ECLI:NL:RBALM:2012:BY0677

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125186 HA ZA 11-738
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bottenberg – van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een tractor en bewijsvoering omtrent gebrek

In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de koop van een tractor. De eiser, die de tractor hobbymatig wilde gebruiken, stelde dat de gedaagde bij de verkoop wist dat hij de tractor als consument kocht. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 mei 2012 de eiser opgedragen te bewijzen dat de gedaagde op de hoogte was van het feit dat de tractor voor privégebruik werd aangeschaft. De eiser heeft verklaard dat hij tijdens de koop heeft aangegeven dat hij geen bedrijf had en dat hij de tractor voor hobbydoeleinden zou gebruiken. De gedaagde ontkende echter te weten dat de tractor voor privégebruik was aangeschaft.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen in de enquête en contra-enquête beoordeeld. De eiser en zijn vrouw hebben consistent verklaard dat de gedaagde op de hoogte was van het privégebruik. De gedaagde daarentegen kon zich niet herinneren of de eiser had gezegd dat hij de tractor voor hobbydoeleinden kocht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser en zijn vrouw overtuigender waren dan die van de gedaagde, vooral omdat de eiser ook had gevraagd of de tractor zonder BTW kon worden gekocht, wat minder voor de hand ligt bij een zakelijke aankoop.

De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een consumentenkoop, waarbij het vermoeden geldt dat de tractor bij aflevering niet aan de overeenkomst voldeed, indien de afwijking binnen zes maanden na aflevering aan het licht kwam. De gedaagde werd in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de tractor ten tijde van de verkoop aan de overeenkomst voldeed. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar de civiele rol voor dagbepaling van de enquête.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 125186 HA ZA 11-738
datum vonnis: 10 oktober 2012 (hbvo)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats], [plaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: voorheen mr. J.P.M. Dexters te Budel,
thans mr. T.G.G. Raijmakers te Budel,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. J.U. Stam te Hattem.
Het procesverloop
In deze zaak is op 18 januari 2012 en op 16 mei 2012 een tussenvonnis gewezen door deze rechtbank. Voor wat betreft het procesverloop tot aan deze vonnissen, verwijst de rechtbank naar hetgeen in de tussenvonnissen is opgenomen.
In het laatste tussenvonnis is aan [eiser] een bewijsopdracht gegeven. Ter uitvoering daarvan zijn op 13 juli 2012 twee getuigen gehoord in enquête. Op dezelfde dag is één getuige gehoord in contra-enquête.
Op 8 augustus 2012 heeft [eiser] een conclusie na enquête genomen.
Op 5 september 2012 heeft [gedaagde] ook een conclusie na enquête in het geding gebracht.
Daarna hebben partijen vonnis gevraagd.
De overwegingen
1. In het tussenvonnis van 16 mei 2012 heeft de rechtbank [eiser] opgedragen te bewijzen dat [gedaagde] bij de verkoop wist dat [eiser] de tractor kocht in privé (als consument) en niet in de uitoefening van een bedrijf.
2. [Gedaagde] heeft in zijn conclusie na enquête een punt gemaakt van het woordje “wist”. Alleen [gedaagde] zelf kan verklaren wat hij wist en hij verklaart dat hij het niet wist.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Als een bepaalde mededeling aan iemand is gedaan, kan die betreffende persoon - naar waarheid - verklaren dat hij het toch niet heeft gehoord of niet zo heeft begrepen en dus niet wist. Als vast staat dat de mededeling wel is gedaan, had hij het wel kunnen en moeten weten. Degene die de mededeling heeft gedaan, kan er niks aan doen dat zijn wederpartij het niet heeft gehoord, niet heeft begrepen of is vergeten. In die zin valt onder “wist” in deze bewijsopdracht ook: had kunnen weten en had moeten weten.
3. Voor wat betreft de bewijslevering overweegt de rechtbank het volgende.
[Eiser] heeft als partijgetuige onder meer het volgende verklaard:
Bij het gesprek over de koop van de tractor (…) is in eerste instantie niet gesproken over waarom ik de tractor kocht. Later vroeg [gedaagde] mij wat voor bedrijf ik had en toen heb ik hem gezegd dat ik geen bedrijf had. Hij vroeg mij waar ik de tractor dan voor nodig had. Ik heb gezegd dat ik hem hobbymatig ging gebruiken, we hebben wat grond om het huis liggen en ik wilde hem gebruiken om dat bij te houden.
Toen er over de prijs werd gesproken heb ik gevraagd of het zonder BTW dus zonder bon, kon. Want als particulier kan ik dat niet terugvragen. (…)
Bij het gesprek was verder nog aanwezig mijn vrouw. (…)
De tractor is afgeleverd op mijn huisadres. Hij is betaald van mijn normale lopende rekening. Ik heb maar 1 rekening, dat is een en/of rekening. Ik had op het moment van de koop geen bedrijf. (…)
Mevrouw [X] heeft onder meer verklaard:
Ik was erbij toen mijn man een tractor kocht van [gedaagde]. (…) Meneer [gedaagde] vroeg waarom mijn man de tractor kocht. Hij heeft gezegd dat het voor de hobby was. [Gedaagde] vroeg of hij geen bedrijf had, maar dat hebben wij niet. (…)
De tractor is betaald van onze privérekening, we hebben maar 1 rekening. De tractor is bij ons thuis afgeleverd.
In contra-enquête heeft [gedaagde] zichzelf doen horen. Hij verklaarde onder meer:
(…) Het enige dat ik me kan herinneren over waarom hij deze tractor kocht is dat hij heeft gezegd dat hij het in zijn rug had en dat hij daarom een tractor met een fronthef en een aftak as nodig had. U vraagt mij of [eiser] heeft gezegd waarvoor hij de tractor ging gebruiken. Eventueel voor maaien maar verder weet ik het niet meer. Ik weet niet of [gedaagde] een eigen bedrijf had. Ik heb de tractor bij hem thuis afgeleverd.
Er is wel over BTW gesproken en ik heb de tractor gewoon met BTW verkocht. Als [eiser] zegt dat hij heeft gevraagd of het zonder BTW kon omdat hij geen bedrijf had, weet ik niet meer of dat is gezegd.
Op het moment dat [eiser] de tractor kocht wist ik niet dat hij hem in privé, als consument kocht. (…) Ik vind dit geen privé tractor. Hij heeft ruim 100 pk. (…)
4. Artikel 164, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bepaalt dat indien een partij als getuige is gehoord, haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Mevrouw [X] heeft verklaard dat [eiser] tegen [gedaagde] heeft gezegd dat hij de tractor voor hobbydoeleinden ging gebruiken en dat hij geen bedrijf had.
[Eiser] zelf heeft dat ook verklaard. Bovendien heeft hij ook verklaard dat hij heeft gevraagd of het zonder BTW kon (wat daar verder overigens van zij), omdat hij dat als particulier niet kon terugvragen.
[Gedaagde] heeft verklaard dat hij niet weet of [eiser] een eigen bedrijf heeft. Ook verklaarde hij dat hij op het moment dat [eiser] de tractor kocht, niet wist dat hij hem privé, als consument, kocht.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de verklaringen in enquête de doorslag. De beide getuigen verklaren hetzelfde en de verklaring van [eiser] kan worden gebruikt als aanvulling op de verklaring van mevrouw [X]. De verklaring van [eiser] is in die zin overtuigender dan die van [gedaagde], omdat hij niet alleen verklaarde dat hij heeft gezegd dat hij de tractor hobbymatig ging gebruiken, maar ook heeft gevraagd of het zonder BTW kon. [Gedaagde] heeft bevestigd dat over de BTW is gesproken. Weliswaar is het niet onmogelijk om ook voor een bedrijfsmatig gekochte tractor voor te stellen geen BTW te rekenen, maar dat ligt wel aanzienlijk minder voor de hand. Bovendien is de verklaring van [gedaagde] op dit punt niet erg stellig, waar hij heeft verklaard dat als [eiser] zegt dat hij heeft gevraagd of het zonder BTW kon omdat hij geen bedrijf had, hij niet meer weet of dat is gezegd.
Ook de objectieve feiten wijzen meer op een (kenbare) consumentenkoop dan op een bedrijfsmatige koop. Aan de ene kant staat dat het een grote tractor is waarvan je bij aanschouwing, in elk geval als leek, niet direct zou denken dat je die hobbymatig aanschaft. Aan de andere kant staat dat [eiser] helemaal geen bedrijf had. De tractor is van de en/of rekening van de heer en mevrouw [eiser] betaald en hij is bij hun huisadres afgeleverd. Vast staat ook dat [eiser] in elk geval meer tuin heeft dan een gemiddelde stadstuin.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs.
5. Met het voorgaande moet als vaststaand worden aangenomen dat sprake is van een consumentenkoop. In het tussenvonnis van 16 mei 2012 is overwogen dat de vraag of sprake is van een consumentenkoop relevant is voor de vraag of [eiser] een beroep kan doen op artikel 7:18, lid 2, BW. In dit artikel staat dat bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 16 mei 2012 al overwogen dat er sprake is van een gebrek (r.o. 4; in casu een olieverbruik van 0,49 liter per uur) en dat zich dit binnen zes maanden na aflevering heeft geopenbaard (r.o. 12).
Nu conform het bepaalde in artikel 7:18, lid 2, BW als vermoeden heeft te gelden dat de tractor bij de aflevering dit gebrek al had, is het aan [gedaagde] om te stellen en te bewijzen dat er op het moment van de aflevering nog geen gebrek bestond.
[Gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord uitdrukkelijk betwist dat sprake was van een hoog olieverbruik ten tijde van de verkoop (alinea 41 en 50 e.v.). [Gedaagde] heeft een (algemeen) bewijsaanbod gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen [gedaagde] al heeft aangevoerd en aan producties heeft overgelegd, niet worden afgeleid dat het gebrek ten tijde van de verkoop niet bestond. Hij baseert zijn argumentatie vooral op zijn stelling dat het hoge olieverbruik pas in januari 2011 aan het licht kwam, maar daarvan heeft de rechtbank al geoordeeld dat dat niet juist is (r.o. 12 van het tussenvonnis van 16 mei 2012).
[Gedaagde] zal dus in de gelegenheid worden gesteld om, desgewenst, bewijs aan te dragen van zijn stelling dat de tractor ten tijde van de verkoop aan de overeenkomst heeft beantwoord. Meer concreet: dat er ten tijde van de verkoop nog geen sprake was van een olieverbruik van bijna 0,5 liter per uur.
De rechtbank merkt hierbij op dat [gedaagde] daadwerkelijk bewijs van het tegendeel moet leveren. Het enkel ontzenuwen van het vermoeden, is onvoldoende (Hof Arnhem, 2 mei 2006, NJF 2006, 342).
6. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
I. Stelt [gedaagde] in de gelegenheid om te bewijzen dat de aan [eiser] verkochte tractor, ten tijde van de verkoop, aan de overeenkomst heeft beantwoord, in die zin dat de tractor op dat moment nog geen 0,49 liter olie per uur verbruikte.
II. Bepaalt dat indien [gedaagde] bewijs wenst te leveren door getuigen deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren.
III. Verwijst de zaak naar de civiele rol van deze rechtbank van woensdag 24 oktober 2012 voor dagbepaling enquête en draagt [eiser] op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen dan wel dat hij geen bewijs door getuigen wenst te leveren.
IV. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren en is op 10 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.