Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710894-11
Datum vonnis: 9 oktober 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren [1994] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in Zutphen, J.J.I. Avenier,
locatie De Kolkemate.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 februari 2012, 1 mei 2012, 5 juni 2012, 10 juli 2012 en 25 september 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. K. Tunç, advocaat te Hengelo (O), naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan doodslag van [slachtoffer], waarbij de doodslag in dienst stond van een poging tot diefstal of afpersing van hennep;
Feit 2: samen met een ander heeft geprobeerd om hennepplanten te stelen van [slachtoffer], dan wel heeft geprobeerd om die [slachtoffer] te dwingen deze hennepplanten af te geven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 21 november 2011, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (groot) mes, althans een scherp en/of een puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of de hals en/of de buik en/of de rug en/of de borst en/of de schouder, en/althans (elkders) in het (boven)lichaam gestoken en/of gesneden tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging diefstal (met
geweld) en/of een poging afpersing, en welke doodslag werd gepleegd met het
oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere
deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk
verkregene te verzekeren;
2.
hij op of omstreeks 21 november 2011, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning weg te
nemen en/althans
- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door
geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte (van) (een (grote) hoeveelheid) hennepplanten, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich naar de woning van die [slachtoffer] heeft begeven en/althans (onderweg) heeft/hebben afgesproken op welke wijze bovengenoemd strafbaar feit/plan uitgevoerd zou worden en/of (vervolgens) de
woning van die [slachtoffer] is/zijn binnengegaan en/of zich in de woning van die [slachtoffer] heeft/hebben opgehouden en/of de afgescheiden ruimte waarin de kwekerij zich bevond heeft/hebben betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal en/of afpersing werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal en/of afpersing gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal, steken/prikken/snijden met een (groot) mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of de buik en/of de rug en/of de borst en/of de schouder, en/althans (elders) in het (boven)lichaam van die [slachtoffer].
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat in deze zaak het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast, dat verdachte voor het sub 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en dat hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. De inbeslaggenomen goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 Feit 2: poging tot diefstal met geweld
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft geprobeerd de hennep te stelen die zich in de woning van het slachtoffer [slachtoffer] bevond. Zij verwijst naar de verklaring die [medeverdachte] hierover heeft afgelegd en naar de getuigen [getuige] en [getuige 1]. Deze getuigen verklaren van [medeverdachte] te hebben gehoord dat het de bedoeling was de hennep uit de woning van [slachtoffer] te stelen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het plan te hebben gehad de hennep te stelen. De verdediging meent dat om verschillende redenen geen waarde kan worden gehecht aan de getuigenverklaringen.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat verdachte en [medeverdachte] van plan waren de hennep te stelen of om de hennep van [slachtoffer] af te persen.
De verklaringen van de getuigen [getuige] en [getuige 1] zijn onbruikbaar. Deze getuigen kunnen om te beginnen slechts verklaren over wat zij van een andere persoon hebben gehoord. Dit betekent dat hun verklaringen van beperkte betekenis kunnen zijn voor het bewijs. [getuige 1] geeft daarnaast bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 30 mei 2012 te kennen dat hij weliswaar heeft gehoord dat verdachte en [medeverdachte] de hennep gingen weghalen, maar hij weet niet meer of dit voor of na het overlijden van [slachtoffer] is geweest. Het staat vast dat de dag na het overlijden door [medeverdachte] en ene [betrokkene] is gesproken over een bezoek aan de woning van [slachtoffer] om op dat moment daar de hennep weg te halen. Het is dus niet uit te sluiten dat [getuige 1] zich dat gesprek herinnert.
[getuige] verklaart verder zodanig wisselend op essentiële punten, dat dit afdoet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Zo noemt zij verschillende tijdstippen waarop verdachte en [medeverdachte] op de avond van 21 november 2011 bij haar kwamen. Ook zegt zij in haar verklaring bij de rechter-commissaris van 30 mei 2012 zowel dat [medeverdachte] haar niet als dat [medeverdachte] haar wel iets heeft verteld over het rippen.
De verklaring van [medeverdachte], inhoudende dat verdachte wiet wilde ophalen bij [slachtoffer] kan evenmin redengevend zijn. Hij heeft deze verklaring weer ingetrokken. Op zichzelf hoeft dit het gebruik van de verklaring niet in de weg te staan. Echter, [medeverdachte] heeft op geen enkel moment uitgelegd hoe dit ophalen van de wiet in zijn werk zou gaan. De kwekerij had een omvang van 279 planten en verdachte en [medeverdachte] waren te voet naar de woning van [slachtoffer] gegaan, over welke wandeling zij ongeveer 25 minuten hadden gedaan. Op geen enkele wijze blijkt dat en hoe het vervoer en de verpakking van een dergelijk grote hoeveelheid hennep waren geregeld, zodat deze verklaring niet voor het bewijs zal worden gebruikt.
Ten slotte kan de intentie om te stelen evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de genoemde [betrokkene] na het overlijden van [slachtoffer] de hennep wilde ophalen en dat hij op zoek was naar verdachte en [medeverdachte] op het moment dat zij bij [slachtoffer] waren. [betrokkene] kwam immers regelmatig op bezoek bij verdachte. Er zijn geen aanwijzingen dat [betrokkene] al voor het overlijden van [slachtoffer] van het bestaan van de hennepkwekerij wist. Zou [betrokkene] de opdrachtgever zijn geweest van een diefstal van de hennep, dan zou het bovendien voor de hand hebben gelegen dat hij ervoor had gezorgd dat hij zelf in contact kon blijven met verdachte en [medeverdachte]. Echter, volgens de verklaring van [getuige] heeft zij op verzoek van [betrokkene] geprobeerd verdachte en [medeverdachte] te bereiken.
Al met al concludeert de rechtbank dat het opzet op de diefstal of afpersing van de hennep niet kan worden bewezen. Zij zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
5.3 Feit 1: de doodslag van [slachtoffer]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Verdachte bekent dit en [medeverdachte] bevestigt het in zijn verklaring bij de politie. De patholoog beschrijft in zijn rapport over de sectie dat het overlijden van [slachtoffer] zeer goed kan worden verklaard door verbloeding als gevolg van de talrijke steek- en snijletsels.
Uit de vrijspraak voor de poging tot diefstal of afpersing van de hennep volgt, dat de rechtbank ook zal vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat de doodslag in dienst stond van die diefstal of afpersing.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2011 in de gemeente Enschede, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en de rug en de borst en de schouder en elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: doodslag.
7. De strafbaarheid van de verdachte
7.1 De noodweer
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging heeft verdachte de doodslag gepleegd als noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Uit het niets zou [slachtoffer] met een mes een steekbeweging hebben gemaakt naar verdachte. Verdachte had geen andere mogelijkheid dan terug te steken. Hij zat in een zeer kleine ruimte waar nog meer messen lagen. Verdachte kon die ruimte niet verlaten omdat de woning was afgesloten. [slachtoffer] heeft na de eerste aanval verdachte nog een tweede keer met een mes aangevallen.
Het standpunt van de officier van justitie
Naar de mening van de officier van justitie is meteen na afloop van de eerste aanval door [slachtoffer] op verdachte, geen sprake meer van een noodweersituatie omdat [slachtoffer] op dat moment niet meer de beschikking heeft over een mes.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft als eerste onderzocht of de aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht aannemelijk is geworden. Kort gezegd komt deze toedracht erop neer dat verdachte tot twee keer toe door [slachtoffer] met een mes is aangevallen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt daarom zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces.
Op het eerste gezicht vinden de stellingen van verdachte belangrijke steun in de getuigenverklaring van [medeverdachte]. [medeverdachte] beschrijft in grote lijnen hetzelfde gevecht tussen verdachte en [slachtoffer] als verdachte zelf, al kan hij niet met zekerheid zeggen dat [slachtoffer] gedurende het gehele gevecht een mes in zijn hand heeft gehad. De rechtbank heeft echter reden voor zodanige twijfel aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] over het verloop van het steekincident, dat zij beide verklaringen opzij schuift. Deze twijfel is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden.
Om te beginnen verklaart [medeverdachte] op in ieder geval twee belangrijke punten anders dan verdachte. Zo zegt [medeverdachte] dat hij na het verlaten van de woning buiten op de galerij is gaan staan. Verdachte bleef toen nog ongeveer 5 minuten in de woning, terwijl [medeverdachte] buiten stond. Verdachte verklaart daarentegen tegelijkertijd met [medeverdachte] te zijn weggegaan. Ook zegt [medeverdachte] dat verdachte [slachtoffer] een hondenriem om de hals heeft gedaan toen [slachtoffer] in elkaar zakte bij de voordeur en dat verdachte daarbij zei het bloeden te moeten stoppen. Verdachte ontkent echter dit te hebben gedaan, althans hij zegt zich dit niet te kunnen herinneren. Dit laatste acht de rechtbank zeer onwaarschijnlijk, gelet op de gedetailleerde verklaringen die verdachte voor het overige heeft afgelegd over de gebeurtenissen in de woning van [slachtoffer].
Verder zijn de verklaringen van verdachte en deels ook die van [medeverdachte] in strijd met getuigenverklaringen en de resultaten van het forensisch onderzoek.
Verdachte ontkent nadrukkelijk dat tijdens het steekincident, tot aan het neervallen van [slachtoffer], de voordeur van de flat open is geweest. [medeverdachte] verklaart niet over het openen van die deur. Verschillende buren verklaren echter het tegendeel. De getuige [getuige 2] hoort geschreeuw, onder andere “niet doen”, en niet lang daarna een deur dichtvallen. De getuige [getuige 3] hoort iemand “niet doen, niet doen” schreeuwen en een deur echt hard dichtslaan. De getuige [getuige 4] hoort een knal van een deur die dicht ging. Daarmee bedoelt zij de deur van de flatwoning van [slachtoffer]. Ook hoorde zij iemand twee keer schreeuwen “niet doen”. De getuige [getuige 5] hoort niet alleen iets, maar ziet de deur ook opengaan. Als eerste hoort hij een harde schreeuw tegelijk met een harde bons tegen de voordeur. Hij hoort woorden die leken op “doe niet, doe niet”. Hij denkt vrijwel gelijktijdig te horen dat de klip aan de bovenkant van de deur eraf wordt gehaald en hoort dat het slot omgedraaid wordt of dat het slot open gaat. Gelijk daarna ziet hij dat de voordeur een paar centimeter open gaat en snel met een harde knal weer dichtgetrokken worden. [medeverdachte] verklaart op 2 december 2011 bij de politie dat hij een aantal keren “niet doen” heeft gezegd. De rechtbank concludeert hieruit dat vier getuigen op vrijwel hetzelfde moment hebben waargenomen dat een deur open is gegaan en/of is dichtgeslagen. Dit is in strijd met het verloop van het incident zoals verdachte dat beschrijft. Op de zitting heeft hij nadrukkelijk gezegd dat hij bij het verlaten van de woning zelf de deur van de knip en van het slot heeft gehaald en dat deze deur tijdens het incident niet geopend is geweest. Aan de geconstateerde strijdigheid doet niet af dat niet uit alle getuigenverklaringen valt af te leiden dat de getuigen de voordeur hebben gehoord. In de verklaring van verdachte komt ook het slaan met een binnendeur niet voor.
Volgens de verklaringen van verdachte en van [medeverdachte] heeft het gehele steekincident slechts korte tijd geduurd. Zij verklaren over een aanval van [slachtoffer] die onmiddellijk werd gepareerd door verdachte, gevolgd door een worsteling, eerst tegen de muur en daarna op de grond. Daarna is [slachtoffer] volgens hen naar de voordeur gelopen en in de gang neergevallen. Zoals de handelingen worden beschreven, zouden deze niet langer dan enkele minuten kunnen hebben duren. Op de zitting zegt verdachte zelf dat tussen de eerste en laatste steek veel minder dan vijf minuten heeft gezeten. Dit tijdsverloop komt echter niet overeen met de bevindingen van de deskundige en met een tweetal getuigenverklaringen. Patholoog Van Driessche vermeldt dat op basis van letseldateringsonderzoek de steek- en snijletsels aan de bovenlip en de borst links meerdere tientallen minuten voor het overlijden lijken te zijn opgeleverd. Een steek- en snijletsel aan de rug toonde een dubieus beeld dat kan passen bij kort voor het overlijden of tijdens het overlijden opgeleverd letsel. Op zitting heeft hij toegelicht dat daarbij ook gedacht kan worden aan minuten voor het overlijden. Hoewel hier uiteraard onzekerheidsmarges een rol spelen, concludeert de rechtbank niettemin dat volgens de deskundige tussen de verschillende letsels veel meer tijd ligt dan verdachte verklaart. Deze bevindingen van de deskundige worden ondersteund door een tweetal getuigen. De genoemde getuige [getuige 5] zegt dat het gestommel dat hij hoorde zeker tien minuten doorging. Getuige [getuige 2] verklaart dat voor haar gevoel het geschreeuw wel een half uur duurde. Gelet hierop kan de rechtbank op een essentieel punt geen geloof hechten aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte].
Zonder de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] zijn er geen aanwijzingen dat [slachtoffer] verdachte aanviel. Een motief voor een dergelijke aanval is niet komen vast te staan. Met name is niet aannemelijk dat verdachte en [medeverdachte] hennep wilden stelen en dat [slachtoffer] daar agressief op heeft gereageerd. Verder hebben verdachte en [medeverdachte] weliswaar snijwonden opgelopen, maar objectief bewijsmateriaal voor de wijze en het moment waarop deze verwondingen zijn ontstaan, ontbreekt.
De rechtbank concludeert daarom dat de gestelde noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een hoogst ernstig geweldsmisdrijf, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn. Met een groot aantal messteken heeft hij het slachtoffer [slachtoffer] op brute wijze om het leven gebracht. Door dit feit is onherstelbaar leed teweeggebracht bij de nabestaanden van het slachtoffer. Ook is de rechtsorde door dit feit ernstig geschokt.
Over verdachte zijn rapporten uitgebracht door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog en G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater. Hierin komt onder meer het volgende naar voren.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van affectieve en/of pedagogische verwaarlozing en traumatisering. Er zijn nauwelijks mogelijkheden geweest tot veilige hechting en identificatie met betrouwbare en empathische ouderfiguren. De hechting is dusdanig verstoord verlopen dat er sprake is van een reactieve hechtingsstoornis. In de kern heeft zijn identiteit zich zwak ontwikkeld. Verborgen dieperliggende kwetsbare en gevoelige kanten worden sterk afgeweerd en verdekt door een sociaal-wenselijk, opgewekt, gecontroleerd, evenwichtig, stoer en krachtig beeld van zichzelf naar voren te halen. Zichtbaar wordt dat verdachte, ongetwijfeld in reactie op de onveilige en weinig validerende opvoedingssituatie, heeft geleerd dat hij door controle te hebben over anderen, door anderen te imponeren en door zich stoer en niet raakbaar op te stellen, verdere kwetsingen van zijn eigenwaarde en agressie voor kan zijn en dat hij aldus zich machtig in plaats van onmachtig kan voelen.
Geconcludeerd moet worden dat bij verdachte sprake is van een ernstige gedragsstoornis en een reactieve hechtingsstoornis bij een gemiddeld intelligente jongeman. Naast de gedragsstoornis wordt een narcistische- en antisociale persoonlijkheidsontwikkeling zichtbaar. Tevens is er sprake van cannabisafhankelijkheid en veelvuldig misbruik van alcohol.
Wanneer verdachte niet voldoende heeft geleerd om met grenzen en autoriteit om te gaan, hij onvoldoende in staat is om zijn eigen boosheid, impulsiviteit, achterdocht, krenkingen van zijn zelfbeeld en agressieve tendensen te reguleren, middelen gaat gebruiken, niet in staat is om zijn leven financieel en maatschappelijk op een goede wijze vorm te geven en indien verdachte zich begeeft tussen criminele- en drugsgebruikende anderen wordt de kans op recidive in zowel vermogensdelicten als ook in antisociale gedragingen als matig tot hoog ingeschat.
Een behandeling in een forensisch klinische jeugdinstelling voor oudere adolescenten is geïndiceerd. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) op te leggen.
Overwogen is om te adviseren om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Echter de inschatting is, gezien zijn narcistische en antisociale kernproblematiek, dat hij tussen meerderjarigen/ouderen mogelijk alleen maar meer verhardt, zich antisociaal, competitief en narcistisch zal gaan opstellen en dat hij niet toekomt aan de gewenste ontwikkeling.
Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde rapporten volgt dat er bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank neemt de in de rapportages gelegen conclusie over dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Daarnaast overweegt de rechtbank op grond van deze rapportages dat, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, de persoonlijkheid van verdachte reden geeft op verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens het professionele oordeel van de deskundigen heeft een behandeling onder het volwassenenstrafrecht, namelijk in een TBS-kliniek, een veel kleinere kans van slagen.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit, de ernst van de stoornis van verdachte en de noodzaak tot behandeling om recidive tegen te gaan zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een PIJ-maatregel. Aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel en de maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte. Over verdachte zijn twee met redenen omkleed, gedagtekende en ondertekende adviezen uitgebracht, waaronder één van een psychiater.
Met het oog op een eventuele verlenging van de duur van de maatregel stelt de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Naast voormelde maatregel dient aan verdachte ook een jeugddetentie te worden opgelegd. Het Wetboek van Strafrecht geeft hiervoor als maximum twee jaren aan. Hoewel het gaat om een levensdelict, zal de rechtbank bij toepassing van het jeugdstrafrecht dit maximum als uitgangspunt moeten nemen. Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid zal de rechtbank niet toekomen aan dit maximum. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat met de behandeling van verdachte in het kader van de PIJ-maatregel binnen afzienbare tijd een begin kan worden gemaakt. De rechtbank zal daarom bepalen dat aan verdachte een jeugddetentie wordt opgelegd zoals hierna bepaald.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen kleding en schoenen aan verdachte teruggegeven dienen te worden.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van
3 (drie) jaren;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Wees, voorzitter (tevens kinderrechter), mr. H. Stam en mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van J. Last, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met de naam Aldo-team. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Bewijsmiddelen
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 juni 2012, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik pakte een mes. Ik stak [slachtoffer]. Ik heb [slachtoffer] geraakt, maar ik weet niet waar. In de gang viel hij.
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 september 2012, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik kan mij herinneren dat ik vaak heb uitgehaald naar [slachtoffer].
3.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 12 januari 2012, pagina P1-086, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 21 november 2011 naar [slachtoffer] gegaan.
4.
Het proces-verbaal verhoor van de getuige [medeverdachte] van 3 december 2011, pagina P2-023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie dat [verdachte] insteekt op [slachtoffer] zijn borst. [verdachte] steekt in op [slachtoffer], hij blijft steken.
5.
Het proces-verbaal van lijkvinding van 29 november 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 november 2011 werd na een telefonische melding het stoffelijk overschot aangetroffen van een man, naar later bleek de overledene [slachtoffer]. De man bevond zich in de hal van perceel [adres].
1e identificatie door:
Naam: [betrokkene]
Voornamen: [betrokkene]
Relatie met overledene: zus
2e Identificatie door:
Naam: [betrokkene]
Voornamen: [betrokkene]
Relatie met overledene: pleegouder.
6.
Het deskundigenverslag van P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, van 8 mei 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Overledene [slachtoffer]
Aan het hoofd, de hals, de borst links, de rug links, de rechterschouder, de beide handen, het rechteronderbeen en de linkervoet waren meerdere scherprandige huiddefecten. Aansluitend waren er steekkanalen, omgeven door bloeduitstorting.
Bij sectie werd het lichaam van een man waargenomen met aan het lichaam meerdere steek- en snijletsels, bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend en perforerend. Bij deze steekletsels werden meerdere kleine bloedvaten maar ook de grote halsader rechts in de hals getroffen, met fors bloedverlies, ondermeer in de borstholten. Het overlijden wordt zeer goed verklaard door algemene weefsel- en orgaanschade door verbloeding ten gevolge van talrijke steek- en snijletsels.