-RK 12.328
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw handelen met betrekking tot PGB en schulden

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw, hierna te noemen verzoekster, om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster, een 34-jarige vrouw met drie kinderen, heeft verklaard dat zij het persoonsgebonden budget (PGB) van haar dochter heeft gebruikt voor het betalen van haar eigen rekeningen, waaronder belastingschulden en tandartskosten. Verzoekster dacht dat zij het gebruikte bedrag zou kunnen terugbetalen na de verkoop van de voormalig echtelijke woning, die momenteel te koop staat voor ongeveer € 230.000,00, terwijl de hypotheekschuld ongeveer € 225.000,00 bedraagt.

Tijdens de zitting op 5 juni 2012 heeft verzoekster verklaard dat haar voormalig echtgenoot de verkoop van de woning regelt en dat zij niet weet wie de huurpenningen ontvangt. Daarnaast heeft verzoekster aangegeven dat zij geen alimentatie ontvangt voor haar jongste dochter, ondanks een opgelegde verplichting van € 261,00 per maand, en dat er een achterstand van bijna € 10.000,00 is ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden, met name door het PGB van haar dochter voor eigen doeleinden te gebruiken en niet adequaat te handelen in de inning van de kinderalimentatie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoek tot schuldsanering afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw). De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verhoeven en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 127832 / FT-RK 12.328
datum vonnis: 12 juni 2012
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
verder te noemen: [verzoekster].
Het procesverloop
[Verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 5 juni 2012. Ter zitting is [verzoekster] verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling
De feiten
[Verzoekster] is vrouw van 34 jaar met drie kinderen. Sinds mei 2012 woont zij samen met haar partner. [Verzoekster] ontvangt een WWB-uitkering.
Voor haar twee oudste kinderen ontvangt [verzoekster] kinderalimentatie van € 286,00 per maand. Ten aanzien van haar jongste kind heeft [verzoekster] recht op kinderalimentatie van € 261,00 per maand, maar deze alimentatie wordt door [verzoekster] niet daadwerkelijk ontvangen.
De schuldenlast van [verzoekster] bedraagt in totaal € 49.560,45, waaronder een schuld aan Zorgkantoor Nijmegen van € 17.259,93 betreffende een terugvordering PGB van 2009.
De toelichting van [verzoekster]
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat haar oudste dochter PGB ontving in verband met haar verstandelijke beperking. Volgens de verklaring van [verzoekster] heeft zij het PGB van haar dochter besteed aan de betaling van belastingschulden, tandartskosten en verhuiskosten. [Verzoekster] heeft verklaard dat zij dacht dat zij het door haar gebruikte geld van het PGB zou kunnen terugbetalen na verkoop van de voormalig echtelijke woning. De woning heeft te koop gestaan en staat nu weer te koop. [Verzoekster] heeft verklaard dat zij denkt dat de vraagprijs van de woning ongeveer € 230.000,00 bedraagt. De hypotheekschuld, waarvoor zij en haar voormalig echtgenoot beiden aansprakelijk zijn, bedraagt ongeveer € 225.000,00. Ten tijde van de scheiding had de woning een overwaarde van € 50.000,00, aldus [verzoekster]. [Verzoekster] heeft verklaard dat haar voormalig echtgenoot alles omtrent het huis regelt en dat zij zich nergens mee bemoeit. De woning wordt thans verhuurd door haar voormalig echtgenoot. [Verzoekster] heeft verklaard dat zij niet weet wie de huurpenningen ontvangt, maar dat zij denkt dat hiervan de hypotheek wordt betaald.
[Verzoekster] heeft verklaard dat de rechter een alimentatieverplichting van € 261,00 heeft opgelegd aan de vader van haar jongste dochter. Volgens [verzoekster] ontvangt zij deze alimentatie niet en is er inmiddels een achterstand van bijna € 10.000,00. Desgevraagd heeft [verzoekster] verklaard dat zij het LBIO niet heeft ingeschakeld, omdat zij daar nog nooit van heeft gehoord.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
[Verzoekster] heeft het PGB van haar minderjarige dochter gebruikt voor het betalen van haar eigen rekeningen en belastingschulden. [Verzoekster] wist dat het PGB van haar dochter hier niet voor bestemd was, maar dit heeft [verzoekster] er niet van weerhouden het PGB voor haarzelf te gebruiken. Nu [verzoekster] het PGB van haar dochter, tegen beter weten in, voor eigen doeleinden heeft gebruikt en zij het PGB bovendien niet heeft terugbetaald, is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan Zorgkantoor Nijmegen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van haar schulden. Volgens de verklaring van [verzoekster] bevatte de voormalig echtelijke woning een overwaarde van € 50.000,00 en wilde zij de vrijkomende overwaarde aanwenden voor de terugbetaling van het PGB. [Verzoekster] heeft echter niets, althans weinig, ondernomen om een spoedige verkoop van de woning te bewerkstelligen. Als gevolg hiervan is de overwaarde grotendeels, zo niet volledig, verloren gegaan. De woning is nog steeds niet verkocht en het is niet waarschijnlijk dat er na verkoop nog sprake zal zijn van enige overwaarde. Behalve de verkoop van de woning, heeft [verzoekster] ook de inning van de kinderalimentatie van haar jongste dochter op zijn beloop gelaten. [Verzoekster] heeft een bedrag van inmiddels bijna € 10.000,00 ter zake kinderalimentatie te vorderen van de vader van haar jongste dochter, maar zij is niet overgegaan tot inschakeling van het LBIO om de kinderalimentatie van € 261,00 per maand te innen. De rechtbank rekent het [verzoekster] aan dat zij, ondanks haar schuldenpositie, niet is overgegaan tot het - kosteloos – inschakelen van het LBIO voor de inning van de kinderalimentatie, maar de vordering heeft laten oplopen tot een bedrag van bijna € 10.000,00.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw).
Omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw zijn evenmin aannemelijk geworden, zodat het verzoek ook op deze grond niet kan worden toegewezen.
De beslissing:
de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 12 juni 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.